ECLI:NL:GHAMS:2013:3428

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2013
Publicatiedatum
22 oktober 2013
Zaaknummer
23-001153-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na oplichting met betrekking tot fotoapparatuur

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor oplichting, waarbij benadeelde partijen schade hadden geleden door verduistering van fotoapparatuur. Het hof bevestigde de eerder opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar richtte zich in hoger beroep voornamelijk op de hoogte van de schadevergoeding die aan de benadeelde partijen moest worden toegekend. Het hof stelde vast dat de benadeelde partijen rechtstreeks schade hadden geleden door de oplichting en dat deze schade niet kon worden hersteld door middel van afschrijving van de apparatuur. De benadeelde partij [benadeelde 1] had een oorspronkelijke vordering van €24.484,00, waarvan in eerste aanleg €10.447,39 was toegewezen. Het hof oordeelde dat de vervangingswaarde van de apparatuur €10.884,33 bedroeg, en dat de arbeidskosten op €1.500,00 moesten worden vastgesteld. De totale schadevergoeding voor [benadeelde 1] werd vastgesteld op €16.917,05. Voor [benadeelde 2] werd de vordering van €4.269,64 in eerste aanleg verlaagd tot €1.942,14, maar het hof wees een hogere schadevergoeding toe, waarbij het de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaarde. Het hof legde de verdachte de verplichting op om de schadevergoedingen aan de benadeelde partijen te betalen, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de verdachte voor de geleden schade en de noodzaak om benadeelde partijen adequaat te compenseren voor hun verliezen.

Uitspraak

parketnummer: 23-001153-13
datum uitspraak: 18 oktober 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 februari 2013 in de strafzaak onder de parketnummers 15-741147-12 en 15-700559-11 (TUL) tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats]op [geboortedatum]
thans gedetineerd [detentieadres]

Omvang hoger beroep

Naar het hof begrijpt is het hoger beroep niet gericht tegen het in het vonnis waarvan beroep opgenomen bewezen verklaarde van het onder 1, 2, 3, 4, 5 subsidiair, 6 subsidiair ten laste gelegde en de opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de vaststelling/berekening van de hoogte van de gevorderde schadevergoeding van benadeelde partijen [benadeelde 1]en [benadeelde 2]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 oktober 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van het door de rechtbank gehanteerde uitgangspunt bij de vaststelling/ berekening van de hoogte van de gevorderde schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1]en [benadeelde 2]en de motivering daarvan -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof de gevorderde schadevergoeding door de benadeelde partijen [benadeelde 1]en [benadeelde 2] op de hierna vermelde wijze opnieuw zal vaststellen.

Het standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de rechtbank toegekende schadevergoedingen van de benadeelde partijen [benadeelde 3], [benadeelde 4], [benadeelde 5] door de verdediging niet worden betwist, hetgeen ertoe dient te leiden dat de vorderingen integraal toegewezen kunnen worden.
Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6]heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat deze op €775,00 gewaardeerd dient te worden.
Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij van [benadeelde 1]gewaardeerd dient te worden op €13.113,83, waarbij zij van mening is dat de gemaakte arbeidskosten op €3.000,00 en de vordering tot schadevergoeding die ziet op de camera en toebehoren op €10.000,00 gewaardeerd dienen te worden. De advocaat-generaal heeft opgemerkt dat zij het eens is met het standpunt van de raadsvrouw dat de hoogte van de schadevergoeding die betrekking heeft op de betalingsachterstand [leasecontract]op €113,83 gewaardeerd dient te worden.
Ten slotte is de advocaat-generaal van mening dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2]in totaal op €4.016,38 gewaardeerd dient te worden, nu post 5 onvoldoende is onderbouwd en de borg die door de verdachte is betaald op de vordering in mindering gebracht dient te worden.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 3], [benadeelde 4], [benadeelde 5] gerefereerd aan het oordeel van het hof. Deze vorderingen worden door de verdediging niet betwist.
Onder overlegging van een schriftelijke berekening ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[benadeelde 1]in totaal op €7.550,38 gewaardeerd dient te worden. De raadsvrouw is van mening dat de rechtbank het door haar gehanteerde uitgangspunt bij de vaststelling van de hoogte van de gevorderde schadevergoeding op onderdelen niet consequent heeft toegepast.
Zij betwist in haar appelmemorie – zakelijk weergegeven – de volgende onderdelen uitdrukkelijk:
  • post 1: camera en toebehoren:
  • post 4: betalingsachterstand [leasecontract].
Canonbody (post 1):
De prijs van de canonbody bedroeg op 6 maart 2009 €2005,88 ex btw.
Op het moment dat de camera verduisterd werd was deze 3 jaar oud.
Uitgaande van een afschrijving van 20% per jaar bedraagt de waarde van de camera €2005,88 - €1203,53, hetgeen neerkomt op een bedrag van €802,35 (ex btw).
Battery-grip (post 1):
De prijs van de battery-grip bedroeg op 6 maart 2009 €234,45 ex btw. Op het moment dat deze verduisterd werd was deze 3 jaar oud. Uitgaande van een afschrijving van 20% per jaar bedraagt de waarde van de battery-grip €234,45 - €140,67, hetgeen neerkomt op een bedrag van €93,78.
100 mm lens (post 1):
De 100 mm lens was 14 jaar oud op het moment van verduistering. Uitgaande van een afschrijving van 20% per jaar was deze lens geheel afgeschreven en de waarde dus nihil
Betalingsachterstand [leasecontract](post 4):
Uit de specificatie behorende bij de mail van 12 augustus 2013 afkomstig van de heer [contactpersoon]van [bedrijf X]B.V. blijkt dat de benadeelde partij gedurende zes maanden zijn verplichtingen uit het leasecontract niet is nagekomen. Eén van die zes maanden komt voor rekening van cliënt, de overige vijf maanden komen voor rekening van de benadeelde partij. Uitgaande van de mail van 12 augustus 2013 is in totaal €750,00 - €71,50, hetgeen neerkomt op een bedrag van €678,50, aan interventiekosten in rekening gebracht. Het is redelijk dat cliënt 1/6 deel van deze kosten draagt, hetgeen neerkomt op een bedrag van €113,83.
Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[benadeelde 2]heeft de raadsvrouw zich onder overlegging van een schriftelijke berekening op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard dient te worden ten aanzien van de volgende posten:
3) openstaande posten, 4) gederfde inkomsten verhuur, 5) reiskosten/parkeerkosten, 6) administratie/dag, 8) extra verhuurdag, als vermeld op pagina 2 op het voegingsformulier benadeelde partij.
Met betrekking tot post 1) Canon 5D is zij van mening dat deze ten tijde van de verduistering 1 jaar oud was. Uitgaande van een afschrijving van 20% per jaar zou de vordering tot schadevergoeding gewaardeerd moeten worden op een bedrag van €1209,09.
Met betrekking tot post 2) 70-200 mm zoom lens is zij van mening dat deze is gekocht op 1 mei 2011 als onderdeel van een cinekit en deze is vervangen door een andere duurdere lens. Voorts wijst zij erop dat de waarde van een dergelijke lens op Markplaats tussen de €490,00 en €800,00 bedraagt.
De hoogte van de vordering tot schadevergoeding die ziet op post 7) Sandisk 32 mb memorycard wordt niet betwist.

Beoordeling door het hof

Vordering tot schadevergoeding benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg € 24.484,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.447,39. De benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep (mondeling) opnieuw gevoegd tot het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 6 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Anders dan de raadsvrouw neemt het hof als uitgangspunt dat de eigenaar van de fotoapparatuur, [benadeelde 1] door het onvrijwillig bezitsverlies van die apparatuur door toedoen van de verdachte nadeel heeft geleden. Dit nadeel kan in dit geval doordat die apparatuur niet meer beschikbaar is niet worden hersteld anders dan door vervanging. Het is dan zeer goed mogelijk dat de kosten die objectief gezien gelijk te stellen zijn met de waardevermindering deze laatste overtreffen louter omdat de eigenaar van die apparatuur anders in een voor hem duidelijk ongunstiger positie komt te verkeren. Hetgeen door de [benadeelde 1]ter terechtzitting in hoger beroep naar het oordeel van het hof aannemelijk is gemaakt. Het hof ziet hierin dan ook aanleiding de vergoeding van de  fotoapparatuur in redelijkheid vast te stellen op de vervangingswaarde ad € 10.884,33, nu van de benadeelde partij in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij, ter wille van de belangen van de verdachte, zijn aanspraak beperkt tot het bedrag dat resteert na afschrijving(en) vanwege de leeftijd van de apparatuur.
Met betrekking tot de arbeidskosten acht het hof, anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, de toewijzing van een bedrag van €1.500,00 redelijk en billijk.
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat een deel van de kosten, die verband houden met de inning van de betalingsachterstand [leasecontract], tot een hoogte van €113,83 voor een vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op het voorstaande komt het hof tot de volgende berekening:
(post 1) Camera en toebehoren: €10.884,33
(post 2) Gederfde belastingteruggave: € 2.955,00
(post 3) Overboeking leasetermijn: € 1.463,89
(post 4) Betalingsachterstand [leasecontract]: € 113,83
(post 5) Arbeidsuren:
€ 1.500,00
Totaal: €16.917,05
De verdachte is tot vergoeding van voormelde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering is in zoverre niet onderbouwd en het hof ziet geen rechtstreeks verband in de geleden schade en de bewezen verklaarde feiten. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering tot schadevergoeding benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg € 4.269,64. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.942,14. De benadeelde partij heeft zich blijkens een wensenformulier hoger beroep, gedateerd 12 juni 2013, in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Het hof ziet, mede gelet op het standpunt van de advocaat-generaal en raadsvrouw de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen tot na te melden bedrag, waarbij het hof de toekenning van de schadepost 5) reiskosten/parkeerkosten zal afwijzen, nu deze onvoldoende onderbouwd is en de kosten die door de verdachte voor borg zijn betaald op het gevorderde bedrag in mindering zal brengen
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 6 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Ook in dit geval overweegt het hof dat van de benadeelde partij in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij, ter wille van de belangen van de verdachte, zijn aanspraak beperkt tot het bedrag dat resteert na afschrijving(en) vanwege de leeftijd van de apparatuur. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met uitzondering van de vaststelling/berekening van de hoogte van de gevorderde schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1]en A. Kloer, welke onderdelen worden vernietigd en doet ten aanzien daarvan opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij[benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1]ter zake van het onder 1 en 6 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 16.917,05 (zestienduizend negenhonderdzeventien euro en vijf cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van
€ 16.917,05 (zestienduizend negenhonderdzeventien euro en vijf cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
119 (honderdnegentien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2]ter zake van het onder 1 en 6 bewezen verklaarde tot het bedrag van en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2], een bedrag te betalen van
€ 4.016,38 (vierduizend zestien euro en achtendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. D. Radder en mr. J.K.M. Gevers, in tegenwoordigheid van mr. A. Sahin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 oktober 2013.
mr. Gevers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.