ECLI:NL:GHAMS:2013:3418

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2013
Publicatiedatum
21 oktober 2013
Zaaknummer
200.133.482/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking verzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan machtiging advocaat

In de zaak met parketnummer 23-004965-12 heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 21 oktober 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. J.D.L. Nuis, voorzitter van de behandelende strafkamer. Het verzoek tot wraking werd ingediend door mr. B.M. Beg, de advocaat van de verdachte, tijdens de terechtzitting op 10 september 2013. De wrakingsgrond was dat de voorzitter zich onterecht had gedragen en de advocaat niet de gelegenheid had gegeven om zijn cliënt te verdedigen. Tijdens de zitting vroeg de voorzitter aan mr. Beg of hij uitdrukkelijk gemachtigd was om de verdachte te verdedigen, waarop mr. Beg geen duidelijk antwoord gaf. Dit gebrek aan een expliciete machtiging leidde ertoe dat de wrakingskamer oordeelde dat mr. Beg niet bevoegd was om een wrakingsverzoek in te dienen.

De wrakingskamer heeft het verzoek openbaar behandeld op 7 oktober 2013, waarbij mr. Nuis en de advocaat-generaal mr. S.M.L.M. Spoor aanwezig waren. De verdachte en mr. Beg waren niet verschenen, en mr. Beg had voorafgaand aan de zitting laten weten niet te verschijnen. De wrakingskamer concludeerde dat de verdachte op de juiste wijze was opgeroepen voor de behandeling van het wrakingsverzoek, en dat mr. Beg niet had aangetoond dat er uitzonderlijke omstandigheden waren die een andere beoordeling rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard, omdat mr. Beg niet had aangetoond dat hij gemachtigd was om de verdachte te verdedigen. De beslissing werd genomen in het belang van een eerlijke en rechtmatige rechtsgang, waarbij de rechten van de verdachte gewaarborgd moesten blijven. De beschikking is uitgesproken in openbare raadkamer op 21 oktober 2013.

Uitspraak

parketnummer: 23-004965-12
rekestnummer: 200.133.482/01
Beschikking van de wrakingskamer van 21 oktober 2013 op het ter terechtzitting van 10 september 2013 gedane verzoek tot wraking in de strafzaak met parketnummer 23-004965-12 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
hierna te noemen: [verdachte].
Advocaat: mr. B.M. Beg.

1.Het geding

1.1.
Ter terechtzitting van 10 september 2013 in opgemelde strafzaak is door mr. B.M. Beg mondeling de wraking verzocht van mr. J.D.L. Nuis, zijnde de voorzitter van de behandelende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam. Daaropvolgend heeft mr. Beg op die terechtzitting een schriftelijk stuk overgelegd aan de strafkamer, inhoudende: ‘inzake [verdachte], 10/9/13, ik wraak u mr. -, voorzitter’.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting heeft mr. Nuis daarop medegedeeld dat hij zich zal verschonen opdat de behandeling van de zaak doorgang kan vinden in het belang van de verdachte.
Na een direct daarop volgende onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting heeft mr. Nuis (onder meer) medegedeeld dat -in plaats van zich te verschonen- als beslissing van het hof het onderzoek ter terechtzitting wordt geschorst teneinde het wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk te doen behandelen door de wrakingskamer.
Het hof heeft kennis genomen van de brief van mr. Beg aan mr. Nuis van 10 september 2013 en van het emailbericht van mr. Nuis aan de griffier van de wrakingskamer van 21 september 2013, waarvan door de griffier kopie aan mr. Beg is gezonden.
1.2.
Het verzoek tot wraking is openbaar behandeld in raadkamer op 7 oktober 2013 door de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam. Mr. Nuis en de advocaat-generaal mr. S.M.L.M. Spoor, zijn in raadkamer verschenen en hebben aldaar het woord gevoerd.
[verdachte] en mr. Beg zijn niet verschenen. Mr. Beg heeft voorafgaand aan de behandeling in raadkamer telefonisch aan de griffier medegedeeld dat hij niet in raadkamer zou verschijnen. Tijdens de behandeling is een fax van mr. Beg van 7 oktober 2013 ingekomen waarin hij heeft bevestigd dat hij niet op de zitting van de wrakingskamer zal verschijnen. Voorts houdt die fax in dat naspeuringen bij mr. Beg niet hebben geleid tot bekendheid met enige omstandigheid waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zijn cliënt voor de behandeling van het wrakingsverzoek zou zijn opgeroepen. Ook houdt de fax in dat (volgens mr. Beg) geen wrakingsverzoek onder de rechter is, nu mr. Nuis zich door middel van zijn daad van rechtsweigering ter zitting van 10 september 2013 aan de zaak heeft onttrokken. Mr. Beg verwijst daarbij naar zijn brieven van 10 september 2013 aan mr. Nuis en van 16 september 2013 en 4 oktober 2013 aan de president van het hof.
De voorzitter van de wrakingskamer heeft bij de behandeling in (openbare) raadkamer als oordeel van de wrakingskamer meegedeeld dat [verdachte] bij brief van 30 september 2013 behoorlijk is opgeroepen desgewenst aanwezig te zijn bij de behandeling van een door mr. Beg gedaan verzoek tot wraking in de tegen [verdachte] aanhangige strafzaak met bovenvermeld parketnummer, onder vermelding van tijd en plaats van de behandeling.

2.Ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
Het in de strafzaak opgemaakte proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken op 10 september 2013, houdt voor zover van belang het volgende in.
De voorzitter doet de zaak tegen de hierna te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, gedagvaard als
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. B.M. Beg, advocaat te
Amsterdam.
De voorzitter vraagt de raadsman of deze, nu de verdachte niet is verschenen, uitdrukkelijk is
gemachtigd de verdachte te verdedigen. De raadsman antwoordt hierop dat hij alvorens deze
vraag te beantwoorden wil weten of en hoe zijn cliënt is opgeroepen.
De voorzitter constateert, nadat hij van de advocaat-generaal de akte van uitreiking van de
dagvaarding van verdachte in hoger beroep heeft ontvangen, dat de verdachte op de bij de wet
voorgeschreven wijze is opgeroepen en vraagt nogmaals aan de raadsman of hij gemachtigd is
namens zijn cliënt het woord te voeren.
De raadsman van de verdachte deelt daarop mede, zakelijk weergegeven:
Voordat ik mij uitlaat over de vraag of ik al dan niet gemachtigd ben om de verdachte als advocaat te verdedigen, wil ik eerst aan de orde stellen of de dagvaarding rechtsgeldig is betekend. Ik heb op 2 augustus jl. een brief geschreven aan zowel het Openbaar Ministerie als de strafgriffie, waarop ik helaas geen antwoord heb mogen ontvangen.
Ik hoop dat het hof deze brief heeft ontvangen en dat deze zich in het dossier bevindt.
Ik vraag in die brief om een afschrift van de akte van uitreiking van de dagvaarding.
De voorzitter deelt daarop mede dat de dagvaarding om in hoger beroep te verschijnen op 26
juni 2013 is uitgereikt aan [betrokkene], die zich op dat moment op het adres bevond waarop de
verdachte in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven en die zich bereid verklaarde
de brief in ontvangst te nemen en onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen.
De raadsman reageert hierop aldus:
Waarom heb ik geen afschrift van die akte van uitreiking ontvangen? Ik wil eerst een
fotokopie van die akte kunnen maken.
De voorzitter deelt daarop mede dat dit verzoek wordt afgewezen. De raadsman mag aan de
orde stellen dat hij geen afschrift van de akte van uitreiking heeft ontvangen van het Openbaar
Ministerie, maar dit houdt volgens de voorzitter geen verband met de inhoudelijke behandeling
van de strafzaak en de in dat kader te beantwoorden vragen.
De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven:
Wat mij betreft houdt dit wel verband met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak.
Het is de vraag of deze überhaupt kan plaatsvinden, nu een deel van de dagvaarding niet
aan de raadsman is verstrekt.
Ik wil dat U mij een fotokopie van die akte van uitreiking verstrekt. Nu!
De raadsman treedt in discussie met de advocaat-generaal over het standpunt dat hem
dienaangaande door de hoofd advocaat-generaal is bericht.
De voorzitter onderbreekt deze discussie en wijst naar de raadsman als geadresseerde van de
vraag, waarop het hof een antwoord verwacht. Hij verzoekt andermaal aan de raadsman hem nu
antwoord te geven op de vraag of hij gemachtigd is of niet. De voorzitter deelt voorts mede dat
de raadsman hem niet op deze manier dient aan te spreken en zeker niet aan hem opdrachten
dient te verstrekken. De raadsman ziet in dat geval de verhoudingen verkeerd, aldus de
voorzitter.
De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven:
Ik vraag niet aan u, voorzitter, een fotokopie van die akte van uitreiking te maken.
Ik vraag of ik daarvan een fotokopie mag maken.
En wilt u niet naar mij wijzen, voorzitter! Het is buitengewoon onbeleefd wat u doet!
De oudste raadsheer deelt daarop mede dat het onderzoek ter terechtzitting voor korte duur zal
worden onderbroken.
Na de hervatting van het onderzoek ter terechtzitting deelt de voorzitter mede dat het hof
beschikt over voornoemde brief van de raadsman van 2 augustus 2013. Deze brief is bij de
stukken van het dossier gevoegd.
De voorzitter heeft de desbetreffende akte aan de griffier gegeven met het verzoek de bode
daarvan een kopie te doen maken.
Vervolgens wordt er een kopie van de akte van uitreiking van de dagvaarding aan de raadsman
verstrekt en vraagt de voorzitter wederom aan de raadsman of deze gemachtigd is om de
verdachte als advocaat te verdedigen.
De raadsman deelt daarop mede, zakelijk weergegeven:
Ik verzoek u, voorzitter, dat u excuses maakt voor uw getoonde gedrag van zojuist, Zo
niet, dan kan ik niet met u verder. Ik vind het beschamend hoe u mij zo-even heeft
aangesproken en daarbij naar mij wees. U reageerde op een wijze die tussen gelijkwaardige personen volstrekt uit den boze is. Ik heb niet, zoals u stelt, aan u
gevraagd om een fotokopie te maken.
Zolang u, voorzitter, geen excuses maakt, weiger ik te verklaren of ik al dan niet
gemachtigd ben om de verdachte als advocaat te verdedigen.
De voorzitter zegt het standpunt van de raadsman te respecteren, weigert excuses te maken,
verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en verzoekt de advocaat-generaal om de
zaak voor te dragen.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De raadsman deelt mede dat hij de wraking van de voorzitter verzoekt. Hij voert daartoe het volgende aan, zakelijk weergegeven:
Ik wijs niet naar u, voorzitter, en u wijst niet naar mij. Als ik verzoek om een fotokopie
te maken en u reageert op een wijze zoals hiervoor is weergegeven dan pik ik dat niet
van u. Als u -wijzend naar de voorzitter - excuses had aangeboden, was voor mij de kous af.
2.2.
De wrakingskamer overweegt en beslist als volgt.
Uit het hiervoor weergegeven proces-verbaal terechtzitting blijkt dat mr. Beg (herhaaldelijk) geen antwoord heeft gegeven op de vraag van de voorzitter van de behandelende strafkamer, of hij uitdrukkelijk gemachtigd was als advocaat de verdachte te verdedigen. De raadsman die niet uitdrukkelijk verklaart dat hij door de ter terechtzitting niet verschenen verdachte bepaaldelijk is gemachtigd tot het voeren van de verdediging, kan geen van de bij de wet toegekende rechten en bevoegdheden uitoefenen, behoudens het voeren van het woord ter toelichting van de afwezigheid van de verdachte en het verzoeken om aanhouding van de behandeling van de zaak met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van een machtiging als hiervoor bedoeld, en behoudens uitzonderlijke gevallen (vgl. HR 23 oktober 2001, NJ 2002/77).
Dit brengt mee dat mr. Beg ter terechtzitting van 10 september 2013 geen verzoek tot wraking kon doen. Dat sprake is van een uitzonderlijke omstandigheden waardoor anders zou moeten worden geoordeeld is niet gesteld en is ook niet aannemelijk geworden. Het verzoek zal niet-ontvankelijk worden verklaard.

3.BESLISSING

Het hof:
Verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gewezen door de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H van Asperen de Boer-Delescen, mr. E.A.G. van der Ouderaa en mr. D. Kingma, in tegenwoordigheid van M.E. Olthof, griffier, en is uitgesproken in openbare raadkamer van dit gerechtshof op 21 oktober 2013.