ECLI:NL:GHAMS:2013:33

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
23-003236-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door gebruik te maken van een bejaarde moeder als dekmantel voor cocaïnesmokkel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte, geboren in 1964, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne in Nederland, verborgen in de rolstoel van zijn hoogbejaarde moeder. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair de betrokkenheid van de verdachte en zijn moeder bij de smokkel van ongeveer 10.119,7 gram cocaïne op 14 maart 2012 te Schiphol. De verdachte had zijn moeder als dekmantel gebruikt, waarbij hij haar een vliegticket had gekocht en haar had aangemoedigd om de rolstoel mee te nemen, waarvan hij wist dat deze cocaïne bevatte.

Tijdens de zitting werd het bewijs gepresenteerd, waaronder verklaringen van douaneambtenaren die de rolstoel controleerden en de cocaïne ontdekten. De verdachte had eerder verklaard dat zijn moeder niets wist van de smokkel, maar het hof oordeelde dat hij wel degelijk op de hoogte was van de plannen en dat hij zijn moeder had blootgesteld aan de risico's van de smokkel. Het hof verwierp de verweren van de verdachte, waaronder de stelling dat zijn aanhouding onrechtmatig was en dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de smokkel.

Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf, maar het hof verhoogde de straf tot 5 jaar, rekening houdend met de ernst van het feit, de betrokkenheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder het delict was gepleegd. De verdachte had zijn moeder, die 83 jaar oud was, betrokken bij de smokkel, wat het hof als bijzonder ernstig beschouwde. De uitspraak benadrukte de schadelijkheid van de cocaïne en de risico's die de verdachte zijn moeder had laten lopen.

Uitspraak

parketnummer: 23-003236-12
datum uitspraak: 17 januari 2013
TEGENSPRAAK
PROMIS
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 16 juli 2012 in de strafzaak onder parketnummer 15-800420-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortestad/-land] op [geboortedatum] 1964 ,
[adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 januari 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd:
primair:
dat hij op of omstreeks 14 maart 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 10119,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair:
dat [moeder] , geboren op [geboortedag 1] 1928 op of omstreeks 14 maart 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 10119,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft doen (mede)plegen; immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen; - een vliegticket gekocht voor [moeder] , geboren op [geboortedag 1] 1928; - geld ontvangen en/of gegeven teneinde een vliegticket aan te schaffen; - een elektrische rolstoel ontvangen en/of gegeven; - aan/van elkaar en/of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de prijs en hoeveelheid van verdovende middelen; - informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van de invoer van en/of overdracht van een hoeveelheid verdovende middelen;
meer subsidiair:
dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 februari 2012 tot en met 14 maart 2012 te Londen, Groot-Brittannië en/of Paramaribo, Suriname en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 10119,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, - een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen; hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen; - een vliegticket gekocht voor [moeder] , geboren op [geboortedag 1] 1928; - geld ontvangen en/of gegeven teneinde een vliegticket aan te schaffen; - een elektrische rolstoel ontvangen en/of gegeven; - aan/van elkaar of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de prijs en/of hoeveelheid van verdovende middelen; - informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van invoer van en/of overdracht van een hoeveelheid verdovende middelen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
dat hij op 14 maart 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 10.119,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Op 14 maart 2012 werd op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in een transferkelder een verscherpte controle uitgevoerd op vlucht [vluchtnummer 2] vanuit Paramaribo. Douaneambtenaar [ambtenaar 1] heeft de ruimbagage aan een controle onderworpen. Zij zag dat op de transportband van het X-ray-apparaat een elektrische rolstoel was geplaatst. Zij zag op het beeldscherm van het X-ray-apparaat afwijkende contouren ter hoogte van de zitting van de rolstoel. Zij heeft de zitting losgehaald van het onderstel om deze nogmaals aan een X-ray-controle te onderwerpen. Zij zag nogmaals afwijkende contouren die haar deden denken aan verstopte pakketten in de zitting. Douaneambtenaar [ambtenaar 2] zag dat aan de elektrische rolstoel een bagagelabel was bevestigd waarop onder meer was vermeld:
  • NME: [moeder]
  • LONDON LCY [vluchtnummer 1] 14 MAR [tijdstip]
  • AMSTERDAM [vluchtnummer 2] 13 MAR.
Douaneambtenaar [ambtenaar 2] maakte uit de gegevens op dat het ging om een passagier, genaamd [moeder] die komende uit Paramaribo, Suriname, doorreisde naar Londen, Groot-Brittannië. Hij heeft telefonisch contact gezocht met het Passenger Operations Center. Een medewerker van het center deelde desgevraagd mede dat deze passagier onder rolstoelbegeleiding was vervoerd naar gate E2 voor de volgende vlucht naar London City.
Douaneambtenaar [ambtenaar 3] is naar gate E2 gelopen. Een medewerker van rolstoelbegeleiding heeft desgevraagd een oudere vrouw in de wachtruimte aangewezen. De vrouw toonde desgevraagd aan [ambtenaar 3] een Brits paspoort op naam van [moeder].
I.
[moeder] en de rolstoel zijn naar gate G10 gebracht.
I.
[moeder] deelde desgevraagd aan de douaneambtenaren [ambtenaar 4] en [ambtenaar 2] mede dat zij op vakantie was geweest in Suriname, dat haar zoon (de verdachte [verdachte] , naar het hof begrijpt) aanvankelijk had gezegd dat hij ook naar Suriname zou komen, dat de elektrische rolstoel door haar zoon in Groot-Brittannië voor haar is geleend, dat zij deze rolstoel voor het eerst op London City Airport heeft gezien en dat de rolstoel in Suriname is geweest.
Douaneambtenaar [ambtenaar 2] heeft de rolstoel onderzocht. Hij heeft de zitting van de rolstoel aan de achterzijde losgemaakt. Hij zag een pakket in doorschijnend plastic verpakt tussen de voering.
Douaneambtenaar [ambtenaar 4] heeft met een fretboortje een opening gemaakt in het pakket. Hij zag bij het terugtrekken van het boortje dat daaraan een witte stof, qua kleur en samenstelling gelijkend op cocaïne, bleef kleven. Hij heeft de aangetroffen stof getest met een testset, de MMC cocaïnetest, en de uitslag gaf een positieve kleurreactie. [1]
Op 14 maart 2012 is de rolstoel die onder [moeder] in beslag is genomen aan een onderzoek onderworpen. Beide rolstoelzittingen (A en B) zijn onderzocht.
In rolstoelzitting A waren 7 pakketten (categorie A) verstopt tussen een houten plaat en schuimopvulling. In rolstoelzitting B waren 3 pakketten (categorie B) tussen een houten plaat en schuimopvulling verstopt. De verpakkingslagen van de pakketten zijn verwijderd om het netto gewicht van de inhoud te bepalen. Het netto gewicht van de stof was bij benadering:
categorie monster Sporen Identificatie Nummer (SIN) netto gewicht
[sin-nummer 1] 985,2 gram
[sin-nummer 2] 977,7 gram
[sin-nummer 3] 999,5 gram
[sin-nummer 4] 1.062,2 gram
[sin-nummer 5] 1.062,5 gram
[sin-nummer 6] 994,2 gram
[sin-nummer 7] 1.045,7 gram
[sin-nummer 8] 992,4 gram
[sin-nummer 9] 1.000,5 gram
[sin-nummer 10]
998,8 gram +
Totaal 10.119,7 gram [2]
Bij onderzoek van de monsters met SIN-nummers [sin-nummer 1] , [sin-nummer 2] , [sin-nummer 3] , [sin-nummer 4] , [sin-nummer 5] , [sin-nummer 6] , [sin-nummer 7] , [sin-nummer 8] , [sin-nummer 9] , en [sin-nummer 10] is vastgesteld dat het materiaal van alle monsters cocaïne bevatte. [3]
De verdachte heeft bij zijn verhoor op 28 maart 2012 te 13.30 uur in verband met zijn inverzekeringstelling het volgende verklaard. Zijn moeder wist niets van de smokkel van cocaïne in haar elektrische rolstoel. De verdachte wist wel van deze smokkel. Hij heeft de voorbereidingen ervoor getroffen. Hij had financiële problemen en na een gesprek met een man, die hij had ontmoet in een bar in Londen, had hij besloten zijn moeder naar Suriname te sturen om cocaïne te smokkelen. Hij heeft het ticket voor zijn moeder gekocht. [4]
Ter terechtzitting in hoger beroep van 3 januari 2013 heeft de verdachte het volgende verklaard.
Hij heeft een man, genaamd [naam] , in een bar in Londen leren kennen. Hij kreeg schulden bij [naam] als gevolg van cocaïnegebruik, ongeveer € 3.000,00. [naam] zei dat hij naar Suriname moest gaan om cocaïne te smokkelen. De verdachte zou daarvoor geld krijgen, zodat hij zijn schuld kon afbetalen. De verdachte besloot dat hij zijn moeder, [moeder], zou gebruiken als dekmantel om de aandacht af te leiden. De verdachte heeft een vliegticket voor zijn moeder gekocht en zijn moeder geld gegeven voor het verblijf in Suriname. Voor zichzelf heeft hij geen ticket gekocht. Het geld voor het ticket van zijn moeder had hij gekregen van [naam] . [naam] heeft het verblijf van verdachtes moeder in Suriname geregeld. Ook heeft [naam] de elektrische rolstoel beschikbaar gesteld aan de verdachte voor zijn moeder. De verdachte heeft deze rolstoel voor zijn moeder geregeld toen zij naar Suriname vertrok.

Nadere bewijsoverwegingen

De raadsman en de verdachte hebben de volgende verweren gevoerd.
1.
De aanhouding van de verdachte was onrechtmatig en de daardoor en daarna verkregen bewijzen zijn derhalve onrechtmatig verkregen. Er bestond geen redelijk vermoeden van schuld tegen de verdachte, die zich als getuige bij de Koninklijke Marechaussee heeft gemeld. Voorts betreft het een aanhouding buiten heterdaad, maar is niet gebleken dat de officier van justitie toestemming tot de aanhouding heeft gegeven.
2.
De verklaringen die de verdachte tijdens zijn inverzekeringstelling op 28 maart 2012 heeft afgelegd zijn ongeloofwaardig en slechts afgelegd om verdachtes moeder vrij te krijgen. De gebruikte term “voorbereiding” is van de verbalisant afkomstig.
3.
Plegen, medeplegen of doen plegen kan niet bewezen worden verklaard. De verdachte heeft nimmer zijn moeder willen gebruiken voor het vervoer van de cocaïne en hij heeft zich teruggetrokken voordat het vervoer dat hij wel op zich zou nemen kon plaatsvinden. Het drugsvervoer vond geheel buiten de verdachte plaats en hem kan daarvan geen verwijt worden gemaakt.
Het hof verwerpt de verweren op grond van het volgende.
Ad 1. Gelet op de omstandigheden dat de cocaïne in de rolstoel van [moeder] is aangetroffen, dat zij heeft verklaard dat haar zoon, de verdachte [verdachte] , aanvankelijk had gezegd dat hij ook naar Suriname zou reizen en dat hij de rolstoel voor haar heeft geregeld, bestond er ten aanzien van de verdachte een redelijk vermoeden van schuld aan een Opiumwetmisdrijf, te weten medeplegen dan wel doen plegen van invoer van cocaïne in Nederland, dan wel medeplichtigheid daaraan.
De verdachte is op 28 maart 2012 (het hof begrijpt: buiten heterdaad) aangehouden op bevel van de officier van justitie Zwetsma van het Arrondissmentsparket te Haarlem. [5]
De aanhouding van de verdachte was gelet op het voorgaande rechtmatig.
Ad 2 en 3. De verklaringen, die de verdachte na zijn inverzekeringstelling heeft afgelegd, wijken af van voormelde verklaring van 28 maart 2012 te 13.30 uur in die zin, dat de verdachte bij latere verhoren heeft verklaard dat hij er van uit is gegaan dat het ging om de smokkel van 2 kilogram cocaïne, in plaats van 10 kilogram cocaïne, dat hij niet wist dat de cocaïne in de rolstoel van zijn moeder zou worden verborgen en dat hij meende dat de smokkel geen doorgang zou vinden toen hij aan [naam] kenbaar had gemaakt dat hij niet naar Suriname zou reizen, omdat hij voor zijn ziek geworden kind moest zorgen.
De verdachte heeft op 29 maart 2012 tegenover opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee verklaard dat de cocaïne in een koffer en in schoenen “of zoiets” zou zitten. De enige manier waarop hij met zijn moeder terug zou kunnen reizen zou ongeveer 3.300 Engelse ponden kosten en dat “wilde zij” niet betalen (het hof begrijpt, gelet op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en herhaald ter terechtzitting in hoger beroep: dat wilden zij, [naam] en de mensen om [naam] heen binnen de organisatie, niet betalen). De organisatie heeft het vliegticket van zijn moeder betaald en gevraagd of zijn moeder ook wat wilde meebrengen. In dat laatste zou de verdachte niet hebben ingestemd. Toen de verdachte niet naar Suriname ging, heeft hij zijn moeder telefonisch gezegd dat zij niets moest meenemen, geen drank, flessen, cadeaus, helemaal niets. [6]
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat [naam] hem heeft verteld dat de cocaïne in een koffer en in schoenen (schoenzolen) of iets anders zou worden verstopt. [naam] en de personen om [naam] hebben hem het geld voor het vliegticket voor verdachtes moeder betaald.
De verdachte zou er pertinent niets van hebben willen weten dat zijn moeder ook cocaïne zou smokkelen, zoals [naam] hem vroeg. De verdachte zou aanvankelijk een week later vertrekken en het geld voor zijn ticket had hij nog niet gekregen. Een dag vóór zijn voorgenomen vertrek zou hij hebben besloten niet naar Suriname te reizen omdat zijn zoon ziek was geworden. Hij had toen nog geen ticket gekocht. Dat was geen probleem, omdat het in de regel mogelijk is de dag voor vertrek nog een ticket te kopen als gevolg van annuleringen. [naam] vertelde hem dat hij de kosten van de enige vluchten die vervolgens nog in aanmerking kwamen (zo’n 3.000 Engelse ponden) niet wilde betalen. Toen de verdachte [naam] vertelde dat hij nu niet naar Suriname kon gaan zou [naam] boos zijn geworden en hebben gezegd dat er al kosten waren gemaakt. Uiteindelijk liet [naam] het echter rusten en zei dat de verdachte dan maar een andere keer een klusje voor hem moest doen. [7]
Ter terechtzitting in hoger beroep van 3 januari 2013 heeft de verdachte verklaard dat de 2 kilo cocaïne die hij mee zou nemen wanneer hij samen met zijn moeder uit Suriname zou vertrekken in vloeibare vorm zou zijn, verborgen in 2 flessen, bevattende ongeveer 1 kilo cocaïne per fles. Toen de verdachte wegens ziekte van zijn zoon niet op de voorgenomen datum kon vertrekken, zou [naam] een ticket voor een andere datum van zo’n 3.300 Engelse ponden te duur hebben gevonden. Het betrof een business class vliegticket. Bovendien zou verdachte dan slechts drie dagen in Suriname verblijven.
De verdachte heeft vanaf zijn eerste verhoor bij zijn inverzekeringstelling consequent verklaard dat zijn moeder niets zou hebben geweten van de cocaïnesmokkel. Tijdens het eerste verhoor heeft hij niet betwist dat hij wist of er rekening mee hield dat de cocaïne zou worden verborgen in de rolstoel van zijn moeder, die – zoals hij later heeft verklaard – door [naam] beschikbaar was gesteld voor de reis naar Suriname.
De verdachte heeft verklaard dat de inhoud van zijn eerste verklaring is ingegeven door zijn wens een voor zijn moeder ontlastende verklaring af te leggen en dat hij niet wist of vermoedde dat de cocaïne in de rolstoel zou worden vervoerd. Het hof constateert evenwel dat de eerste verklaring op 28 maart 2012 afgelegd en de latere door de verdachte afgelegde verklaringen niet verschillen wat betreft de onwetendheid van de moeder van verdachte van de cocaïnesmokkel, waarbij komt dat het hof niet vermag in te zien waarom de verdachte in dat geval niet meteen heeft verklaard –zoals hij later wel heeft gedaan- dat hij weliswaar de voorbereidingen voor de cocaïnesmokkel heeft getroffen, maar dat het niet de bedoeling was dat de cocaïne in de rolstoel zou worden verborgen en dat hij ervan uitging dat de cocaïnesmokkel niet door zou gaan als verdachte niet met zijn moeder mee terugreisde.
Het hof acht de verklaring die de verdachte op 28 maart 2012 omstreeks 13.30 uur in verband met zijn inverzekeringstelling heeft afgelegd betrouwbaar en houdt hem ook aan die verklaring, die voor het bewijs wordt gebezigd. Het hof ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de verdachte anders heeft verklaard dan in het desbetreffende proces-verbaal is weergegeven, ook niet in de enkele omstandigheid dat de verdachte toen heeft verklaard dat hij “de voorbereidingen” heeft getroffen voor de smokkel, nu dit woord een gangbare term is in het dagelijkse spraakgebruik.
Het hof acht de verklaringen van de verdachte voor zover deze behelzen dat zijn moeder niets van de cocaïnesmokkel wist aannemelijk, maar is van oordeel dat zijn verklaringen niet geloofwaardig zijn voor wat betreft de wijze waarop de cocaïne zou worden verborgen en verdachtes opvatting dat het cocaïnetransport niet door zou gaan omdat [naam] ermee akkoord zou zijn gegaan dat de verdachte ervan afzag naar Suriname te reizen wegens de ziekte van zijn zoon.
Het is onaannemelijk dat [naam] en de mensen om hem heen bereid waren het cocaïnetransport geen doorgang te laten vinden, gelet op de grote financiële belangen die daarmee gepaard gingen en de kosten en inspanningen die men zich getroost had bij de voorbereiding (de kosten van een ticket voor de moeder van de verdachte, het regelen van haar verblijf in Suriname en van een rolstoel). Om dezelfde redenen is het onaannemelijk dat [naam] en de verdachte het risico zouden hebben genomen de aanschaf van een ticket voor de verdachte uit te stellen tot de dag van vertrek of de dag ervoor, gelet op het risico dat de verdachte dan geen ticket meer had kunnen kopen. Evenmin is aannemelijk geworden dat, indien de verdachte zou hebben aangekondigd dat de voorgenomen reis niet door kon gaan maar dat hij wel een andere vlucht kon boeken, daarvan zou zijn afgezien wegens de extra kosten ad circa 3000 tot 3300 Engelse ponden, die, gelet op de waarde die de inbeslaggenomen partij cocaïne vertegenwoordigde, relatief gering waren. Nadat de kosten van een vervangend ticket aan de orde zijn geweest bij het verhoor op 29 maart 2012 en ter terechtzitting in eerste aanleg, verklaart de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep pas dat er ook een andere reden was om het duurdere vervangende ticket niet te kopen: het betrof een business class ticket. Kennelijk heeft de verdachte aan willen voeren dat het duurdere vliegticket niet is gekocht, omdat hij dan niet samen met zijn moeder, die een economy class ticket had, had kunnen reizen, waardoor zij niet als dekmantel/afleiding kon fungeren. Het hof hecht echter geen geloof aan dit onderdeel van de verklaring van de verdachte, gelet op het late moment in de procedure waarin het gestelde voor het eerst naar voren wordt gebracht.
Het hof is van oordeel dat geen sprake is geweest van een terugtred door de verdachte, nu de verdachte gelet op voormelde omstandigheden redelijkerwijs kon verwachten dat de cocaïnesmokkel doorgang zou vinden. De verdachte heeft ingestemd met het transport van cocaïne en de betrokkenheid van zijn moeder daarbij als dekmantel/afleiding. Hij heeft met die wetenschap het vliegticket voor zijn moeder gekocht en voor haar –via [naam] - de rolstoel geregeld waarmee zij zou reizen. Hij wist dat [naam] en de zijnen het verblijf van zijn moeder in Suriname hadden geregeld. Daarbij is niet van belang dat de verdachte, zoals hij stelt, niet wist dat het om 10 kilo cocaïne zou gaan, verborgen in de rolstoel van zijn moeder, maar ervan uit is gegaan dat het om de smokkel van minder, namelijk slechts 2 kilo cocaïne zou gaan, verborgen in de bagage. Evenmin is van belang dat de verdachte zijn moeder voor haar vertrek uit Suriname telefonisch heeft verteld dat zij niets moest meenemen, nu hij haar niet tevens heeft verteld dat zij als dekmantel zou dienen voor een cocaïnetransport. Door zijn moeder onder voormelde omstandigheden te laten vertrekken uit Suriname heeft hij zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn moeder (onbewust daarvan) een op enigerlei wijze verborgen hoeveelheid cocaïne zou meenemen, die ook groter was dan waarvan hij aanvankelijk is uitgegaan, hetgeen het geval bleek te zijn. Het enkele feit dat hij uiteindelijk heeft besloten niet naar Suriname te gaan doet aan het voorgaande niet af, nu hij zich daarmee niet heeft onttrokken aan wezenlijke handelingen met betrekking tot meergenoemde cocaïnesmokkel.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat hij zich geïntimideerd voelde door [naam] aan wie hij schulden had en dat hij daarom besloten heeft de cocaïne te smokkelen. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 2 juli 2012 heeft hij verklaard dat hij zich in zekere zin gedwongen voelde in te gaan op het voorstel van [naam] om vanuit Suriname mee te nemen, omdat door en namens [naam] erop gezinspeeld werd dat mogelijk fysiek geweld zou worden toegepast tegen de verdachte of zijn familieleden als de verdachte niet snel zijn schulden aan [naam] zou afbetalen.
Indien de verdachte heeft bedoeld een beroep te doen op (psychische) overmacht, verwerpt het hof het verweer, nu het gestelde in het geheel niet is onderbouwd en overigens niet aannemelijk is geworden.
Het hof overweegt daarbij nog het volgende. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg tevens verklaard dat, toen hij [naam] had verteld dat hij niet naar Suriname kon gaan, [naam] aanvankelijk niet blij was, maar het uiteindelijk liet rusten en zei dat de verdachte een andere keer dan maar een klusje voor hem moest doen. [8] Dit standpunt heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep herhaald.
Dit wijst erop dat de verdachte volgens zijn eigen verklaring wel degelijk tegen de wensen van [naam] durfde in te gaan en zich daarbij niet heeft laten leiden door eerdere bedreigingen met fysiek geweld. De verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de omslag in zijn houding tegenover [naam] . Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij op enigerlei moment door of namens [naam] is bedreigd, niet geloofwaardig.
Er is geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Haarlem heeft de verdachte ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met een ander een zeer grote hoeveelheid van een voor de volksgezondheid zeer schadelijke stof ingevoerd in Nederland. Gelet op de hoeveelheid (ruim 10 kilogram) was de cocaïne bestemd voor de handel en verspreiding onder gebruikers ervan. De handel en het gebruik in harddrugs pleegt gepaard te gaan met andere misdrijven. Het hof rekent het de verdachte ook aan dat hij zijn hoogbejaarde moeder, die ten tijde van het delict 83 jaar oud was en gebruik maakte van een rolstoel, bij de smokkel heeft betrokken en haar het fysieke vervoer van de cocaïne heeft laten verrichten. De verdachte en zijn mededader hebben haar ticket voor de reis naar Suriname en haar verblijf aldaar geregeld. De cocaïne is verborgen in de rolstoel, die verdachte –via [naam] - voor zijn moeder had geregeld. Het was de bedoeling dat zij, vanwege haar leeftijd en lichamelijke beperkingen, niet zou worden gecontroleerd. Dit getuigt van een geraffineerde aanpak, waarbij de moeder van de verdachte werd blootgesteld aan alle risico’s die gepaard gaan met de smokkel van een zeer kostbare illegale stof, niet alleen die van ontdekking en de daarop volgende detentie, maar ook van beroving. De verdachte heeft daarbij uitsluitend om financiële redenen gehandeld. Het hof is van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf geen recht doet aan de ernst van het feit.
Gelet op de hoeveelheid cocaïne, de rol die de verdachte heeft gespeeld bij de organisatie van het transport en de omstandigheid dat hij zijn hoogbejaarde moeder daarbij betrokken heeft, acht het hof een gevangenisstraf van
5 jaren, die gelegen is binnen de grenzen overeenkomstig de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren (LOVS), passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het
primairten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. F.W.J. den Ottolander en mr. E. Mijnsberge, in tegenwoordigheid van A.M.M. van Gorp, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 januari 2013.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van aanhouding en bevindingen met nummer [proces-verbaal 5] van 14 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [ambtenaar 4] , [ambtenaar 2] , [ambtenaar 1] en [ambtenaar 3] (onderdeel 1.1 van proces-verbaal [proces-verbaal 1] ).
2.Een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen met nummer [proces-verbaal 4] van 14 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [ambtenaar 5] en [ambtenaar 6] (onderdeel 1.1.4 van proces-verbaal [proces-verbaal 1] ).
3.Een deskundigenrapport, kenmerk [kenmerk] , opgemaakt op 22 maart 2012 door [deskundige] , hoofdscheikundige bij het Douane Laboratorium van de Belastingdienst .
4.Een proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling van 28 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [ambtenaar 9] (onderdeel 2.2 van proces-verbaal [proces-verbaal 1] ).
5.Een proces-verbaal van aanhouding met nummer [proces-verbaal 2] van 28 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (onderdeel 2.1 van proces-verbaal [proces-verbaal 1] )
6.Een proces-verbaal van verhoor met nummer [proces-verbaal 3] van 29 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [ambtenaar 7] en [ambtenaar 8] (onderdeel 2.4 van proces-verbaal [proces-verbaal 1] ).
7.Proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 2 juli 2012.
8.Proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 2 juli 2012.