Uitspraak
mr. Chr. Nomete Nijmegen,
mr. I.J.F. Wijnbergte Amsterdam.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen [gemeente] over de verkoop van een onroerende zaak door de curator. Het hof had eerder op 27 november 2012 een tussenarrest uitgesproken en in deze uitspraak werd de beoordeling van de aansprakelijkheid van de curator besproken. De appellant verwierp de verkoopprijs van € 275.000,= als te laag en stelde dat de curator onvoldoende had gelet op de aanvaardbaarheid van deze prijs. Het hof oordeelde dat de curator een ruime beoordelingsvrijheid toekomt en dat er terughoudendheid moet worden betracht bij het toekennen van persoonlijke aansprakelijkheid aan de curator. Het hof concludeerde dat de curator zich niet in voldoende mate had vergewist van de aanvaardbaarheid van de verkoopprijs, vooral omdat er geen taxatierapport was overgelegd en de WOZ-waarde van de onroerende zaak € 579.000,= bedroeg.
Na het tussenarrest bracht de gemeente een taxatierapport in het geding, waaruit bleek dat de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur € 435.000,= was. Het hof oordeelde dat de curator het openingsbod van € 300.000,= van de koper [G] als uitgangspunt voor de onderhandelingen mocht aanvaarden. De appellant had geen concrete feiten aangedragen die de stelling ondersteunden dat de onroerende zaak voor een substantieel hoger bedrag verkocht had kunnen worden. Het hof verwierp de grieven van de appellant en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellant werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van curatoren bij de verkoop van onroerend goed en de mate van beoordelingsvrijheid die hen toekomt. Het hof concludeerde dat de curator niet aansprakelijk was voor de verkoopprijs, aangezien de appellant niet had aangetoond dat de curator had moeten beseffen dat de onroerende zaak voor een hoger bedrag verkocht had kunnen worden. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de aansprakelijkheid van curatoren in faillissementen verduidelijkt.