ECLI:NL:GHAMS:2013:283

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.108.475-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over geluidsoverlast door zoon met autistische stoornis

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een huurder, aangeduid als [appellant], en de woningstichting Eigen Haard. De huurder heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn vordering tot het aanbieden van alternatieve woonruimte of het aanpassen van de gehuurde woning werd afgewezen. De huurder stelt dat zijn zoon, die lijdt aan een stoornis in het autistisch spectrum, geluidsoverlast veroorzaakt, wat de bewoning van de woning bemoeilijkt. De kantonrechter heeft in zijn vonnis vastgesteld dat de woning niet gebrekkig is en dat de vordering van de huurder niet toewijsbaar is. Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen en geconcludeerd dat de huurder onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de woning ongeschikt is voor normale bewoning. De grieven van de huurder zijn afgewezen, en het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. De huurder is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.108.475/01 KG
kenmerk rechtbank : KK 12-475
arrest van de meervoudige kamer van 5 februari 2013(bij vervroeging)
inzake:
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat:
mr. I.M.C.A. Reinders Folmerte Amsterdam,
tegen:
de stichting
WONINGSTICHTING EIGEN HAARD,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. H.M.G. Brunklauste Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

De partijen worden hierna [appellant] en Eigen Haard genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 29 mei 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 1 mei 2012, in kort geding gewezen tussen [appellant] als eiser en Eigen Haard als gedaagde (hierna: het vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord met vijf producties.
[appellant] heeft geconcludeerd, samengevat, dat het hof het vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van [appellant] zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
Eigen Haard heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met beslissing over de proceskosten.
De partijen hebben de zaak ter zitting van 28 januari 2013 doen bepleiten, [appellant] door mr. I. Heijselaar, advocaat te Amsterdam, Eigen Haard door haar voornoemde advocaat, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellant] heeft nog een tweetal producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
De kantonrechter heeft in het vonnis onder 1.1 tot en met 1.7 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt.
2.2
Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
(i) Eigen Haard heeft met ingang van 9 februari 2010 aan [appellant] verhuurd de benedenwoning gelegen aan [adres] (hierna: de woning). De thans zeventienjarige zoon van [appellant], [J], woonde bij hem. [J] lijdt aan een stoornis in het autistisch spectrum genaamd PDD-NOS, die zich uit door gedragsstoornissen en een verstoord dag- nachtritme. [J] is op 15 april 2009 onder toezicht gesteld.
(ii) De buurvrouw van [appellant], wonend [adres] (hierna: de buurvrouw), heeft bij [appellant] en Eigen Haard verscheidene malen geklaagd over geluidoverlast in met name de voor de nachtrust bestemde uren. [J] veroorzaakte deze overlast als gevolg van zijn stoornis. Op 7 februari 2011 is hij uit huis geplaatst en opgenomen in een centrum voor jeugdpsychiatrie.
(iii) [appellant] heeft op 31 januari 2011 bij Burgemeester en Wethouders van Amsterdam een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring om medische redenen, ten einde [J] zonder anderen te storen bij hem te kunnen laten wonen. Die aanvraag is afgewezen en de door [appellant] daartegen ingestelde rechtsmiddelen zijn niet geslaagd. Bij uitspraak van 19 december 2012 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State de desbetreffende uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2012 bevestigd.
2.3 [
appellant] vordert in de onderhavige procedure, kort en zakelijk samengevat, veroordeling van Eigen Haard om, primair, aan hem alternatieve woonruimte aan te bieden waar hij ongestoord kan wonen en, subsidiair, de woning geschikt te maken voor normale bewoning, bewoning door [J] inbegrepen, door de woning deugdelijk te isoleren, een en ander met bepaling van dwangsommen.
De kantonrechter heeft die vorderingen afgewezen.
2.4
De vijf grieven van [appellant] die zijn gericht tegen de beslissing van de kantonrechter en de gronden waarop deze berust, bevatten naar de kern genomen twee klachten.
2.5
Allereerst betoogt [appellant] dat de woning ongeschikt is voor normale bewoning. De woning is volgens hem zeer gehorig en door de aanhoudende klachten van de buurvrouw kan hij niet alle kamers gebruiken en kan hij geen bezoek ontvangen.
Eigen Haard bestrijdt deze klacht van [appellant]. Zij zegt de woning te hebben geïnspecteerd, onder andere door de TV van [appellant] zeer hard aan te zetten en te controleren in welke mate dat geluid in de woning van de buurvrouw van [appellant] doordringt. Eigen Haard heeft daarbij geen bijzondere gehorigheid van de woning geconstateerd.
[appellant] heeft de bevindingen van Eigen Haard onvoldoende feitelijk bestreden, zodat zijn stelling dat de woning gebrekkig is in de zin van art. 7:204 lid 2 BW, niet aannemelijk is geworden. Voor verdere instructie leent een kort geding zich niet. De eerste klacht van [appellant] kan daarom niet tot toewijzing van zijn primaire of subsidiaire vordering leiden.
2.6
Voorts betoogt [appellant] dat hij door de bouwwijze van de woning en de aanhoudende klachten van de buurvrouw niet in staat is zijn zoon bij zich te laten wonen of te ontvangen indien deze weekendverlof heeft.
Dat mag zo zijn maar, daargelaten of dat als een gebrek van de woning is aan te merken in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW, de tweede klacht kan [appellant] evenmin baten, waarvoor het volgende redengevend is. [J] verblijft thans in een centrum voor jeugdpsychiatrie. Of diens behandeling al zodanig is gevorderd dat hij thans of binnen afzienbare termijn op weekendverlof naar zijn vader kan of weer bij hem kan wonen, is onvoldoende feitelijk toegelicht. [appellant] heeft in dat verband niet veel meer overgelegd dan een verklaring van de gezinsvoogd [getuige 1] van 17 januari 2013, die vermeldt dat -zakelijk weergegeven- [J] mogelijk op termijn zal terugkeren bij zijn vader, al dan niet in het kader van weekendverlof. Die verklaring is te vaag, gezien met name de termen “mogelijk” en “op termijn” die de gezinsvoogd gebruikt, om daaruit te kunnen afleiden dat [appellant] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen voor zover deze verband houden met [J], zodat de vorderingen ook niet op die grond toewijsbaar zijn.
Terzijde merkt het hof hierbij op dat zodra er wel concreet uitzicht bestaat op terugkeer van [J], [appellant] alsnog een aanvraag voor een medische urgentie zou kunnen indienen en dan in ieder geval met Eigen Haard in gesprek zal moeten gaan om de situatie te bespreken.
2.7
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep te dragen.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Eigen Haard begroot op € 666,-- aan verschotten en € 2.682,-- voor salaris;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Huijzer, mr. J.C. Toorman en mr. N. van Lingen, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2013.