ECLI:NL:GHAMS:2013:2809

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
10 september 2013
Zaaknummer
200.120.675/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een schriftelijke aanwijzing omgang in het kader van jeugdzorg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij een schriftelijke aanwijzing omgang door de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (LJ&R) is afgewezen. De moeder is op 24 januari 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 oktober 2012, waarin de omgangsregeling met haar kinderen is vastgesteld. De kinderen zijn onder toezicht gesteld en verblijven sinds februari 2012 bij pleegouders. De moeder verzoekt om de aanwijzing van LJ&R geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren en om een nieuwe omgangsregeling vast te stellen.

Het hof overweegt dat de schriftelijke aanwijzing omgang ex artikel 1:263a BW moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. Het hof toetst of LJ&R dit besluit in redelijkheid heeft kunnen nemen en of het in het belang van de kinderen is om de aanwijzing te vervallen. De moeder stelt dat de aanwijzing onzorgvuldig is genomen en dat er geen goede motivering is gegeven. LJ&R betwist deze stellingen en stelt dat de aanwijzing zorgvuldig tot stand is gekomen, met inachtneming van de zorgen over de moeder en de omgang met de kinderen.

Het hof concludeert dat de aanwijzing voldoende zorgvuldig is genomen en toereikend is gemotiveerd. De zorgen over de moeder, waaronder alcoholgebruik en psychische problematiek, zijn zwaarwegend en rechtvaardigen de beperking van de omgang. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de omgang af, omdat dit niet in het belang van de kinderen is. De beslissing is openbaar uitgesproken op 16 juli 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 16 juli 2013 (bij vervroeging)
Zaaknummer: 200.120.675/01
Zaaknummer eerste aanleg: 140171/OT RK 12-1122
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele te Capelle aan den IJssel,
tegen
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Alkmaar,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de moeder en LJ&R genoemd.
1.2.
De moeder is op 24 januari 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 oktober 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (Alkmaar), met kenmerk 140171/OT RK 12-1122.
1.3.
LJR heeft op 4 april 2013 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 27 juni 2013 ter terechtzitting behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van de moeder;
- de heer [x], de vader van na te noemen [kind a];
- mevrouw Y. Gerrits, namens LJ&R;
- mevrouw D. van Dijk, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de Raad).
1.6.
De moeder, de heer [y] (vader van na te noemen [kind b]) en de heer en mevrouw [z] (de pleegouders) zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Uit de moeder is [in] 2004 […] (hierna: [kind a]) geboren. De moeder en de heer [x] hebben gezamenlijk het gezag over [kind a].
Uit de relatie van de moeder en de heer [y] is [in] 2007 […] (hierna: [kind b]) geboren. De moeder heeft het gezag over [kind b].
2.2.
Bij beschikking van 10 maart 2010 zijn [kind a] en [kind b] (hierna samen ook: de kinderen) onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 5 januari 2011 is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend. De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing zijn nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 10 maart 2014. De kinderen verblijven sinds 7 februari 2012 bij de pleegouders.
2.3.
Bij schriftelijke Aanwijzing Omgangsregeling van 24 augustus 2012 heeft LJR besloten dat per datum aanwijzing de moeder en de kinderen omgang met elkaar hebben eenmaal in de drie weken gedurende drie uur, onder begeleiding van een pleegzorgwerker. In de weken dat geen omgang plaatsvindt, bellen de kinderen de moeder onder begeleiding, tussen 18:00 en 19:00 uur.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van LJ&R geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren en het zelfstandig verzoek van de moeder om een omgangsregeling vast te stellen, afgewezen.
3.2.
De moeder verzoekt, naar het hof begrijpt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren en de volgende of een door het hof in goede justitie te bepalen omgangsregeling vast te stellen: ·
- [kind a] en [kind b] verblijven gedurende een periode van twee maanden wekelijks op zaterdag van 10:00 tot 18:30 bij hun moeder alsmede op woensdagen na school tot na het eten om 18:30;
- [kind a] en [kind b] verblijven na ommekomst van genoemde twee maanden wekelijks van zaterdag 10:00 uur tot zondag 15:00 uur bij moeder en op woensdagen uit school tot na het eten om 18:30;
- na ommekomst van deze twee maanden verblijven de meisjes gedurende een maand van woensdag uit school tot en met zaterdag na het eten 18:30 bij moeder;
- [kind a] en [kind b] verblijven op feestdagen en verjaardagen bij de moeder;
- de moeder heeft twee belcontacten per week met [kind b] en [kind a];
- na ommekomst van bovenstaande periode keren de meisjes terug bij moeder thuis.
3.3.
LJR verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:258 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan LJ&R, namens Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, ter uitvoering van haar taak in het kader van de ondertoezichtstelling een aanwijzing geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Op grond van artikel 1:259 lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van de met gezag belaste ouder of op verzoek van de minderjarige van twaalf jaar of ouder de aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. Op grond van artikel 1:263a, lid 1 BW kan LJ&R, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van de minderjarige, voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Ingevolge het tweede lid van deze bepaling geldt een dergelijke beslissing als een aanwijzing waarop artikel 1:259 BW van toepassing is.
4.2.
De moeder stelt allereerst dat de aanwijzing onzorgvuldig is genomen en in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, aangezien de moeder tevoren niet door LJ&R is gewezen op de zorgpunten die leven bij LJ&R, zij geen vooraankondiging van de aanwijzing heeft gekregen en de zogenaamde CHOP-lijst niet is gebruikt. Tevens is de aanwijzing ten onrechte niet gelimiteerd in tijd. Voorts mag volgens de moeder de omstandigheid dat de kinderen uit huis zijn geplaatst, evenals het door LJ&R gestelde alcoholprobleem van de moeder, geen argument zijn voor een zo drastische beperking van de omgang. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat de moeder belastende uitspraken doet in het bijzijn van de kinderen. De moeder betwist in dat verband nog dat zij een alcoholprobleem heeft en dat bij haar sprake is van psychische problematiek. Tot slot stelt de moeder dat de kinderen in het pleeggezin niet de verzorging krijgen die zij de kinderen zelf zou kunnen geven. Om die reden is het in het belang van de kinderen om toe te werken naar thuisplaatsing bij de moeder en daartoe de omgang juist uit te breiden in plaats van in te perken.
4.3.
LJ&R heeft de stellingen van de moeder gemotiveerd betwist.
4.4.
De Raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Volgens de Raad is de omgang met de moeder terecht beperkt, gelet op de alcoholproblematiek van de moeder en de belastende wijze waarop zij de kinderen benadert tijdens de omgangsmomenten. Van uitbreiding van de omgang zoals door de moeder verzocht kan volgens de Raad geen sprake zijn, nu het perspectief van de kinderen niet bij de moeder ligt, maar bij de pleegouders.
4.5.
Het hof overweegt als volgt. De brief van LJ&R van 24 augustus 2012 is een schriftelijke aanwijzing omgang ex artikel 1:263a BW en dient op grond van het tweede lid van dit artikel en het bepaalde in artikel 1:258 BW aangemerkt te worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene Wet Bestuursrecht. Door de rechter dient derhalve allereerst getoetst te worden of LJ&R dit besluit in redelijkheid heeft kunnen nemen, dat wil zeggen of het zorgvuldig tot stand is gekomen en toereikend is gemotiveerd. Vervolgens dient beoordeeld te worden of het in het belang van de kinderen is om de aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren.
4.6.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt het volgende. Krachtens een schriftelijke aanwijzing van 23 maart 2012 van LJ&R gold een begeleide omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen. Met ingang van 24 mei 2012 heeft, ingevolge een beschikking van de kinderrechter te Alkmaar van die datum, onbegeleide omgang tussen de moeder en de kinderen plaatsgevonden voor de duur van drie maanden. Gedurende deze periode is gebleken dat de moeder afspraken voor [kind b] bij fysiotherapie niet nakwam, dat zij - ondanks eerdere toezeggingen en afspraken - geen toestemming gaf aan de gezinsvoogd voor het opvragen van informatie over haar bij de Brijderstichting en dat zij de vader van [kind b] bij de omgang aanwezig liet zijn. Tevens meldde Parlan pleegzorg dat de moeder tijdens de omgang naar alcohol rook en dat zij de kinderen belastte met negatieve uitlatingen over de pleegouders. Dit alles was voor LJ&R reden om te besluiten de omgangsregeling na ommekomst van deze drie maanden (wederom) in te perken. Op 17 augustus 2012 is de moeder per brief door LJ&R uitgenodigd voor een afspraak op 21 augustus 2012, teneinde hierover in gesprek te gaan. De moeder is zonder bericht op deze afspraak niet verschenen, waardoor het voornemen van LJ&R niet met haar besproken kon worden. Vervolgens is het besluit om de omgang te beperken door JL&R aan de moeder kenbaar gemaakt bij de schriftelijke aanwijzing van 24 augustus 2012. Het hof stelt vast dat, anders dan de moeder stelt, de aanwijzing eerst is gegeven nadat LJ&R getracht heeft daarover met de moeder in gesprek te gaan. Dat een overleg met de moeder vanwege haar afwezigheid niet mogelijk is geweest, kan aan LJ&R niet worden tegengeworpen. Overigens merkt het hof in dit verband nog op dat uit het dossier blijkt dat de moeder ook aan latere uitnodigingen van LJ&R om de inmiddels gewijzigde omgangsregeling te bespreken geen gehoor heeft gegeven en dat zij in het verleden meermalen bij diverse besprekingen die de kinderen betreffen verstek heeft laten gaan.
Met betrekking tot de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de aanwijzing is door LJ&R ter zitting in hoger beroep nog verklaard dat ook de CHOP-lijst (checklist oudercontacten pleegzorg), die door Parlan wordt afgenomen, als instrument bij de totstandkoming van de aanwijzing is gebruikt.
4.7.
Het hof overweegt voorts dat de aanwijzing tevens een uitvoerige motivering bevat van het besluit en dat de zorgen van JL&R met betrekking tot de onbegeleide omgang daarin uitgebreid zijn opgesomd en met voorbeelden zijn onderbouwd. Daarbij zijn als zwaarwegende argumenten genoemd dat de moeder zich niet aan afspraken houdt, dat zij nauwelijks te bereiken is voor de hulpverlening en niet open staat voor adviezen van de pleegzorgwerker, terwijl tevens ernstige zorgen bestaan over het alcoholgebruik en de psychische gesteldheid van de moeder. Voorts vertonen de kinderen zorgelijke signalen na de omgang met de moeder.
4.8.
Het hof is op grond van het hierboven overwogene van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en dat deze tevens toereikend is gemotiveerd. Dat LJ&R hierbij de omgangsregeling heeft beperkt op grond van onjuiste feiten, vage vermoedens, onterechte zorgen en een onvolledige belangenafweging, zoals door de moeder nog is gesteld, is niet gebleken. Dat de aanwijzing niet gelimiteerd is in tijd doet aan genoemd oordeel niet af. De moeder kan immers op grond van het bepaalde in artikel 1:263a juncto artikel 1:260 BW bij gewijzigde omstandigheden een verzoek doen de aanwijzing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Bovendien wordt de omgang iedere drie maanden door JL&R en Parlan pleegzorg geëvalueerd, voor welke evaluaties de moeder wordt uitgenodigd.
4.9.
Uit voorgaande blijkt tevens dat het in het belang van de kinderen is om de omgang met de moeder te beperken. Het hof is dan ook van oordeel dat het geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing waarbij in een dergelijke beperking is voorzien, niet in het belang van de kinderen is.
4.10.
Met betrekking tot het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de omgang overweegt het hof dat, gelet op bovengenoemd oordeel betreffende de aanwijzing tot beperking van de omgang, voor een uitbreiding daarvan geen plaats is. Daarnaast is, nu het perspectief van de kinderen niet bij de moeder ligt, een uitgebreidere omgang zoals door de moeder verzocht, met een opbouw naar terugkeer naar de moeder, niet in het belang van de kinderen.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
4.12.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. M. Wigleven en mr. R.G. Kemmers in tegenwoordigheid van mr. T. Mekkelholt als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2013.