Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de uitkering tot levensonderhoud na een echtscheiding. De man, appellant in principaal hoger beroep, heeft in september 2012 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Haarlem, waarin de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw was vastgesteld op € 1.330,- per maand. De vrouw heeft in oktober 2012 een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De man verzoekt om de uitkering te verlagen naar € 190,- per maand, terwijl de vrouw het verzoek van de man afwijst en de bestreden beschikking in incidenteel appel wil vernietigen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn in 1988 gehuwd en hun huwelijk is op 1 maart 2004 ontbonden. Bij de echtscheidingsbeschikking is een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw vastgesteld, evenals een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige zoon. De man heeft in zijn hoger beroep aangevoerd dat zijn financiële situatie is veranderd door de economische crisis, waardoor hij niet langer in staat is om de overeengekomen alimentatie te betalen. De vrouw betwist dit en stelt dat de man bewust is afgeweken van de wettelijke maatstaven bij het vaststellen van de alimentatie.
Het hof heeft overwogen dat de man niet heeft aangetoond dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigt. Het hof concludeert dat de man, ondanks zijn lagere inkomen, in staat moet worden geacht om de alimentatie te blijven betalen, mede gezien zijn vermogen. De verzoeken van de man worden afgewezen, en de vrouw wordt in het gelijk gesteld. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 16 juli 2013.