ECLI:NL:GHAMS:2013:2785

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2013
Publicatiedatum
5 september 2013
Zaaknummer
200.126.455/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen mr. M. Gonggrijp-van Mourik in strafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 17 mei 2013 een verzoek tot wraking behandeld dat op 7 mei 2013 was ingediend door de advocaat van de verzoeker, mr. C.J. Nierop. Het verzoek was gericht tegen mr. M. Gonggrijp-van Mourik, die als voorzitter van de strafkamer in de hoofdzaak optrad. De verzoeker stelde dat de opmerkingen van mr. Gonggrijp-van Mourik tijdens de getuigenverhoren op 6 mei 2013 de schijn van vooringenomenheid wekten. De wrakingskamer heeft de context van de uitlatingen van de raadsheer in overweging genomen, evenals de procedurele gang van zaken rondom de getuigenverhoren en de rol van de politie. De wrakingskamer oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van mr. Gonggrijp-van Mourik. De wrakingskamer concludeerde dat de schijn van vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was en wees het verzoek tot wraking af. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. M.E. Olthof, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer: 200.126.455/01
Beschikking van de wrakingskamer van 17 mei 2013 inzake het op 7 mei 2013 schriftelijk ingekomen wrakingsverzoek van

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum],
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, [adres].
[verzoeker] wordt hierna genoemd: ‘verzoeker’.
Advocaat: mr. C.J. Nierop.
Het geding
Ter terechtzitting van 4 maart 2013 in de hoofdzaak - een strafzaak tegen de verzoeker - is door de strafkamer van dit hof, waarin mr. M. Gonggrijp-van Mourik als voorzitter zitting had, beslist tot het horen van een aantal getuigen. Te dien einde is de hoofdzaak (subsidiair) verwezen naar mr. Gonggrijp-van Mourik, in de hoedanigheid van gedelegeerd raadsheer-commissaris.
Op 6 mei 2013 zijn ten overstaan van mr. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. Nierop, de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gehoord.
De inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak is gepland op 24 mei 2013.
Op 7 mei 2013 is bij het hof ingekomen, het namens verzoeker door mr. Nierop ingediende schriftelijk verzoek tot wraking van mr. Gonggrijp-van Mourik (hierna: ‘het verzoek’).
Mr. Gonggrijp-van Mourik heeft bij e-mailbericht aan de griffier van 8 mei 2013 te kennen gegeven niet in het verzoek te berusten. Voorts heeft zij op 13 mei 2013 schriftelijk reactie gegeven op het verzoek.
De wrakingskamer heeft ter openbare terechtzitting van 13 mei 2013 het verzoek behandeld.
De verzoeker heeft zich hierbij doen vertegenwoordigen door mr. Nierop, die aan de hand van een door hem aan de wrakingskamer overgelegde pleitnotitie het verzoek mondeling heeft toegelicht.
Mr. Gonggrijp-van Mourik heeft op de terechtzitting mondeling gereageerd.
De advocaat-generaal heeft op die terechtzitting geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Ontvankelijkheid van het verzoek
Het hof oordeelt het verzoek tijdig en ook overigens overeenkomstig de daaraan te stellen eisen ingediend, zodat de verzoeker zal worden ontvangen in zijn verzoek.
Beoordeling van het verzoek
1.
Het verzoek berust, blijkens het op 7 mei 2013 ingekomen verzoekschrift en de ter terechtzitting van de wrakingskamer gegeven mondelinge toelichting van mr. Nierop - zakelijk weergegeven - op het navolgende.
1.1.
Nadat in de hoofdzaak ter terechtzitting van 4 maart 2013 door de strafkamer waarin mr. Gonggrijp-van Mourik voorzitter was, (onder meer) tot het door de (gedelegeerd) raadsheer-commissaris horen van de getuigen was beslist, zijn op 26 maart 2013 en 22 april 2013 respectievelijk de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] verhoord door de verbalisant van politie [verbalisant], zonder dat daartoe opdracht was gegeven door het hof en zonder hierbij de verdediging uit te nodigen.
De advocaat heeft zijn e-mailbericht van 23 april 2012 aan de advocaat-generaal waarin hij zich over deze handelwijze beklaagt, en waarin hij verzoekt [verbalisant] als getuige op te roepen, bij brief van 23 april 2013in afschrift verzonden aan mr. Gonggrijp-van Mourik respectievelijk aan de griffier van de raadsheer-commissaris. Voorts heeft hij voorafgaand aan, en gedurende de verhoren van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] door mr. Gonggrijp-van Mourik op 6 mei 2013, hiervan mededeling gedaan. Het was mr. Gonggrijp-van Mourik volgens verzoeker derhalve bekend dat het gerechtshof zou moeten beslissen op een door de raadsman in te dienen verzoek van de verdediging verbalisant [verbalisant] te horen, dat de verdediging de handelwijze van de politie kwalificeerde als een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dat het hof derhalve zou moeten beoordelen, gelet op de ernst van het verzuim, welke consequenties daaraan dienen te worden verbonden.
1.2.
Mr. Gonggrijp-van Mourik heeft volgens verzoeker ten tijde van de getuigenverhoren op 6 mei 2013 laten weten het niet onbegrijpelijk te vinden dat de politie de getuigen gehoord heeft. In een op verzoek van de raadsman door mr. Gonggrijp-van Mourik op 7 mei 2013 aan de raadsman verzonden fax stelt zij opgemerkt te hebben ‘dat er veel moeite is gedaan via de advocaat-generaal door de politie om deze getuigen - die enkel bij voornaam bekend waren - te vinden en dat het in dat licht bezien wellicht niet onbegrijpelijk was dat de betrokken verbalisanten, toen zij de getuigen eenmaal hadden getraceerd, besloten deze ook te horen’.
1.3.
Zij is hiermee volgens verzoeker vooruitgelopen op de inhoud van de nog door [verbalisant] af te leggen getuigenverklaring, nu door [verbalisant] noch (het parket van) de advocaat-generaal is gesteld dat de getuigen zijn gehoord na achterhaling van hun adresgegevens, waarmee zij de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt; zij verwacht kennelijk niet dat de getuige onder ede zal verklaren dat de advocaat-generaal opdracht heeft gegeven tot het horen van de getuige, in strijd met de beslissingen van het hof.
1.4.
Door begrip te uiten voor het horen van de getuigen door de politie, heeft mr. Gonggrijp-van Mourik de indruk gewekt het horen als getuige van [verbalisant], zoals de verzoeker ter terechtzitting in de hoofdzaak zal gaan verzoeken, niet noodzakelijk te vinden, zodat zij ook in die zin de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. De verzoeker wenst [verbalisant] te vragen of zij welbewust de getuigen heeft gehoord en of [verbalisant] opdracht heeft gekregen van het ressortsparket tot het horen van de getuigen, wetende dat die getuigen in een later stadium door de raadsheer-commissaris in bijzijn van de (verdediging van) verzoeker zouden worden gehoord.
1.5.
Met het uiten van begrip voor het horen van de getuigen door de politie heeft mr. Gonggrijp-van Mourik reeds een oordeel gegeven over het door de verdediging van verzoeker in de hoofdzaak te voeren verweer dat het door de politie horen van de getuigen als vormverzuim moet worden aangemerkt, waardoor de schijn van vooringenomenheid is gewekt, mede gelet op het feit dat mr. Gonggrijp-van Mourik, handelend als raadsheer-commissaris, het niet nodig heeft gevonden vragen te stellen die door de politie al gesteld zijn.
1.6.
Ook heeft mr. Gonggrijp-van Mourik volgens verzoeker een oordeel gegeven over de in het kader van artikel 359a Sv te beoordelen ernst van het verzuim, waarmee zij eveneens de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Door de handelwijze begrijpelijk te vinden heeft zij laten weten de handelwijze niet als grove veronachtzaming van de belangen van de verzoeker te kwalificeren - zo’n veronachtzaming is immers niet begrijpelijk -, en daarmee dat zij het verzuim niet dusdanig ernstig acht dat dit tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moet leiden.
1.7.
Hetgeen onder 1.2-1.6 is vermeld vormt volgens de verzoeker, afzonderlijk dan wel in samenhang, reden mr. Gonggrijp-van Mourik als voorzitter van de meervoudige strafkamer en als raadsheer-commissaris te wraken.
2.
De schriftelijke reactie van mr. Gonggrijp-van Mourik van 13 mei 2013 houdt - zakelijk weergeven - in dat zij zich op het moment dat mr. Nierop haar aansprak omtrent de handelwijze van de politie, niet ermee bekend was dat mr. Nierop formeel iets met haar wilde bespreken. Zij beschouwde de opmerkingen van mr. Nierop over de ruimte die hij nodig meende te hebben om zijn vragen te stellen als het gebruik maken, tijdens een schorsing tussen twee getuigenverhoren door, van de ontstane ‘loze tijd’. Zij heeft mr. Nierop willen uitleggen dat haar verzoek zich enigszins te beperken bij het stellen van vragen ook voortkwam uit het feit dat het op een getuige vreemd kan overkomen en als blijk van groot wantrouwen tegenover de politie kan worden gezien als hij zeer langdurig en tot in detail opnieuw wordt gehoord over hetgeen hij bij de politie heeft verklaard, alsmede over elke mogelijke opmerking van de verbalisanten. In dit verband heeft zij haar opmerkingen geplaatst. Daarbij heeft zij opgemerkt dat zij zich nog geen mening had gevormd over het verbinden van gevolgen aan de handelwijze van de politie. Zij heeft gezegd dat zij zich in de door mr. Nierop genoemde jurisprudentie nog niet had verdiept en dat het hof eventuele verweren van de raadsman zal moeten beoordelen aan de hand van de ter terechtzitting gegeven motivering en de reactie van de advocaat-generaal. Voorts heeft zij mr. Nierop erop gewezen dat hetgeen zich in de “buitenwereld” afspeelt en wordt beoordeeld, juridisch niet altijd hetzelfde hoeft te worden geduid.
2.1.
Ter terechtzitting van de wrakingskamer heeft mr. Gonggrijp-van Mourik medegedeeld bij de inhoud van haar voorbedoelde schriftelijke reactie te blijven. Zij heeft hieraan toegevoegd dat zij de betrokken verbalisanten van politie kennelijk heeft aangemerkt als ijverige mensen.
3.
De wrakingskamer overweegt en beslist als volgt.
3.1. Het Hof neemt hierbij als uitgangspunt dat het verzoek dient te worden beoordeeld op grond van de hier toepasselijke artikelen 512 tot en met 515 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria.
3.2. Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.3.
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
3.4.
Mr. Gonggrijp-van Mourik heeft met de in het geding zijnde opmerking - dat het (wellicht) niet onbegrijpelijk is dat de politie de getuigen heeft gehoord - blijkens de bewoording en de door haar aangegeven bedoeling, niet meer tot uiting willen brengen dan dat, zo vat de wrakingskamer samen, zij kon begrijpen dat, tegen de achtergrond van de door mr. Gonggrijp-van Mourik veronderstelde gang van zaken waarbij de politie veel moeite had gedaan de getuigen op te sporen, verbalisant [verbalisant] daarna tot het horen van de getuigen was overgegaan. Dat zij enig juridisch-normatief oordeel over die gang van zaken had en tot uiting heeft gebracht volgt naar het oordeel van het hof niet uit de bewoordingen van de gewraakte uitlating en is naar het hof aannemelijk acht ook niet door mr. Gonggrijp-van Mourik bedoeld. Een dergelijk oordeel was in de context van het getuigenverhoor door haar als raadsheer-commissaris niet aan de orde, in welke zin er objectief geen aanleiding bestond van haar een juridisch-normatief oordeel over de gang van zaken te verwachten, en voor zover desondanks in de context van het getuigenverhoor twijfel kan hebben bestaan omtrent de uitleg van haar uitlating, heeft zij deze – zoals door mr. Nierop op zichzelf niet is betwist – aanstonds verduidelijkt door kenbaar te maken dat de vraag of, en zo ja, welke gevolgen het door de politie horen van de getuigen zou moeten hebben, door het hof zal moeten worden beoordeeld aan de hand van de nog ter terechtzitting te geven motivering en de reactie van de advocaat-generaal, en voorts dat zij zich nog in de door mr. Nierop genoemde jurisprudentie op dit punt moest verdiepen. Dat mr. Gonggrijp-van Mourik er vanuit is gegaan dat de politie heeft gehandeld naar aanleiding van het achterhalen van de adresgegevens van de getuigen terwijl dit, volgens de verzoeker, niet is gesteld door de politie of het openbaar ministerie maakt dit niet anders. Dit laatste betreft een door mr. Gonggrijp-van Mourik gedurende een gesprek, dat zich naar zijn aard niet leent voor een secure vaststelling van feiten, aangenomen gang van zaken die overigens door de verzoeker (al dan niet ter terechtzitting van 24 mei 2013) kan worden weersproken.
3.5.
Aan de als hiervoor geduide strekking van de uitlating van mr. Gonggrijp-van Mourik, de wijze waarop deze tot stand is gekomen en de context waarin deze is gedaan in aanmerking nemend, kan naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook niet een zwaarwegende aanwijzing worden ontleend die het vermoeden van onpartijdigheid van haar jegens de verzoeker - of, in het bijzonder, jegens de door de raadsman onder 1.3-1.6 genoemde vraagstukken - terzijde schuift.
3.6.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan, gelet op het hiervoor overwogene, evenmin worden geconcludeerd dat de schijn van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
3.7.
Het voorgaande brengt mee dat het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.

BESLISSING

De wrakingskamer:

wijst af het verzoek tot wraking van mr. M. Gonggrijp-van Mourik.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, R.P.P. Hoekstra en W.J. Noordhuizen,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Olthof als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 mei 2013.