In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 17 mei 2013 een verzoek tot wraking behandeld dat op 7 mei 2013 was ingediend door de advocaat van de verzoeker, mr. C.J. Nierop. Het verzoek was gericht tegen mr. M. Gonggrijp-van Mourik, die als voorzitter van de strafkamer in de hoofdzaak optrad. De verzoeker stelde dat de opmerkingen van mr. Gonggrijp-van Mourik tijdens de getuigenverhoren op 6 mei 2013 de schijn van vooringenomenheid wekten. De wrakingskamer heeft de context van de uitlatingen van de raadsheer in overweging genomen, evenals de procedurele gang van zaken rondom de getuigenverhoren en de rol van de politie. De wrakingskamer oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van mr. Gonggrijp-van Mourik. De wrakingskamer concludeerde dat de schijn van vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was en wees het verzoek tot wraking af. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. M.E. Olthof, en is openbaar uitgesproken.