ECLI:NL:GHAMS:2013:2776

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
5 september 2013
Zaaknummer
200.128.704/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot moord

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 juli 2013 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door [verzoeker], die gedetineerd was in verband met een moordzaak. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters mr. M.M.H.P. Houben, mr. T.A.C. van Hartingsveldt en mr. J.L. Bruinsma, die betrokken waren bij de behandeling van de strafzaak van [verzoeker]. De verdediging stelde dat de rechters vooringenomen waren, omdat de motivering voor de afwijzing van verzoeken om getuigen te horen, zoals vastgelegd in het proces-verbaal, zou afwijken van wat ter zitting was medegedeeld. De wrakingskamer oordeelde dat de voorzitter van het hof ter zitting een zakelijke mededeling had gedaan en dat de afwijzing van de verzoeken niet zo onbegrijpelijk was dat deze alleen verklaard kon worden door vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat wraking niet bedoeld is als een rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen van de rechters. De beslissing van het hof werd als voldoende gemotiveerd beschouwd, en er waren geen bijkomende feiten die de vrees voor vooringenomenheid konden rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking werd derhalve afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

zaaknummer: 200.128.704/01

beschikking van de wrakingskamer van 31 juli 2013

inzake het op 13 juni 2013 ter griffie van dit hof ingediende verzoekschrift van

[verzoeker],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting],
verzoeker,
raadsvrouw:
E.K.A. van den Boste Amsterdam.

Het geding

Verzoeker wordt hierna [verzoeker] genoemd.
Het verzoekschrift met bovenvermeld zaaknummer is namens [verzoeker] op 13 juni 2013 schriftelijk ingediend door mr. Van den Bos voornoemd in de zaak met parketnummer 23-001786-12. Het strekt tot de wraking van mr. M.M.H.P. Houben, voorzitter, en mrs. T.A.C. van Hartingsveldt en J.L. Bruinsma, leden, van de meervoudige strafkamer van dit hof.
Mrs. Houben, Van Hartingsveldt en Bruinsma hebben niet berust in de wraking.
De advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam mr. F.M. van Lenthe heeft een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek ingediend op 17 juni 2013. Zij heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Op 26 juni 2013 heeft mr. Houben, mede namens mrs. Van Hartingsveldt en Bruinsma, een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek ingediend.
De wrakingskamer heeft het verzoek in het openbaar behandeld op 18 juli 2013 te 15:00 uur. Daarbij is [verzoeker] verschenen, vergezeld van mr. Van den Bos voornoemd, die het wrakingsverzoek heeft toegelicht aan de hand van een door haar aan het hof overgelegde pleitnota. [verzoeker], die verdachte is in de hierboven vermelde strafzaak, is meegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht en hem is de mogelijkheid gegeven als laatste het woord te voeren.
Mr. Bruinsma is ter zitting verschenen en heeft het woord gevoerd.
Tevens is verschenen de advocaat-generaal, die ter zitting het woord heeft gevoerd.

Beoordeling

1.
Het gaat hier, voor zover relevant, om het volgende.
1.1.
Bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 6 april 2012 met parketnummer 15/700300-11 is [verzoeker], kort gezegd, schuldig bevonden aan het (mede)plegen van een moord op 14 februari 2010 te Zaandam, en is hij veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf van veertien jaren. [verzoeker] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
1.2.
Namens [verzoeker] is een op 25 april 2012 gedateerd appelschriftuur ingediend, waarbij onderzoekswensen kenbaar zijn gemaakt. Daarbij is onder meer verzocht [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen te (doen) horen met betrekking tot een alibi van [verzoeker], ten tijde van de bewuste moord, in Amsterdam-Zuidoost.
1.3.
In het appelschriftuur is het verzoek [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen te horen als volgt gemotiveerd:
De heer[getuige 1], eveneens deel uitmakend van het alibi van de heer [verzoeker] teneinde zijn bij de politie afgelegde verklaring nader te preciseren. Aangezien uit de diverse getuigenverklaringen terzake het alibi afgeleid kan worden dat de heer [verzoeker] in ieder geval nog rond 20.30 uur thuis geweest moet zijn en de moord rond 20.51 uur is gepleegd zou de heer [verzoeker] vervoer gehad moeten hebben om op de plaats van de moord aanwezig te kunnen zijn. De heer [getuige 1] dient bevraagd te worden of over vervoer gesproken is en of hij zijn broer wellicht bij de heer [naam] of een ander in heeft zien stappen.
(…)[getuige 2], eveneens deel uitmakend van het alibi van de heer [verzoeker], met dezelfde argumentatie als bij [getuige 1].”
1.4.
Op 13 juni 2013 heeft een regiezitting plaatsgevonden, waarbij de hiervoor genoemde onderzoekswensen zijn behandeld.
1.5.
Blijkens haar pleitaantekeningen heeft de raadsvrouw de motivering voor het horen van [getuige 1] en [getuige 2] als volgt aangevuld:
Cliënt stelt dat er op 14 februari 2010 een samenzijn heeft plaatsgevonden aan de [straatnaam]. Deze twee personen zouden hier bij aanwezig zijn geweest. De rechtbank heeft overwogen dat de heer [verzoeker] na zijn tweede aanhouding met een ander alibi is gekomen en heeft de verklaring van cliënt als kennelijk leugenachtig aangemerkt en gebezigd tot het bewijs. Hiervoor is onder andere van belang dat de telefoon van [getuige 1] tegen 20.30 ’s avonds in de Bijlmer zou zijn aangestraald. Ik wil hem en vriendin [getuige 2] horen over het verloop van de avond, de tijdstippen van komst en vertrek en de telefoonaanstraling in de Bijlmer.”
1.6.
De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen toewijzing van voornoemd verzoek. Het proces-verbaal van de zitting van 13 juni 2013 (hierna: het proces-verbaal) vermeld, voor zover relevant, het volgende:
“De advocaat-generaal verklaart het volgende:
(…)
Ten aanzien van de gevraagde getuigen[getuige 1] en [getuige 2]:
Ondanks het feit dat er niet mag worden vooruitgelopen op wat de getuigen zullen verklaren moet er wel een aanknopingspunt zijn dat de getuigen in staat zijn iets relevants met betrekking tot de ten laste gelegde feiten te berde te brengen. Uit printgegevens van de telefoon van [getuige 1] blijkt dat zijn telefoon om 20:20 uur gebruik maakt van zendmasten in Amsterdam-Zuidoost. Als je om 20:20 uur in Amsterdam bent en niet in Zaandam kun je niets relevants verklaren over de situatie in Zaandam rond dat tijdstip. Tevens verklaart [getuige 2] niet meer te weten of zij op Valentijnsdag op bezoek is geweest bij verdachte aan de [straatnaam] te Zaandam of dat dit een dag eerder is geweest. Ook weet zij niet hoe laat zij zijn vertrokken.
(…)”.
1.7.
Het proces-verbaal vermeldt voorts, voor zover relevant, het volgende.
“Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter, kort en samengevat, met de mededeling dat een en ander uitgebreider omschreven zal worden in het proces-verbaal van deze zitting, als beslissingen van het hof mede:
-
(…)
-
dat de verzoeken om [getuige 1] (de broer van de verdachte) en [getuige 2] te horen wordenafgewezen. De verdachte wordt daardoor redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad. De verdediging heeft deze verzoeken niet voldoende concreet onderbouwd;
-
(…)”.
1.8.
Op het moment waarop de voorzitter de beslissingen van het hof ter zitting van 13 juni 2013 heeft medegedeeld, was [verzoeker] niet (meer) aanwezig, zijn raadsvrouw en de advocaat-generaal wel.
2.
Ter onderbouwing van onderhavig wrakingsverzoek is namens [verzoeker] - samengevat – het volgende aangevoerd. Ter terechtzitting van 13 juni 2013 heeft mr. Houben als motivering voor de beslissing van het hof tot afwijzing van het verzoek tot het horen van [getuige 1] en [getuige 2] medegedeeld dat hetgeen door de verdediging ten aanzien van deze getuigen is aangevoerd niet van belang is voor enig door het hof in de strafzaak te nemen beslissing en dat het horen van deze getuigen mitsdien niet van belang is. Dit is dus anders dan hetgeen hierover in het proces-verbaal is vermeld.
Volgens de verdediging is het horen van genoemde getuigen echter van groot belang, omdat zij mogelijk iets kunnen zeggen over het alibi van [verzoeker] en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [verzoeker], die door de rechtbank als kennelijk leugenachtig zijn aangemerkt voor het bewijs. De afwijzing van voornoemd verzoek is derhalve niet alleen ontoereikend gemotiveerd, maar ook onbegrijpelijk. Bij [verzoeker] is daarom de (objectief gerechtvaardigde) vrees ontstaan voor de aanwezigheid van vooringenomenheid bij mrs. Houben, Van Hartingsveldt en Bruinsma. Dit geldt temeer, nu in het proces-verbaal een andere motivering ter afwijzing van voornoemd verzoek is gegeven dan de motivering tijdens de regiezitting, aldus nog steeds de verdediging.
3.
De voorzitter heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek, mede namens mrs. Van Hartingsveldt en Bruinsma, samengevat het volgende aangevoerd.
De strafzaak van [verzoeker] werd gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte]. In beide zaken lag een groot aantal verzoeken voor. Het proces-verbaal vermeldt de beslissingen van het hof, zoals die in raadkamer zijn genomen en zoals de voorzitter voor zichzelf had genoteerd om uit te spreken. Het kan zo zijn dat, door de snelheid/het tempo waarmee de beslissingen zijn uitgesproken, enige verwarring/onduidelijkheid is ontstaan over de afwijzingsgrond van sommige verzoeken en dat door de verdediging een en ander wellicht anders is genoteerd.
4.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft mr. Bruinsma voorts - samengevat - aangevoerd dat geen sprake is van vooringenomenheid ten aanzien van [verzoeker]. Het proces-verbaal bevat de beslissingen zoals die door het hof zijn genomen en - verkort - ter zitting door de voorzitter zijn medegedeeld. Ten aanzien van het verzoek tot het horen van [getuige 1] en [getuige 2] heeft de voorzitter tevens vermeld dat het standpunt van de advocaat-generaal door het hof werd gevolgd. De voorzitter heeft bovendien vermeld dat de beslissingen van het hof uitgebreider zouden worden weergegeven in het nog op te maken proces-verbaal. Gelet op de suggestie van de raadsvrouw dat het proces-verbaal niet in overeenstemming zou zijn met hetgeen ter zitting door de voorzitter is medegedeeld, wordt opgemerkt dat deze griffier altijd zeer nauwgezet noteert wat de voorzitter heeft uitgesproken. Indien gewenst zou deze griffier kunnen worden gehoord om hierover duidelijkheid te verkrijgen, aldus nog steeds mr. Bruinsma.
5.
De advocaat-generaal heeft, kort gezegd, naar voren gebracht dat ter zitting van 13 juni 2013 door mr. Houben erop is gewezen dat de motivering voor de beslissingen op de onderzoeksverzoeken uitgebreider zou worden weergegeven in het proces-verbaal van die zitting en dat dit proces-verbaal de beslissingen bevat zoals die mondeling ter zitting door de voorzitter zijn medegedeeld. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de door de verdediging aangevoerde gronden voor wraking niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek.
6.
Het hof overweegt als volgt.
6.1.
Het onderhavige wrakingsverzoek dient te worden beoordeeld op grond van de hier toepasselijke artikelen 512 tot en met 515 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria.
6.2.
Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.3.
Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.4.
Het hof overweegt dat de vrees voor vooringenomenheid slechts objectief gerechtvaardigd is indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
6.5.
Het onderhavige wrakingsverzoek ziet op de door de voorzitter ter zitting van 13 juni 2013 medegedeelde motivering van de afwijzende beslissing van het hof op de door de verdediging naar voren gebrachte onderzoekswens tot het horen van genoemde twee getuigen. Niet betwist is dat de voorzitter ter zitting heeft gezegd dat de aldaar meegedeelde beslissingen van het hof uitgebreider in het proces-verbaal zouden worden opgenomen, zoals ook in het proces-verbaal is vermeld en door de advocaat-generaal is bevestigd. In het licht van het voorgaande, alsmede gelet op de verklaring van mr. Bruinsma dat de voorzitter tevens ten aanzien van het verzoek tot het horen van [getuige 1] en [getuige 2] heeft vermeld dat het standpunt van de advocaat-generaal door het hof werd gevolgd, begrijpt de wrakingskamer dat de voorzitter ter zitting een korte, zakelijke mededeling heeft gedaan van de beslissing(en) van het hof die (vervolgens) in het proces-verbaal is (zijn) vermeld. Dat de voorzitter ter zitting aan de afwijzende beslissing een motivering ten grondslag heeft gelegd die wezenlijk afwijkt van hetgeen in het proces-verbaal is opgenomen, zoals de verdediging heeft betoogd, acht de wrakingskamer, gelet op de inhoud van de schriftelijke verklaring van mr. Houben, alsmede de verklaringen van mr. Bruinsma en de advocaat-generaal ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek, niet aannemelijk.
6.6.
Voor zover het wrakingsverzoek ziet op de (motivering van de) afwijzende beslissing zoals deze in het proces-verbaal is weergegeven, geldt dat het niet aan de wrakingskamer is om de beslissing van het hof inhoudelijk te toetsen. Wraking dient immers niet als rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen. De wrakingskamer acht de gewraakte beslissing, in het licht van hetgeen daartoe door de verdediging is aangevoerd en de reactie daarop van de advocaat-generaal, niet zo onbegrijpelijk dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de betrokken raadsheren is ingegeven, zoals hiervoor in 6.4 bedoeld. Van bijkomende feiten en omstandigheden die al dan niet in samenhang met de gegeven motivering dat oordeel wel zouden kunnen rechtvaardigen, is niet gebleken.
6.7.
Dat de voorzitter bij de verdediging mogelijk verwarring heeft doen ontstaan over de afwijzingsgrond van bedoeld verzoek door de wijze waarop en/of de snelheid waarmee zij de beslissingen van het hof ter zitting heeft medegedeeld, is op zichzelf beschouwd onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden. Te meer, nu mr. Houben, zich wellicht bewust van die mogelijkheid als gevolg van de snelheid/het tempo waarmee meerdere beslissingen op onderzoeksverzoeken werden gemotiveerd, voor een schriftelijke en uitgebreider vastlegging van die motivering ter terechtzitting heeft verwezen naar het van die zitting nog op te maken proces-verbaal.
6.8.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.
6.9.
Gelet op deze uitkomst bestaat geen belang bij het horen van de griffier.

Beslissing

Het hof:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, W.M.C. Tilleman en R.G. Kemmers en is in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.G.E.Y. Lok, in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.
Mrs. Tilleman en Kemmers zijn buiten staat deze beschikking te ondertekenen.