ECLI:NL:GHAMS:2013:2768

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
200.118.886/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de voorzitter van de strafkamer wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 februari 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. M. Jurgens, de voorzitter van de vierde meervoudige strafkamer. Het verzoek werd ingediend door de raadsman van verzoeker, mr. G. Meijers, tijdens een openbare behandeling in raadkamer op 10 december 2012. De wraking was gebaseerd op de stelling dat mr. Jurgens eerder werkzaam was bij het advocatenkantoor van de raadsman, terwijl verzoeker daar als cliënt was verbonden. De wrakingskamer heeft het verzoek op 14 februari 2013 in het openbaar behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de advocaat-generaal aanwezig waren. De advocaat-generaal concludeerde tot afwijzing van het verzoek.

De wrakingskamer overwoog dat de onpartijdigheid van mr. Jurgens niet in het geding was. Het hof stelde vast dat de omstandigheden waaronder mr. Jurgens bij het kantoor van mr. Meijers had gewerkt, onvoldoende zwaarwegend waren om te concluderen dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. Het hof nam daarbij in aanmerking dat er een aanzienlijke tijdsverloop was tussen de periode waarin mr. Jurgens bij het kantoor werkte en de behandeling van het verzoek. Ook de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen werd niet als wrakingsgrond geaccepteerd, aangezien dit een inhoudelijke beslissing betrof.

De conclusie van het hof was dat er geen feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid van mr. Jurgens in gevaar konden brengen. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen. De beschikking werd gegeven door de rechters G.C.C. Lewin, E.A.G. van der Ouderaa en A.M. van Woensel, met mr. J.G.E.Y. Lok als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.118.886/01
beschikking van de wrakingskamer
inzake het mondeling ter zitting gedane wrakingsverzoek van
[verzoeker],
woonplaats gekozen hebbend te [woonplaats],
VERZOEKER,
advocaat:
mr. G. Meijerste Amsterdam.

1.Het geding

Verzoeker wordt hierna [verzoeker] genoemd.
Het verzoek tot wraking met bovenvermeld zaaknummer is door mr. Meijers voornoemd mondeling gedaan tijdens de openbare behandeling in raadkamer van 10 december 2012 in de zaak met rekestnummer 001064-12. Het verzoek strekt tot wraking van mr. M. Jurgens, voorzitter van de vierde meervoudige strafkamer van dit hof.
Van voornoemde behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat deel uitmaakt van de stukken van deze wrakingszaak.
Mr. Jurgens heeft niet berust in de wraking.
Bij brief van 11 februari 2013 heeft mr. Meijers op verzoek van de secretaris van de wrakingskamer gedingstukken uit de strafzaak tegen [verzoeker] als producties overgelegd.
De wrakingskamer heeft het verzoek in het openbaar behandeld op 14 februari 2013 te 14:30 uur. Daarbij is namens [verzoeker] mr. Meijers verschenen, die het verzoek nader heeft toegelicht. [verzoeker] zelf is niet verschenen. Mr. Jurgens is verschenen en heeft het woord gevoerd. De advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam mr. R.C. Tdlohreg is verschenen en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

2.Beoordeling

2.1.
Het gaat hier, samengevat en voor zover van belang, om het volgende.
2.1.1.
De rechtbank Haarlem heeft bij vonnis van 25 november 2003 in de zaak met parketnummer 035052/99 het aan [verzoeker] onder 2, 3 en 4 primair tenlastegelegde, te weten medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, medeplegen van verduistering, meermalen gepleegd en opzetheling bewezen verklaard. [verzoeker] is veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
2.1.3.
Bij arrest van dit hof van 21 februari 2007, gewezen onder parketnummer 23-002369-04, is voornoemd vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigd. Het hof heeft [verzoeker] van de aan hem onder 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten vrijgesproken en ten aanzien van het onder 4 subsidiair ten laste gelegde feit, te weten schuldheling, veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
2.1.4.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 9 juni 2009 met zaaknummer 07/11508 E voornoemd arrest, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigd en de zaak naar het hof Amsterdam teruggewezen, teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
2.1.5.
Ter terechtzitting van 21 september 2011 is de zaak (onder parketnummer 23-003195-09) behandeld door de vierde meervoudige strafkamer van dit hof, waarbij mr. Jurgens als voorzitter optrad. Op die zitting zijn preliminaire verweren behandeld en is het verzoek van mr. Meijers tot het horen van een aantal getuigen afgewezen, waarna de zaak is aangehouden. De zaak is ter terechtzitting van 4 april 2012 inhoudelijk behandeld. Aan die behandeling nam mr. Jurgens geen deel.
2.1.6.
Bij arrest van dit hof van 4 april 2012 is het vonnis van de rechtbank vernietigd, is [verzoeker] vrijgesproken van het hem onder 4 primair ten laste gelegde en is het openbaar ministerie ter zake van het onder 4 subsidiair ten laste gelegde niet-ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging. Dit arrest heeft mr. Jurgens niet meegewezen.
2.1.7.
Op 11 juni 2012 is ter griffie van het hof een verzoek van [verzoeker] binnengekomen, waarbij [verzoeker] het hof op de voet van artikel 591a Sv heeft verzocht ten laste van de Staat aan hem een vergoeding toe te kennen van de kosten van zijn raadsman en de in verband met de zaak gemaakte reis- en verblijfskosten van in totaal € 137.885,38, te vermeerderen met € 275,- of € 540,- voor de procedure ex artikel 591a Sv.
2.1.8.
Voornoemd verzoek is in raadkamer van 10 december 2012 in het openbaar behandeld door de vierde meervoudige strafkamer van dit hof. Hierbij trad mr. Jurgens als voorzitter op. Het proces-verbaal van die behandeling vermeldt voor zover van belang het volgende:
“Nadat de raadsman eerder, op na te melden gronden, de voorzitter en de oudste raadsheer heeft verzocht zich te verschonen van de behandeling van onderhavig verzoek en de voorzitter en de oudste raadsheer te kennen hebben gegeven aan dit verzoek geen gevolg te geven, wraakt de raadsman de voorzitter en de oudste raadsheer.
Hij voert daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aan:
De voorzitter van deze raadkamer is werkzaam geweest voor mijn kantoor in Purmerend in de tijd dat de verzoeker reeds als cliënt aan dit kantoor was verbonden in het kader van een civiele zaak. De onderliggende strafzaak was toen nog niet aan de orde.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal in zijn reactie op het verzoekschrift opgemerkt dat de verzoeker ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit, te weten de schuldheling, niet zo onschuldig is dat hij recht zou hebben op schadevergoeding.
Daar komt bij dat de voorzitter en de oudste raadsheer ten tijde van de behandeling van de onderliggende strafzaak hebben besloten om het verzoek de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] te horen af te wijzen. Het hof zag geen noodzaak deze getuigen te horen. Daardoor heeft de verzoeker zijn onschuld niet genoeg kunnen bewijzen ten opzichte van de advocaat-generaal.”
2.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft mr. Meijers het volgende aangevoerd. De gronden van het wrakingsverzoek zijn niet juist weergegeven in het proces-verbaal van de raadkamer van 10 december 2012. Mr. Jurgens is in de periode 1996-1998 als advocaat werkzaam geweest bij het advocatenkantoor van mr. Meijers op de kantoorlocatie Purmerend. In dezelfde periode heeft [verzoeker] zich voor advies tot de kantoorlocatie Amsterdam gewend met betrekking tot feiten en omstandigheden die later in de strafzaak van belang waren en die thans van belang kunnen zijn voor de vraag of aan [verzoeker] een vergoeding op de voet van art. 591a Sv moet worden toegekend. [verzoeker] werd destijds bijgestaan door mr. Groot en mr. Meijers. [verzoeker] is in die periode op de locatie te Purmerend geweest. Tussen de advocaten van de twee locaties – vijf advocaten te Amsterdam en twee te Purmerend, waaronder mr. Jurgens – vonden regelmatig lunchbijeenkomsten plaats. Bij die bijeenkomsten werd ook over zaken gesproken. Daarbij moet over de zaak van [verzoeker], als één van de meest geruchtmakende zaken van het kantoor, zijn gesproken. Het is waarschijnlijk dat mr. Jurgens toen kennis heeft gedragen van die zaak, ook al staat het mr. Meijers niet bij dat hij destijds met mr. Jurgens over [verzoeker] gesproken heeft. De feiten en omstandigheden van die zaak kunnen bewust of onbewust van invloed zijn op het oordeel van mr. Jurgens over het verzoek van [verzoeker] ex artikel 591a Sv. Daarom kan mr. Jurgens niet geacht worden in staat te zijn onbevooroordeeld op dat verzoek te beslissen. Gelet op het voorgaande bestaat een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. Als tweede grond voor wraking geldt dat mr. Jurgens met zijn collega-raadsheren in de strafzaak die tot het arrest van het hof van 4 april 2012 heeft geleid, op 21 september 2011 ten onrechte een verzoek tot het horen van twee getuigen heeft afgewezen, waarmee het hof is vooruitgelopen op de beslissing in de strafzaak. In samenhang met de eerste wrakingsgrond dient deze tweede wrakingsgrond tot toewijzing van het wrakingsverzoek te leiden, aldus mr. Meijers.
2.3.
Mr. Jurgens heeft verklaard dat hij van 1 maart 1997 tot halverwege 1998 als advocaat werkzaam is geweest op het kantoor van mr. Meijers te Purmerend, dat de door mr. Meijers bedoelde lunchbijeenkomsten inderdaad hebben plaatsgevonden, dat daarbij wel eens over lopende zaken werd gesproken maar lang niet altijd en dat hij zich van die periode [verzoeker] en diens zaak in het geheel niet kan herinneren. Volgens mr. Jurgens kan hetgeen mr. Meijers heeft aangevoerd, mede gelet op het tijdsverloop, niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden. Ten aanzien van de tweede als wrakingsgrond aangevoerde omstandigheid heeft mr. Jurgens verwezen naar vaste jurisprudentie in wrakingszaken met betrekking tot onwelgevallige beslissingen van de rechter.
2.4.
Het hof overweegt als volgt.
2.5.
Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.6.
Het hof neemt tot uitgangspunt dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.7.
De omstandigheden dat mr. Jurgens destijds werkzaam is geweest bij het advocatenkantoor van mr. Meijers, kantoorlocatie Purmerend, en dat de zaak waarvoor [verzoeker] zich tot het kantoor Meijers had gewend mogelijk ter sprake is gekomen tijdens één of meer lunchbijeenkomsten van advocaten van het advocatenkantoor van mr. Meijers in aanwezigheid van mr. Jurgens, acht het hof onvoldoende zwaarwegend voor de conclusie dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bij mr. Jurgens. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking het aanzienlijke tijdsverloop tussen de periode waarin mr. Jurgens bij het advocatenkantoor van mr. Meijers werkzaam is geweest en de behandeling van het thans aanhangige verzoek van [verzoeker] ex artikel 591a Sv. De stelling dat mr. Meijers, althans [verzoeker], de overtuiging heeft dat de zaak van [verzoeker] tijdens bedoelde lunchgesprekken is besproken en dat daarbij ter sprake gekomen feiten en omstandigheden thans van invloed kunnen zijn op het beoordelingsvermogen van mr. Jurgens, levert gezien hetgeen hiervoor is overwogen geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid op en aldus geen grond voor wraking.
2.8.
De omstandigheid dat de strafkamer waarin mr. Jurgens als voorzitter optrad, het namens [verzoeker] gedane verzoek om twee getuigen te doen horen heeft afgewezen, levert noch zelfstandig beschouwd, noch in samenhang met het overigens aangevoerde beschouwd, een deugdelijke wrakingsgrond op. Het betreft hier een inhoudelijke rechterlijke beslissing, voorzien van een motivering die geen aanleiding geeft om vrees voor vooringenomenheid gerechtvaardigd te achten
2.9.
De slotsom is dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van mr. Jurgens schade zou kunnen lijden. Het verzoek tot wraking zal daarom worden afgewezen.

3.Beslissing

De wrakingskamer:
wijst af het verzoek tot wraking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, E.A.G. van der Ouderaa en A.M. van Woensel in tegenwoordigheid van mr. J.G.E.Y. Lok als griffier en uitgesproken
ter openbare zitting van het hof van 28 februari 2013.
Mr. Van der Ouderaa is buiten staat deze beschikking te ondertekenen.