4.3.De inspecteur heeft herhaald dat het bestaan van een participatieovereenkomst niet is bewezen, dat ook overigens niet aannemelijk is geworden dat afspraken zijn gemaakt over de winstverdeling, verdeling van risico’s en inbreng van de door belanghebbende gestelde participanten. De stelling dat de inbreng van elke participant € 100.000 zou bedragen komt niet overeen met de werkelijk gestorte bedragen; zo is van [E2] geen storting aannemelijk gemaakt, terwijl aan deze ‘participant’ € 146.000 is betaald.
[E2], [L] en [K] zijn niet bij de aankoop van het [B-terrein] betrokken geweest. Naar aanleiding van de verklaring van [K] heeft de inspecteur aangevoerd dat de prijs voor de aankoop van het [B-terrein] reeds op 18 februari 2005 was voldaan en dat, zoals de rechtbank onbetwist heeft vastgesteld, [K] op 5 april 2005 € 100.000 heeft gestort, niet duidelijk is geworden wat de bestemming van deze storting is geweest. Voor de inspecteur staat weliswaar vast dat het door [K] gestorte bedrag aan hem is terugbetaald en dat daarenboven € 90.000 aan hem is betaald, maar de reden voor die extra betaling is niet duidelijk geworden en dat deze betaling verband houdt met de verkoop van het [B-terrein] acht de inspecteur niet aannemelijk. Belanghebbende heeft geen zakelijke reden voor de betalingen aannemelijk gemaakt en het heeft op haar weg gelegen dat te doen.
4.4.1.Het Hof sluit zich aan bij de beoordeling van het geschil in de rechtsoverwegingen 4.2 tot en met 4.6 in de uitspraak van de rechtbank.
4.4.2.In dit oordeel brengen de door belanghebbende overgelegde verklaringen van notaris [D] en [K] geen wijziging. Daarbij stelt het Hof voorop dat in de uitspraak op bezwaar is overwogen dat de betalingen door belanghebbende aan [M] en de [Combinatie F] (ook wel [S] v.o.f.) rechtstreeks zijn te relateren aan betalingen van [M] en de [Combinatie F] voor de aankoop van het [B-terrein] op 21 februari 2005 en op die grond in aftrek zijn toegestaan. Een dergelijke relatie is, met betrekking tot de betalingen aan [K], [L] en[E2] niet aannemelijk gemaakt, omdat (namens) [K] en [L] respectievelijk eerst op 5 april 2005 en 13 juli 2005 stortingen zijn verricht, zodat die stortingen niet, althans niet zonder meer, aan de aankoop van het [B-terrein] zijn te relateren, en voorts omdat niet is komen vast te staan dat door of namens [E2] een storting is verricht.
4.4.3.Voor betrokkenheid van [K] bij de aankoop van het [B-terrein] biedt de verklaring van notaris [D] geen steun, omdat hij heeft verklaard dat hij eind 2004 van [N] had vernomen over mondelinge afspraken van belanghebbende “met drie andere partijen (ook autohandelaren)” over de aankoop van het [B-terrein]. Het aantal participanten dat notaris [D] – gebaseerd op wat hij naar zijn zeggen van [N] heeft vernomen – heeft genoemd, komt niet overeen met het (grotere) aantal participanten dat volgens belanghebbende bij de aankoop van het [B-terrein] betrokken zou zijn, terwijl bovendien [K] niet één van de door notaris [D] bedoelde participanten kan zijn geweest, omdat hij geen autohandelaar was, maar kaakchirurg.
4.4.4.In het licht van de verklaring van notaris [D] is voorts niet goed te begrijpen dat [K] verklaart dat bij notaris [D] (in [Z]) een bijeenkomst heeft plaatsgehad waarbij alle investeerders aanwezig waren. Nog afgezien ervan dat notaris [D] kantoor houdt in [T] en niet – zoals [K] heeft vermeld – in [Z], blijkt uit de verklaring van notaris [D] niet dat er bij hem een bijeenkomst van alle investeerders heeft plaatsgevonden. Voor zover notaris [D] over een afspraak tussen participanten heeft verklaard, betreft het een afspraak tussen drie partijen (drie autohandelaren) en baseert hij zich voor die wetenschap niet op eigen waarneming, althans een bijeenkomst die op zijn kantoor zou hebben plaatsgevonden, maar op hetgeen hem door [N] is verteld.
4.4.5.De overgelegde verklaringen geven geen dan wel onvoldoende antwoord op de vraag hoe het komt dat, bezien in relatie tot 18 februari 2005 als de aankoopdatum van het [B-terrein] (uitspraak rechtbank onderdeel 2.2), in 2005 op verschillende tijdstippen stortingen van verschillende omvang zijn verricht. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de betalingen voortvloeien uit een op de aan- en (mogelijke) verkoop van het [B-terrein] gerichte participatieovereenkomst. In de voorwaarden van de door belanghebbende gestelde participatieovereenkomst bieden de overgelegde verklaringen geen dan wel onvoldoende inzicht, in het bijzonder – wederom – vanwege de verschillende tijdstippen waarop stortingen zijn verricht, de verschillende omvang van die stortingen, alsmede de omstandigheid dat door [E2] in het geheel geen storting is verricht.
4.5.1.Nu de inspecteur de zakelijkheid van de betalingen gemotiveerd heeft betwist, heeft het op de weg van belanghebbende gelegen om de zakelijkheid van de betalingen te onderbouwen.
4.5.2.Dat tegenover de betalingen enige tegenprestatie heeft gestaan is niet aannemelijk gemaakt. Onder deze omstandigheid kunnen de betalingen slechts tot de kosten van de door belanghebbende gedreven onderneming worden gerekend, indien zij aannemelijk maakt dat die uitgaven (desondanks) ten behoeve van de onderneming zijn gedaan. Belanghebbende heeft hiertoe, afgezien van de door haar gestelde participatieovereenkomst, niets (nader) aangevoerd en zij heeft daartoe verder ook geen (nader) bewijs aangedragen. Hetgeen namens belanghebbende ter zitting van het Hof is verklaard leidt niet tot een ander oordeel.
4.5.3.Mitsdien moet worden geconcludeerd dat belanghebbende niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de betalingen zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Op deze grond heeft de inspecteur de betalingen terecht niet in aftrek toegestaan.
Slotsom