ECLI:NL:GHAMS:2013:2721

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
30 augustus 2013
Zaaknummer
200 103 001/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notarissen wegens verjaringstermijn en lange afwikkeling nalatenschap

In deze zaak heeft klaagster, in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van haar vader, een klacht ingediend tegen de notarissen. Klaagster verwijt de notarissen dat zij ernstig tekortgeschoten zijn in hun dienstverlening door haar niet te wijzen op de stuiting van de verjaringstermijn met betrekking tot een door haar opgeëiste som ineens, zoals bedoeld in artikel 4:36 BW. Daarnaast heeft de afwikkeling van de nalatenschap onacceptabel lang geduurd, wat volgens klaagster ook tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De kamer heeft echter geoordeeld dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht, omdat zij de termijn van drie jaren voor het indienen van de klacht heeft overschreden. Klaagster had erkend dat de stuiting van de verjaring al in een eerdere memorie van antwoord ter sprake was gebracht, en het hof concludeert dat klaagster op 10 juni 2011 te laat was met het indienen van haar eerste klachtonderdeel. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en oordeelt dat ook het tweede klachtonderdeel over de lange duur van de afwikkeling te laat is ingediend. Klaagster was al op de hoogte van de problematiek sinds 6 januari 2005, waardoor de termijn voor het indienen van de klacht al op dat moment was begonnen. Het hof bevestigt de bestreden beslissing en verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klachten.

Uitspraak

beslissing
____________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.103.001/01 NOT
kenmerk eerste aanleg : 2011/13
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 27 augustus 2013
inzake
[ appellante ],
wonende te [ plaats ],
appellante,
gemachtigde: mr. P. Winkelman te Tiel,
t e g e n
1. de notaris ],
notaris te [ plaats ],
2. [ de oud-notaris ],
oud-notaris te [ plaats ],
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellante, verder klaagster, is bij een op 29 februari 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Utrecht, verder de kamer, van 14 februari 2012, waarbij de kamer klaagster niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar klacht tegen geïntimeerden, verder respectievelijk de notaris, de oud-notaris (tezamen: de notarissen) genoemd.
1.2.
Van de zijde van de notaris is op 13 april 2012 een verweerschrift – met één bijlage – ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
Van de zijde van de oud-notaris is op 27 december 2012 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4.
Van de zijde van klaagster is op 1 mei 2013 nog een brief met aanvullende producties ter griffie van het hof ingekomen.
1.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 16 mei 2013. Klaagster en haar gemachtigde alsmede de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. De oud-notaris is – met voorafgaande berichtgeving – niet verschenen.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

4.De standpunten van partijen

4.1.
Klaagster verwijt de notarissen dat zij ernstig tekort geschoten zijn in hun dienstverlening aan klaagster, door haar (in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van haar vader, verder erflater) niet te wijzen op de – stuiting van de – verjaringstermijn met betrekking tot de door haar opgeëiste som ineens als bedoeld in artikel 4:36 BW. Voorafgaand aan het verstrijken van de verjaringstermijn zijn er regelmatig besprekingen geweest tussen klaagster en de notarissen alsmede een fiks aantal telefoongesprekken. In geen van deze gesprekken hebben de notarissen klaagster geïnformeerd over en/of gewaarschuwd voor de korte verjaringstermijn (en de mogelijkheid tot stuiting hiervan) ten aanzien van haar aanspraak op deze som ineens. Klaagster heeft door deze nalatigheid van de notarissen aanzienlijke schade geleden waarvoor zij het kantoor van de notarissen inmiddels aansprakelijk heeft gesteld. Voorts heeft de afwikkeling van de nalatenschap van erflater onacceptabel lang geduurd, hetgeen de notarissen (aldus klaagster) tuchtrechtelijk te verwijten is.
4.2.
De notarissen hebben gemotiveerd verweer gevoerd, waarop het hof in zijn beoordeling (voor zover van belang) nader zal ingaan.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 99 lid 15 Wet op het notarisambt, verder Wna (tot 1 januari 2013 was dit artikel 99 lid 12 Wna) kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of een kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen. De kamer heeft in zijn beslissing overwogen dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar (beide) klacht(onderdelen) vanwege overschrijding van de hiervoor bedoelde termijn van drie jaren. De kamer heeft hiertoe onder meer overwogen dat, nu klaagster ter zitting in eerste aanleg heeft erkend dat de – stuiting van de – verjaring reeds in de memorie van antwoord (ter zake van de civiele procedure die door klaagster en haar zuster is gevoerd over de - wijze van - verdeling van de nalatenschap van erflater) ter sprake is gebracht, en uit het in het arrest van het Hof Arnhem van 1 juli 2008 vermelde procesverloop blijkt dat de inhoud van deze memorie van antwoord ruim vóór 10 juni 2008 bij klaagster bekend moet zijn geweest, vaststaat dat klaagster op 10 juni 2011 te laat was met het indienen van haar eerste klachtonderdeel. Het hof neemt deze overweging over en maakt deze tot de zijne.
5.2.
Het tweede klachtonderdeel met betrekking tot de – te lange – duur van de afwikkeling van de nalatenschap acht het hof, evenals de kamer, eveneens te laat ingediend. Reeds in de brief van mr. J.M. Talman-van der Woude van 6 januari 2005 aan de notarissen is namens klaagster melding gemaakt van het feit dat de afwikkeling van de nalatenschap van erflater (te) lang duurt. Hieruit vloeit voort dat klaagster in ieder geval op 6 januari 2005 kennis droeg van gedragingen van de notarissen die aanleiding zouden kunnen geven tot tuchtrechtelijke maatregelen, zodat de termijn van drie jaren, als bedoeld in artikel 99 lid 15 Wna, op dat moment een aanvang heeft genomen. Gezien het moment van indiening van de inleidende klacht op 10 juni 2011 – ruim 6 jaar later – kan klaagster dan ook niet in dit klachtonderdeel worden ontvangen.
5.3.
Nu het onderzoek in hoger beroep niet heeft geleid tot de vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, zal het hof de bestreden beslissing bevestigen.
5.4.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
5.5.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A.R. Sturhoofd en
G. Kleykamp-van der Ben en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 27 augustus 2013 door de rolraadsheer.