ECLI:NL:GHAMS:2013:2580

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
22 augustus 2013
Zaaknummer
200.089.130-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geldigheid van een arbitraal beding in een franchiseovereenkomst met toepassing van Liechtensteins recht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van de vordering van [appellant] tegen Subway International B.V. De zaak betreft een franchiseovereenkomst tussen [appellant] en Subway, waarin een arbitraal beding is opgenomen dat onder het recht van Liechtenstein valt. Het hof dient te beoordelen of dit arbitraal beding onredelijk bezwarend is volgens het recht van Liechtenstein.

De rechtbank had in haar vonnis overwogen dat [appellant] gehouden kan worden aan het arbitrale beding, en dat het betoog van [appellant] dat het beding ongeldig zou zijn, niet voldoende gemotiveerd was. [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat het arbitrale beding een ernstige benadeling voor hem inhoudt en dat de rechtskeuze voor het recht van Liechtenstein niet geldig is, omdat het geschil geen internationaal karakter heeft.

Het hof overweegt dat de Nederlandse rechter in beginsel rechtsmacht heeft, maar dat deze onbevoegd moet verklaren indien de arbitrale overeenkomst geldig is onder het toepasselijke recht. Het hof gaat er vanuit dat de arbitrale overeenkomst beheerst wordt door het recht van Liechtenstein en zal zelf beoordelen of deze overeenkomst ongeldig is. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om zich hierover uit te laten, waarbij het hof hen aanraadt om aanvullend bewijs te leveren.

Het hof houdt iedere nadere beslissing aan en verwijst de zaak naar de rol voor het nemen van een akte door partijen, te beginnen aan de zijde van [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.089.130/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 47669/ HA ZA 10-3819
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 augustus 2013
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SUBWAY INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. U. Aloni te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Subway genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 12 mei 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 april 2011, gewezen tussen [appellant] als geopposeerde in de hoofdzaak, tevens verweerder in het incident, en Subway als opposant in de hoofdzaak, tevens eiseres in het incident.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte, met productie;
- antwoordakte, met productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, zo begrijpt het hof, zich alsnog bevoegd zal verklaren kennis te nemen van de vordering in de hoofdzaak, en de zaak terug zal verwijzen naar de rechtbank Amsterdam ter inhoudelijke beoordeling, met beslissing over de proceskosten.
Subway heeft geconcludeerd, primair, tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten. Subsidiair heeft Subway geconcludeerd dat een deskundigenrapport zal worden gelast bij het Internationaal Juridisch Instituut.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. De feiten, voor zover thans relevant, komen neer op het volgende.
2.1
[appellant] en [Y] hebben als franchisenemer op 31 maart 2008 een eerste Franchise Agreement gesloten met Subway BV (hierna: Subway).
2.2
Subway is een franchise broodjesketen met een hoofdvestiging in Amsterdam. De moedermaatschappij van Subway is gevestigd in de VS.
2.3
[X] is actief als zogenoemde Development Agent voor Subway. [appellant] heeft met hulp van [X] gezocht naar een geschikte locatie voor het openen van een Subwayrestaurant. [X] heeft financiële cijfers ter zake van de over te nemen vestiging van Subway aan [appellant] verstrekt.
2.4
[appellant] en [Y] hebben een vof opgericht, welke een bestaande vestiging van Subway in [plaats] heeft overgenomen van[Q].
2.5
Vervolgens heeft Subway een aangepaste Franchise Agreement (hierna: de franchiseovereenkomst) en overnamecontract aan [appellant] en [Y] doen toekomen. Deze is door partijen op 7 november 2008 ondertekend.
2.6
In de franchiseovereenkomst is ondermeer het volgende bepaald:
"(...)
10. DISPUTE RESOLUTION.(...)
(...)
b. The parties agree that except as otherwise provided in this Agreement, the arbitration procedures will apply to all Disputes, including the breach of this Agreement and any alleged precontractual representations or conduct, applicable national and local franchise disclosure or franchise relationship laws, unfair trade practice laws, or similar laws.
c. The parties will arbitrate any Dispute the parties do not settle under the discussion procedures above, and any Dispute which this Agreement provides will be submitted directly to arbitration, except as provided in this Agreement. The arbitration will be held in accordance with the United Nations Commission on International Trade Regulations and Law (UNCITRAL) Arbitration Rules administered by an arbitration agency, such as the International Centre for Dispute Resolution, an affiliate of the American Arbitration Association.
(...)
13. GOVERNING LAW. This Agreement will be governed by and constructed in accordance with the substantive laws of Liechtenstein, without reference to its conflicts of law, except as may otherwise be provided in this Agreement. The parties acknowledge Licensor is located in Liechtenstein, and Licensor wants to achieve consistency in the interpretation and enforcement of this Agreement throughout the World. The parties acknowledge that to accomplish Licensor's goal, Licensor directs that we chose Liechtenstein law to govern our Franchise agreements unless local law require us to use local law.
(...)"

3.Beoordeling

3.1
In het incidentele vonnis van 6 april 2011 heeft de rechtbank zich niet bevoegd verklaard (per vergissing is in het dictum van het vonnis vermeld 'verklaart zich niet ontvankelijk') om kennis te nemen van de vordering van [appellant] tegen Subway. Het onderhavige hoger beroep van [appellant] is gericht tegen deze beslissing.
3.2
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen, zo begrijpt het hof, dat [appellant] door Subway gehouden kan worden aan het arbitrale beding van art. 10 van de Franchise Agreement. Het betoog van [appellant], dat het arbitrale beding naar het recht van Liechtenstein ongeldig zou zijn, heeft de rechtbank niet willen volgen, omdat [appellant] een door Subway in het geding gebracht (in de Duitse taal opgemaakt) rapport van een Liechtensteinse advocaat, dr. Moritz Blasy, waarin deze stelt dat het arbitrale beding naar het recht van Liechtenstein wel geldig is, onvoldoende gemotiveerd weersproken heeft.
3.3
Het hof begrijpt de stellingen van [appellant] aldus, primair, bij grief 1, dat naar het recht van Liechtenstein het arbitrale beding niet geldig is, omdat dit een ernstige benadeling van de franchisenemer inhoudt. Subsidiair, bij grief 3, stelt [appellant] dat de in de franchiseovereenkomst neergelegde rechtskeuze voor het recht van Liechtenstein niet geldig is, omdat het geschil geen internationaal karakter heeft maar louter aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft. Meer subsidiair, bij grief 4, beroept [appellant] zich op vernietiging van de franchiseovereenkomst.
Grief 2 is gericht tegen de kostenveroordeling in het incident.
3.4
Het hof overweegt als volgt.
Nu Subway, als gedaagde partij, gevestigd is in Nederland, komt de Nederlandse rechter op grond van art. 2 Rv in beginsel rechtsmacht toe. Wanneer echter sprake is van een overeenkomst tot arbitrage waaruit voortvloeit dat arbitrage buiten Nederland moet plaatsvinden - zoals hier aan de orde is - dient de Nederlandse rechter zich op grond van art. 1074 lid 1 Rv onbevoegd te verklaren, indien een partij zich voor alle weren op het bestaan van deze overeenkomst beroept, zoals Subway hier heeft gedaan, tenzij de overeenkomst ongeldig is onder het op die overeenkomst toepasselijke recht.
Dit roept de vraag op wat het op de (arbitrale) overeenkomst toepasselijke recht is. Die vraag moet beantwoord worden naar Nederlands internationaal privaatrecht (TK 1985-1986, 18 464, nr. 6 (MvA II) p. 40-41.)
3.5
Nu partijen in de hoofdovereenkomst een rechtskeuze hebben gemaakt voor het recht van Liechtenstein en [appellant] zich, zo leidt het hof af uit de toelichting op grief 1 en 3, primair op het standpunt stelt dat deze rechtskeuze zich ook uitstrekt tot de arbitrale overeenkomst, gaat het hof er vanuit dat de arbitrale overeenkomst beheerst wordt door het recht van Liechtenstein. Dit brengt mee dat het hof thans heeft te beoordelen of de arbitrale overeenkomst onder het recht van Liechtenstein ongeldig is.
3.6
Het hof is voornemens de onder 3.5 vermelde beoordeling zelf uit te voeren en daarvoor geen deskundige in te schakelen. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen nog een akte te nemen, om zich desgewenst nog uit te laten over de vraag of de arbitrale overeenkomst onder het recht van Liechtenstein ongeldig is, om te beginnen aan de zijde van [appellant]. Het hof geeft partijen hierbij in overweging nog het rapport van prof. dr. Coester-Waltjen in het geding te brengen.
3.7
Het hof houdt iedere nader beslissing aan.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol voor het nemen van een akte door partijen, om te beginnen aan de zijde van [appellant], als omschreven in r.o. 3.6;
houdt iedere nadere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, C.A. Joustra en C.C. Meijer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2013.