ECLI:NL:GHAMS:2013:2552

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
12/00342 en 12/00343
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet met betrekking tot hennepteelt

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de rechtbank de aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet voor het jaar 2008 heeft verminderd. De belanghebbende, [X], heeft geen aangifte gedaan voor het belastingjaar 2008, waarop de inspecteur ambtshalve aanslagen heeft opgelegd. De inspecteur heeft de aanslagen gebaseerd op een verondersteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.000 en een bijdrage-inkomen van € 31.231, waarbij hij zich baseert op de bevindingen van de politie die een hennepplantage op het adres van de belanghebbende heeft aangetroffen. De rechtbank heeft de aanslagen verminderd, maar de inspecteur is in hoger beroep gegaan omdat hij van mening is dat de rechtbank de feiten niet juist heeft beoordeeld. Het Hof heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht de omkering en verzwaring van de bewijslast heeft toegepast, omdat de belanghebbende geen aangifte heeft gedaan. Het Hof concludeert dat de inspecteur voldoende bewijs heeft geleverd voor de veronderstelling dat de belanghebbende inkomsten uit hennepteelt heeft genoten. De inspecteur heeft de aanslagen dan ook terecht vastgesteld op de genoemde bedragen. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent de boetebeschikking, proceskosten en griffierecht. De aanslag Zvw 2008 wordt verminderd met de ingehouden bijdrage van € 531.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken 12/00342 en 12/00343
15 augustus 2013
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hogere beroepen van
de inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht,de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 11/3115 en AWB 11/3116 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X],wonende te [Z], belanghebbende,
en
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 24 november 2010 aan belanghebbende over het jaar 2008 (ambtshalve) een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.000. Tegelijk met het vaststellen van deze belastingaanslag is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 226.
1.1.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 24 november 2010 aan belanghebbende over het jaar 2008 (ambtshalve) een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, naar een bijdrage inkomen van € 31.231.
1.2.
Na tegen de hiervoor onder 1.1.1 en 1.1.2 gemelde belastingaanslagen en boetebeschikking gemaakte bezwaren heeft de inspecteur bij (in één geschrift vervatte) uitspraken op bezwaar, gedagtekend 14 april 2011, de bezwaren wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld. Bij uitspraak van 22 maart 2012 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2008 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.879,
- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- vernietigt de boetebeschikking;
- vernietigt de aanslag Zvw 2008 en de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 21,76;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.”
1.4.
De tegen de uitspraak van de rechtbank door de inspecteur (in één geschrift vervatte) ingestelde hogere beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 27 april 2012, aangevuld bij brief van 16 mei 2012. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De inspecteur heeft gereageerd op het verweerschrift bij brief van 7 september 2012.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“2.1. In de gemeentelijke basisadministratie heeft eiser als volgt ingeschreven gestaan:
- van 5 juli 2004 tot 2 februari 2010 aan de [A-straat 1] te [Z];
- van 2 februari 2010 tot 4 januari 2011: Vertrokken onbekend waarheen;
- van 4 januari 2011tot heden aan de [B-straat 2] te [Z].
2.2.
Eiser heeft in 2008 inkomsten uit een dienstbetrekking bij [C BV] genoten. Eisers bruto-inkomen uit dienstbetrekking bedroeg in 2008 € 7.897. Over dit inkomen is € 1.181 aan loonheffingen en € 531 aan bijdrage Zvw ingehouden.
2.3.
Op 12 april 2009 is op het adres [A-straat 1] te [Z] een hennepplantage aangetroffen. In een het proces-verbaal van de politie te Utrecht betreffende het onderzoek naar deze plantage van 20 april 2009 [Hof bedoeld zal zijn: 18 juni 2009] is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld [Hof: verder het Onderzoeksverslag].
(…)
EERDERE OOGSTEN
Uit ingesteld onderzoek is vastgesteld dat er eerder hennep is geoogst. Dit blijkt onder andere uit:
[*] Aantreffen van restanten uit eerdere oogsten te weten plantenresten.
[*] Sterk vervuilde koolstoffilters;
Ik zag namelijk dat het koolstoffilter zwaar waren vervuild. Dat bleek uit het feit dat onder de banden, waarvan deze koolstoffilter was opgehangen geen vervuiling werd aangetroffen. Hieruit blijkt dat de vervuiling ter plaatse is ontstaan. Het witte filtermateriaal van het aanwezige koolstoffilter was door het gebruik in de hennepkwekerij op een dermate wijze vervuild dat de filter minimaal één á twee eerdere hennepoogsten in werking is geweest. (…)
[*] Gebruik groeimiddelen (lege jerrycans);
Deze zijn vermeld in de bijgevoegde kennisgeving van inbeslagneming.
[*] Stof op de lampenkappen en transformatoren;
Ik zag dat er veel stof op de lampenkappen en de transformatoren lag. Gezien het gegeven dat deze goederen nieuw zijn aangeschaft en ook als zodanig zijn geïnstalleerd, duidt dit stof erop dat het al een langere tijd aanwezig was.
(…).
[*] Kalkafzetting in de plantenbakken en vloeistofvaten (…).
2.4.
In een aangifte namens de energieleverancier van 22 april 2009 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
Aangever
Naam : (…)
Werkzaam bij : Eneco Services BV
Functie : Fraude-specialist
“Ik ben in dienst van Eneco Services BV en in opdracht van [D BV] gevestigd te [...], belast met de opsporing van strafbare feiten gericht tegen [D BV] en tevens bevoegd tot het doen van aangifte.
(…)
- Ik doe aangifte van: Diefstal van elektriciteit
(…)
Pleegadres : [A-straat 1]
Postcode / Plaats : [...] te [Z]
(…)
Ik zag dat de kappen van de in de hennepkwekerijen aanwezige assimilatielampen onder een dikke laag stof zaten, wat er op duidt dat deze al langere tijd aanwezig waren.
Het witte filtermateriaal van de aanwezige koolstoffilters waren door gebruik in de hennepkwekerijen dermate vervuild op een wijze dat de filters minimaal drie (3) hennepoogsten in werking zijn geweest. De koolstoffilters waren heel erg vervuild en dat blijkt uit het feit dat onder de kettingen waaraan deze koolstoffilters waren opgehangen geen vervuiling is aangetroffen, dat de vervuiling ter plaatse is ontstaan.
Op de vloer in de hennepkwekerijen zag ik afvalbladeren en resten van hennepplanten liggen, kennelijk afkomstig van een eerdere hennepoogst.
Ik zag dat het zeil dat op de vloer lag voorzien was van een dikke kalkaanslag, tevens zag ik dat de afvoergoten voorzien waren van een kalkaanslag, wat duidt op een langdurige tijd in bedrijf zijn van de hennepkwekerijen.
De in de hennepkwekerijen aanwezige hennepplanten waren ongeveer 42 dagen oud.
Gelet op bovenstaande bevindingen waren deze hennepkwekerijen al een geruime periode in het pand aanwezig.
Daarom wordt door [D BV] een periode van inwerking zijnde hennepkwekerijen aangehouden van 252 dagen, te weten de periode van 9 augustus 2008 tot en met 18 april 2009.
In dit geval zijn het drie (3) volledige hennepoogsten van 70 dagen en een deel van een hennepoogst van 42 dagen.
(…)
2.5.
De periode die nodig is om een volledige hennepoogst op te kweken en binnen te halen is 70 dagen.
2.6.
Met dagtekening 4 november 2009 is aan eiser aangiftebiljet IB/PVV en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw over het jaar 2008 uitgereikt. Eiser had de aangifte voor 1 januari 2010 moeten indienen. Dat heeft eiser niet gedaan. Hij heeft in de bezwaarfase het ingevulde aangiftebiljet aan verweerder doen toekomen.
2.7.
Met dagtekening 24 november 2010 heeft verweerder ambtshalve de onder 1.1.1 en 1.1.2 vermelde aanslagen aan eiser opgelegd. De aanslagen zijn als volgt geadresseerd:
[X]
Niet adresseerbaar
Retour afzender
2.8.
Op 19 januari 2011 heeft eiser bezwaar ingediend tegen de aanslagen.
2.9.
Eiser is door de politierechter te Utrecht bij vonnis van 20 april 2010 veroordeeld voor overtreding [van] de Opiumwet, gepleegd in de periode 1 januari 2009 tot en met 18 april 2009.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door de inspecteur op zichzelf niet zijn bestreden, en belanghebbende uitsluitend betwist dat hem een aangiftebiljet IB 2008 is uitgereikt (zie 2.6 rechtbankuitspraak), zal het Hof ook van de door de rechtbank vastgestelde feiten, met uitzondering van het door belanghebbende betwiste feit, uitgaan.
Hieraan voegt het Hof nog het volgende toe.
2.3.
Blijkens het “Proces-verbaal inzake wederrechtelijk verkregen voordeel” van 22 juni 2009 van de politie Utrecht (verder het Ontnemings-PV) zijn er bij de ontmanteling van de hennepkwekerij 1.035 planten aangetroffen.
2.4.
De politierechter te Utrecht heeft bij vonnis van 20 april 2010 in een tegen belanghebbende gerichte ontnemingszaak beslist dat belanghebbende een “wederrechtelijk verkregen voordeel van EUR 7000,00” wordt ontnomen.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Bij het Hof is uitsluitend nog in geschil:
  • of de aanslag IB 2008 terecht is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.000; en
  • of de aanslag Zvw 2008 terecht is vastgesteld naar een bijdrage-inkomen van € 31.231.
3.2.
Met betrekking tot de aanslag Zvw 2008 is niet (meer) in geschil dat de inspecteur ten onrechte bij de vaststelling van de aanslag geen rekening heeft gehouden met de over belanghebbendes loon ingehouden bijdrage Zvw (ter grootte van € 531).
Ook is niet (meer) in geschil dat de inspecteur belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk achtte in zijn bezwaarschrift, noch dat hij hem ten onrechte een verzuimboete heeft opgelegd.
3.3.
Het geschil spitst zich - met betrekking tot de aanslag IB 2008 - toe op de volgende vragen:
Stelt de inspecteur zich terecht op het standpunt dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan? En zo ja:
Heeft de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning over 2008 in redelijkheid kunnen vaststellen op € 75.000? En zo ja:
Heeft belanghebbende overtuigend aangetoond dat de aanslag IB 2008 onjuist is?
3.4.
Niet in geschil is dat in geval het Hof tot het oordeel komt dat met betrekking tot bovenstaande geschilpunten het gelijk aan de inspecteur is, de aanslag Zvw met - slechts - € 531 moet worden verminderd.
3.5.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Met betrekking tot het eerste geschilpunt (de vereiste aangifte)
4.1.1.
De rechtbank heeft geen oordeel gegeven over het standpunt van de inspecteur dat belanghebbende de vereiste aangifte niet gedaan heeft. Zij heeft (voor zover hier van belang) geoordeeld:
“4.6. Verweerder heeft gesteld dat eiser in het onderhavige jaar naast inkomsten uit dienstbetrekking inkomsten uit een hennepkwekerij heeft genoten. Verweerder baseert zijn stelling op de passages uit het proces-verbaal vermeld onder 2.4 en uit de aangifte vermeld onder 2.5. Daarnaast is volgens verweerder het inkomen van eiser uit dienstbetrekking in 2008 niet voldoende geweest voor zijn uitgaven van woonlasten en kosten van levensonderhoud. Verweerder heeft het inkomenstekort van eiser als volgt berekend:
- maximale netto inkomen van [C BV] € 6.716
- uitgaven investering in kwekerij en aanschaf stekjes € 20.000-/-
- uitgaven huur, gas, water en licht (12 * 1.107)
€ 13.284-/-
Daaruit blijkt volgens verweerder een negatieve kas van € 26.568
4.7.
Eiser betwist dat hij in 2008 inkomsten uit een hennepkwekerij heeft genoten. Hij had oplopende schulden in 2008 en heeft eind 2008 de hennepkwekerij ingericht. Hij heeft financiële hulp gehad voor de aanschaf van de benodigde apparatuur. De eerste oogst was in week 5 of 6 van 2009, aldus eiser.
4.8.
Verweerder heeft gesteld dat de opbrengst uit de hennepteelt voor eiser resultaat uit overige werkzaamheden is. Nu eiser betwist dat hij in 2008 hennep heeft geteeld, ligt bij verweerder de last te bewijzen dat eiser deze door verweerder gestelde bron van inkomen had. Anders dan verweerder meent, geldt voor de bewijslast van het bestaan van deze bron van inkomen niet de omkering en verzwaring van bewijslast.
4.9.
Verweerder heeft verwezen naar de onder 2.4 en 2.5 opgenomen verklaringen en concludeert tot drie eerdere oogsten, waarvan twee in het jaar 2008. Het politierapport gaat echter uit van één à twee eerdere oogsten. Wel noemt de aangifte die namens Eneco is gedaan drie eerdere oogsten. De rechtbank kent aan deze aangifte geen doorslaggevende betekenis toe nu, hoewel wordt gesproken over stof en vervuiling, absoluut onvoldoende blijkt op basis van welke concrete gegevens het aantal van drie oogsten wordt genoemd, te meer daar de politie Utrecht op basis van dezelfde gegevens spreekt over één à twee oogsten. Tegenover deze één à twee oogsten die de politie noemt, heeft eiser verklaard dat hij de kwekerij eind 2008 heeft ingericht en in 2009 één oogst heeft gehad. De bevindingen van de politie zoals die zijn neergelegd in het proces-verbaal zijn onvoldoende zeker om aannemelijk te achten dat er sprake is geweest van twee oogsten. De stelling van verweerder dat het reguliere inkomen van eiser in 2008 onvoldoende was om in zijn levensonderhoud te voorzien biedt geen extra bewijs nu eiser erkent dat hij schulden had en dat hij om die reden de kwekerij is begonnen. Voorts is aannemelijk eisers stelling dat de apparatuur van de hennepkwekerij door iemand anders is gefinancierd.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet is geslaagd in het bewijs dat eiser in 2008 een bron van inkomen had in de vorm van een hennepkwekerij. Derhalve heeft verweerder bij het vaststellen van het inkomen uit werk en woning van eiser ten onrechte inkomsten uit een hennepkwekerij in aanmerking heeft genomen. De rechtbank zal het belastbaar inkomen uit werk en woning van eiser dan ook met € 67.103 (€ 66.720 plus € 383) verlagen.”
4.1.2.
Met betrekking tot het eerste geschilpunt overweegt het Hof als volgt.
4.1.3.
Indien de vereiste aangifte niet is gedaan, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is [artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) in verbinding met artikel 8:108, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)].
4.1.4.
Krachtens artikel 8, eerste lid, van de AWR ontstaat de verplichting tot het doen van aangifte door de uitreiking van een aangiftebiljet (vlg. HR 28 maart 1979, nr. 18 917, ECLI:NL:HR:1979:AX2688, BNB 1979/170).
4.1.5.
Belanghebbende heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep (voor het eerst) gesteld dat de uitnodiging tot het doen van aangifte geen onderdeel uitmaakt van “het dossier, waardoor niet vastgesteld kan worden dat [belanghebbende] deze uitnodiging heeft ontvangen”. Het Hof verstaat deze zinsnede aldus dat belanghebbende betwist dat aan hem een aangiftebiljet is uitgereikt, althans dat hij dit biljet heeft ontvangen. In dit kader overweegt het Hof als volgt.
4.1.6.
De inspecteur stelt dat de uitreiking van het aangiftebiljet IB 2008 als volgt is geschied. Een medewerker van de Belastingdienst heeft gegevens van belanghebbende ingevoerd in “het systeem Plano”, waarna de medewerker met behulp van Plano een aangiftebiljet heeft geprint en verzonden. Ten bewijze hiervan heeft de inspecteur een schermprint van de in Plano opgeslagen gegevens ingebracht. Op de schermprint staan onder meer de volgende “Detailgegevens uit te reiken biljet” afgedrukt:
  • belanghebbendes naam, geboortedatum en burgerservicenummer;
  • “Belastingjaar 2008”;
  • “Uitreikdatum 4-11-2009”;
  • “Inleverdatum 01-01-2010”;
  • het adres “[A-straat 1]”.
4.1.7.
Gelet hierop - en dan met name op de gestelde, niet weersproken, individuele verzending van het biljet - acht het Hof aannemelijk dat het biljet naar het in Plano opgeslagen adres is verstuurd, zijnde het adres waarop belanghebbende destijds in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven.
4.1.8.
Het Hof heeft voorts geen reden te veronderstellen dat het aan belanghebbende verstuurde biljet niet op het verzendadres is aangekomen. Daarbij acht het Hof relevant dat belanghebbende pas in zijn verweerschrift in hoger beroep - nadat belanghebbende (voor het eerst in deze zaak) een gemachtigde had ingeschakeld - het standpunt inneemt dat er “niet vastgesteld kan worden dat [belanghebbende] deze uitnodiging heeft ontvangen”. Het Hof acht het ongeloofwaardig dat belanghebbende het biljet niet heeft ontvangen en stoelt deze ongeloofwaardigheid (onder meer) op het pas in deze fase van het geding inbrengen van deze stelling. Daarbij acht het Hof relevant dat belanghebbende voorgaande aan het indienen van zijn verweerschrift in de volgende gedingstukken door de inspecteur erop was gewezen dat het aangiftebiljet IB 2008 niet was ingeleverd:
a. Op de aanslagbiljetten IB 2008 en Zvw 2008, gedagtekend 24 november 2010, waarop vermeld staat dat belanghebbende over 2008 geen aangifte heeft ingediend. Niet in geschil is dat belanghebbende deze aanslagen heeft ontvangen.
b. In een “verzoek om informatie” van 27 januari 2011 waarin de inspecteur belanghebbende schrijft dat hij hem “nogmaals” erop wijst dat hij de vereiste aangifte niet heeft gedaan.
c. In de uitspraak op bezwaar, gedagtekend 14 april 2011, waarin staat te lezen dat belanghebbende geen aangifte heeft ingediend.
d. In zijn verweerschrift in eerste aanleg, waarin de inspecteur het standpunt inneemt dat belanghebbende de uitgereikte aangifte IB 2008 nog niet had ingediend (en ten bewijze daarvan een kopie van een brief van hem van 25 februari 2010 bijgevoegd waarin hij belanghebbende herinnert aan het feit dat deze de aangifte nog niet had gedaan).
4.1.9.
Tot slot acht het Hof van belang dat belanghebbende in zijn bezwaarschrift van 16 januari 2011 excuses aanbiedt “voor het feit dat [hij] geen aangifte [heeft] ingediend”.
4.1.10.
Op basis van de onder 4.1.6 tot en met 4.1.9 vermelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, komt het Hof tot de conclusie dat aannemelijk is dat belanghebbende het uitgereikte aangiftebiljet IB 2008 heeft ontvangen.
4.1.11.
Niet in geschil is dat belanghebbende het aangiftebiljet vóór 1 januari 2010 diende in te leveren en vaststaat dat belanghebbende het biljet niet vóór die datum heeft geretourneerd.
4.1.12.
Niet gesteld of gebleken is dat het niet of het niet-tijdig indienen van het uitgereikte aangiftebiljet verband hield met omstandigheden die deze handelwijze zouden kunnen rechtvaardigen. Daartoe is in ieder geval onvoldoende de loutere stelling van belanghebbende dat het niet (tijdig) indienen te maken heeft met zijn “privé omstandigheden”. Ook belanghebbendes opmerking dat hij inmiddels een DigiD code had aangevraagd, kan hem niet baten, reeds omdat voor het invullen en terugsturen van de papieren aangifte een dergelijke code niet nodig is.
4.1.13.
Door op de onder 4.1.11 beschreven wijze te handelen heeft belanghebbende niet voldaan aan de verplichting tot het doen van aangifte als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de AWR en is niet de vereiste aangifte gedaan.
4.2.
Met betrekking tot het tweede geschilpunt (de redelijke schatting)
4.2.1.
Nu belanghebbende niet de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e, eerste lid, van de AWR heeft gedaan is de bewijsrechtelijke sanctie van de ‘omkering en verzwaring’ van de bewijslast van toepassing. Derhalve dient als uitgangspunt te worden genomen dat het beroep van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Het is derhalve aan belanghebbende om te doen blijken - dat wil zeggen: op overtuigende wijze aan te tonen - dat de door de inspecteur toegepaste correcties onjuist zijn. Hierbij dient in acht te worden genomen dat de belastingaanslag niet naar willekeur mag worden vastgesteld maar dient te berusten op een redelijke schatting.
4.2.2.
Voor wat betreft de schatting van de inkomsten in 2004 is het volgende van belang.
4.2.3.
Vaststaat dat op 12 april 2009 op het adres [A-straat 1] te [Z] een, onder belanghebbendes verantwoordelijkheid geëxploiteerde, kwekerij met 1.035 hennepplanten is aangetroffen. Gelet op hetgeen de politie op voornoemd adres aantrof, gaat de inspecteur ervan uit dat er in belanghebbendes kwekerij tenminste 31 planten per m² stonden. Bij 31 planten per m² is - volgens deskundigen, zoals blijkt uit (pag. 8 van) het Ontnemings-PV (zie onder 2.3), - een opbrengst van 19,6 gram hennep per plant mogelijk.
4.2.4.
De inspecteur is er bij de schatting van de inkomsten uit de kwekerij voorts vanuit gegaan dat er in 2008 twee oogsten zijn geweest. Hij verwijst hierbij onder meer naar:
  • het Ontnemings-PV, waarin gemotiveerd wordt geconcludeerd dat er tot 12 april 2009 drie oogsten zijn geweest (hetgeen impliceert dat er gelet op het feit dat de inbeslaggenomen hennepplanten ongeveer zes weken oud waren, twee oogsten zijn geweest in 2008); en
  • de “aangifte” van diefstal van elektriciteit door de energieleverancier, verder kortweg Eneco, (zie onder 2.4 rechtbankuitspraak).
4.2.5.
Tot slot heeft de inspecteur de schatting gebaseerd:
  • op afschrijvingskosten, inkoopkosten en kosten van bodem, water en voeding, in totaal op € 5.044 per oogst, welke kosten de inspecteur ontleende aan het Ontnemings-PV; en
  • op een prijs van € 3.000 per kilo hennep, voor welke prijs de inspecteur verwees naar een onderzoek van de Belastingdienst waaruit bleek dat coffeeshops in 2008 en 2009 tussen de € 3.000 en € 3.500 betaalden voor de inkoop van hennep.
4.2.6.
De inspecteur heeft bij zijn schatting geen rekening gehouden met energiekosten omdat belanghebbende voor de afname van elektriciteit aan Eneco niets betaald had.
4.2.7.
Een en ander resulteerde in de volgende berekening van de inspecteur van de inkomsten uit de hennepkwekerij (door hem aangemerkt als resultaat overige werkzaamheden) in 2008:
twee (oogsten) x 1.035 (planten) x 19,6 (gram hennep per plant) x € 3 (per gram hennep) -/- € 5.044 (kosten per oogst) = € 111.628.
4.2.8.
Omdat de inspecteur bij de aanslagregeling is uitgegaan van inkomsten uit de hennepkwekerij ten bedrage van (belastbaar inkomen € 75.000 -/- loon € 7.897 =) € 66.720, is zijns inziens sprake van een redelijke schatting.
4.2.9.
Belanghebbende heeft hiertegen aangevoerd dat hij eerst in december 2008 de hennepkwekerij gestart is en dat hij in dat jaar niet heeft geoogst. Voorts meent belanghebbende dat - zo begrijpt het Hof hem - de aangifte van diefstal van elektriciteit niet bruikbaar is omdat Eneco een financieel belang heeft bij het aantal keren dat belanghebbende zou hebben geoogst. Omdat de politie zich in het Ontnemings-PV ‘puur baseert’ op de bevindingen van Eneco is ook dat Ontnemings-PV niet bruikbaar.
4.2.10.
Het Hof stelt voorop dat het bij het beoordelen van de vraag of de schatting van de inspecteur redelijk is, slechts toetst of de inspecteur bij afweging van de in aanmerking komende belangen in redelijkheid tot de onderhavige schatting, zoals hierboven is beschreven, heeft kunnen komen.
Nu belanghebbende steeds ontkend heeft dat hij naast zijn loon uit dienstbetrekking (zie rechtbankuitspraak onder 2.2) inkomsten uit de hennepkwekerij heeft genoten, kan het de inspecteur niet worden verweten dat de gedane schattingen een zekere ruwheid vertonen. In situaties als de onderhavige is dat eigen aan te maken schattingen en dient te worden aanvaard dat daarbij enige marge in aanmerking wordt genomen, teneinde te voorkomen dat door voorzichtig te schatten - objectief - een te laag bedrag in de heffing wordt betrokken en de belanghebbende op die wijze wordt ‘beloond’ voor het niet adequaat verschaffen van gegevens en inlichtingen.
Daar staat tegenover dat van een inspecteur verwacht mag worden dat hij voor de stappen die tot de schatting hebben geleid een niet onredelijke onderbouwing geeft.
4.2.11.
Naar het oordeel van het Hof is het standpunt van de inspecteur dat er twee oogsten zijn geweest niet onredelijk. In dit verband acht het Hof van belang dat in het Ontnemings-PV gemotiveerd wordt gesteld dat belanghebbende vanaf augustus 2008 geen inkomsten uit arbeid of een uitkering heeft genoten, en dat de energieleverancier, verder Eneco, in haar aangifte van diefstal van elektriciteit uitvoerig onderbouwd tot de conclusie komt dat er minimaal drie oogsten zijn geweest (zie onder 2.4 rechtbankuitspraak).
Ook van de overige elementen uit de berekening van de inspecteur (zie onder 4.2.3 en 4.2.5) kan niet gezegd worden dat de inspecteur ze bij afweging van de in aanmerking komende belangen in redelijkheid niet als basis voor zijn berekening had mogen gebruiken.
4.2.12.
Anders dan belanghebbende betoogt acht het Hof de aangifte van diefstal door Eneco wel bruikbaar. Belanghebbende heeft onvoldoende aangevoerd om te concluderen dat de werknemer van Eneco die de aangifte deed, niet deskundig zou zijn, noch dat diens constateringen of conclusies - zoals weergegeven onder 2.4 rechtbankuitspraak - onjuist zouden zijn. Dat Eneco - uiteraard - een financieel belang had bij deze aangifte, maakt een en ander niet anders.
Hetgeen belanghebbende aan bezwaren tegen het Ontnemings-PV heeft aangevoerd is ook onvoldoende om dit gedingstuk het buiten beschouwing te laten. Allereerst omdat dit PV anders dan belanghebbende meent, niet ‘puur’ op de aangifte door Eneco is gebaseerd (het ontleent aan deze aangifte slechts een extra argument om tot de conclusie te komen dat er in totaal drie oogsten - in 2008 en 2009 - zijn geweest) en voorts omdat het Ontnemings-PV een zelfstandige berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel bevat (waarbij de energiekosten geen rol spelen, zie 4.2.6).
4.2.13.
De conclusie luidt derhalve dat de schatting van de inspecteur niet willekeurig is.
4.2.14.
Dit betekent dat de inspecteur bij afweging van de in aanmerking komende belangen in redelijkheid de aanslag IB 2008 heeft kunnen vaststellen op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.000.
4.3.
Met betrekking tot het derde geschilpunt (overtuigend aantonen onjuistheid aanslag)
4.3.1.
Belanghebbende heeft voor het geval het Hof tot het oordeel zou komen dat de inspecteur de aanslag terecht met toepassing van artikel 27e, eerste lid, van de AWR en op basis van een redelijke schatting heeft vastgesteld, als verweer gevoerd - zo begrijpt het Hof hem - (i) dat hij slechts is veroordeeld voor - kort gezegd - het telen van hennep
in 2009, (ii) dat het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij dat hem bij vonnis van de politierechter is ontnomen, slechts € 7.000 bedroeg (zie 2.4), en (iii) dat hij diverse malen verklaard heeft dat er in 2008 niet is geoogst.
4.3.2.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met hetgeen hij heeft ingebracht niet overtuigend aangetoond dat de aanslag onjuist is. Dat hij door de strafrechter voor het telen van hennep in 2009 is veroordeeld, houdt niet in dat er dan voor de onderhavige belastingzaak van moet worden uitgegaan dat hij in 2008 geen hennep geteeld zou hebben, en levert niet het van belanghebbende verlangde bewijs op. De uitspraak in de ontnemingszaak levert dat bewijs evenmin. De belastingrechter stelt zelfstandig de feiten vast en is vrij in de (keuze en) waardering van de bewijsmiddelen. Het oordeel van de strafrechter (ook in een ontnemingszaak) dat het wederrechtelijk verkregen voordeel (slechts) € 7.000 groot is, bindt de belastingrechter dan ook niet. Tot slot zijn belanghebbendes (boute) verklaringen dat hij geen inkomsten in 2008 uit de hennepkwekerij heeft genoten, niet overtuigend. Ook in onderling verband en samenhang beschouwd levert het bovenstaande niet het van belanghebbende verlangde bewijs op dat de aanslag onjuist is.
Slotsom
De slotsom is dat de hogere beroepen van de inspecteur gegrond zijn.

5.Kosten

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb acht het Hof geen termen aanwezig.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens de beslissingen omtrent de boetebeschikking, de proceskosten en het griffierecht;
  • verklaart het beroep betreffende de aanslag IB 2008 ongegrond;
  • verklaart het beroep betreffende de aanslag Zvw 2008 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de aanslag Zvw 2008;
  • vermindert de aanslag Zvw 2008 met de ingehouden bijdrage van € 531 en vermindert de desbetreffende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig.
De uitspraak is gedaan door mrs. P.F. Goes, voorzitter, F.J.P.M. Haas en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 15 augustus 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.