4.10.Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet is geslaagd in het bewijs dat eiser in 2008 een bron van inkomen had in de vorm van een hennepkwekerij. Derhalve heeft verweerder bij het vaststellen van het inkomen uit werk en woning van eiser ten onrechte inkomsten uit een hennepkwekerij in aanmerking heeft genomen. De rechtbank zal het belastbaar inkomen uit werk en woning van eiser dan ook met € 67.103 (€ 66.720 plus € 383) verlagen.”
4.1.2.Met betrekking tot het eerste geschilpunt overweegt het Hof als volgt.
4.1.3.Indien de vereiste aangifte niet is gedaan, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is [artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) in verbinding met artikel 8:108, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)].
4.1.4.Krachtens artikel 8, eerste lid, van de AWR ontstaat de verplichting tot het doen van aangifte door de uitreiking van een aangiftebiljet (vlg. HR 28 maart 1979, nr. 18 917, ECLI:NL:HR:1979:AX2688, BNB 1979/170). 4.1.5.Belanghebbende heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep (voor het eerst) gesteld dat de uitnodiging tot het doen van aangifte geen onderdeel uitmaakt van “het dossier, waardoor niet vastgesteld kan worden dat [belanghebbende] deze uitnodiging heeft ontvangen”. Het Hof verstaat deze zinsnede aldus dat belanghebbende betwist dat aan hem een aangiftebiljet is uitgereikt, althans dat hij dit biljet heeft ontvangen. In dit kader overweegt het Hof als volgt.
4.1.6.De inspecteur stelt dat de uitreiking van het aangiftebiljet IB 2008 als volgt is geschied. Een medewerker van de Belastingdienst heeft gegevens van belanghebbende ingevoerd in “het systeem Plano”, waarna de medewerker met behulp van Plano een aangiftebiljet heeft geprint en verzonden. Ten bewijze hiervan heeft de inspecteur een schermprint van de in Plano opgeslagen gegevens ingebracht. Op de schermprint staan onder meer de volgende “Detailgegevens uit te reiken biljet” afgedrukt:
- belanghebbendes naam, geboortedatum en burgerservicenummer;
- “Belastingjaar 2008”;
- “Uitreikdatum 4-11-2009”;
- “Inleverdatum 01-01-2010”;
- het adres “[A-straat 1]”.
4.1.7.Gelet hierop - en dan met name op de gestelde, niet weersproken, individuele verzending van het biljet - acht het Hof aannemelijk dat het biljet naar het in Plano opgeslagen adres is verstuurd, zijnde het adres waarop belanghebbende destijds in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven.
4.1.8.Het Hof heeft voorts geen reden te veronderstellen dat het aan belanghebbende verstuurde biljet niet op het verzendadres is aangekomen. Daarbij acht het Hof relevant dat belanghebbende pas in zijn verweerschrift in hoger beroep - nadat belanghebbende (voor het eerst in deze zaak) een gemachtigde had ingeschakeld - het standpunt inneemt dat er “niet vastgesteld kan worden dat [belanghebbende] deze uitnodiging heeft ontvangen”. Het Hof acht het ongeloofwaardig dat belanghebbende het biljet niet heeft ontvangen en stoelt deze ongeloofwaardigheid (onder meer) op het pas in deze fase van het geding inbrengen van deze stelling. Daarbij acht het Hof relevant dat belanghebbende voorgaande aan het indienen van zijn verweerschrift in de volgende gedingstukken door de inspecteur erop was gewezen dat het aangiftebiljet IB 2008 niet was ingeleverd:
a. Op de aanslagbiljetten IB 2008 en Zvw 2008, gedagtekend 24 november 2010, waarop vermeld staat dat belanghebbende over 2008 geen aangifte heeft ingediend. Niet in geschil is dat belanghebbende deze aanslagen heeft ontvangen.
b. In een “verzoek om informatie” van 27 januari 2011 waarin de inspecteur belanghebbende schrijft dat hij hem “nogmaals” erop wijst dat hij de vereiste aangifte niet heeft gedaan.
c. In de uitspraak op bezwaar, gedagtekend 14 april 2011, waarin staat te lezen dat belanghebbende geen aangifte heeft ingediend.
d. In zijn verweerschrift in eerste aanleg, waarin de inspecteur het standpunt inneemt dat belanghebbende de uitgereikte aangifte IB 2008 nog niet had ingediend (en ten bewijze daarvan een kopie van een brief van hem van 25 februari 2010 bijgevoegd waarin hij belanghebbende herinnert aan het feit dat deze de aangifte nog niet had gedaan).
4.1.9.Tot slot acht het Hof van belang dat belanghebbende in zijn bezwaarschrift van 16 januari 2011 excuses aanbiedt “voor het feit dat [hij] geen aangifte [heeft] ingediend”.
4.1.10.Op basis van de onder 4.1.6 tot en met 4.1.9 vermelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, komt het Hof tot de conclusie dat aannemelijk is dat belanghebbende het uitgereikte aangiftebiljet IB 2008 heeft ontvangen.
4.1.11.Niet in geschil is dat belanghebbende het aangiftebiljet vóór 1 januari 2010 diende in te leveren en vaststaat dat belanghebbende het biljet niet vóór die datum heeft geretourneerd.
4.1.12.Niet gesteld of gebleken is dat het niet of het niet-tijdig indienen van het uitgereikte aangiftebiljet verband hield met omstandigheden die deze handelwijze zouden kunnen rechtvaardigen. Daartoe is in ieder geval onvoldoende de loutere stelling van belanghebbende dat het niet (tijdig) indienen te maken heeft met zijn “privé omstandigheden”. Ook belanghebbendes opmerking dat hij inmiddels een DigiD code had aangevraagd, kan hem niet baten, reeds omdat voor het invullen en terugsturen van de papieren aangifte een dergelijke code niet nodig is.
4.1.13.Door op de onder 4.1.11 beschreven wijze te handelen heeft belanghebbende niet voldaan aan de verplichting tot het doen van aangifte als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de AWR en is niet de vereiste aangifte gedaan.