ECLI:NL:GHAMS:2013:2272

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2013
Publicatiedatum
26 juli 2013
Zaaknummer
12/00356
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Willekeurige afschrijving op bedrijfsmiddel en negatieve afschrijving in de vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft de toepassing van willekeurige afschrijving op de 'hotmelt unit' van belanghebbende voor het jaar 2009. De inspecteur had eerder een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, waarbij een negatieve willekeurige afschrijving was toegepast, wat door de inspecteur later als onterecht werd aangemerkt. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof bevestigt deze uitspraak. Het Hof oordeelt dat de in artikel 3.34 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bedoelde willekeurige afschrijving niet kan worden teruggenomen in de vorm van een negatieve afschrijving. Het begrip afschrijving sluit een bijschrijving op de boekwaarde uit, en de wet biedt geen ruimte voor het ongedaan maken van eerder toegepaste afschrijvingen. Het Hof volgt de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de stelling van belanghebbende niet kan worden ondersteund door de wet of de wetsgeschiedenis. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 12/00356
13 juni 2013
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: mr. A.J.M. Borger (De Jong & Laan Accountants Belastingadviseurs te Rijssen)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/5684 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost/kantoor Almelo,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 29 april 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting berekend naar een belastbare winst van € 71.169. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 71.169 aan verliezen uit voorgaande jaren verrekend met de belastbare winst van het onderhavige jaar (de verliesverrekeningsbeschikking).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 1 oktober 2011, de aanslag verminderd tot een naar een belastbare winst van € 32.096 en de verliesverrekeningsbeschikking dienovereenkomstig verminderd.
Bij uitspraak van 22 maart 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 2 mei 2012, aangevuld bij brief van 29 juni 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2013. Belanghebbende is, met kennisgeving, niet ter zitting verschenen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. De activiteiten van eiseres (en haar twee in een fiscale eenheid gevoegde dochtermaatschappijen) bestaan uit de groothandel in en de bewerking van textielstoffen en textielgoederen.
2.2.
In het jaar 2003 heeft eiseres voor een bedrag van € 327.065 een zogenoemde “hotmelt unit” aangeschaft. Hierop is in datzelfde jaar een bedrag van € 280.695 willekeurig afgeschreven. De fiscale boekwaarde van de “hotmelt unit” bedroeg per 31 december 2007 € 14.305.
2.3.
Voor het jaar 2008 heeft eiseres aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbare winst van € 77.402 en een belastbaar bedrag van nihil. Eiseres heeft in de aangifte ter zake van de “hotmelt unit” willekeurige afschrijving in aanmerking genomen naar een negatief bedrag van € 280.695. De aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2008 is met dagtekening 31 maart 2010 opgelegd overeenkomstig de aangifte.
2.4.
Naar aanleiding van een door verweerder op 23 maart 2010 bij eiseres uitgevoerd boekenonderzoek over de jaren 2007 en 2008 is een rapport opgesteld gedagtekend 24 juni 2010. In dit rapport is onder meer geconcludeerd dat de onder 2.3 genoemde negatieve willekeurige afschrijving ten onrechte is toegepast.
2.5.
Voor het jaar 2009 heeft eiseres aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbare winst van € 32.096 en een belastbaar bedrag van nihil. In de aangifte is geen (willekeurige of normale) afschrijving in aanmerking genomen ter zake van de “hotmelt unit”. De aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2009 is opgelegd naar een belastbare winst van € 71.169 en een belastbaar bedrag van nihil. Verweerder heeft daarbij een bedrag van € 39.073 afschrijvingen op machines en installaties (niet zijnde de “hotmelt unit”) gecorrigeerd.
2.6.
Eiseres heeft bezwaar tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2009 en de verliesverrekeningsbeschikking gemaakt en daarbij in aanvulling op de aangifte een bedrag van € 10.000 als afschrijving in aanmerking genomen ter zake van de “hotmelt unit”.
2.7.
Bij uitspraak op bezwaar is verweerder deels aan het bezwaar tegemoet gekomen en is het bedrag van de belastbare winst, alsmede het bedrag van de verrekende verliezen uit voorgaande jaren (overeenkomstig de oorspronkelijke aangifte) vastgesteld op € 32.096. Verweerder heeft daarbij niet de afschrijving van € 10.000 op de “hotmelt unit” in aanmerking genomen.”
2.2.
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of belanghebbende in het jaar 2009 € 10.000 kan afschrijven op de 'hotmelt unit' .

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen:
“4.1. Artikel 3.34, eerste lid, van de Wet IB 2001 (tekst van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2011) luidt als volgt:
“1. De aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken bij ministeriële regeling zijn aangewezen (andere aangewezen bedrijfsmiddelen) kunnen door de belastingplichtige willekeurig worden afgeschreven.”
4.2.
Niet in geschil is dat de “hotmelt unit” is aan te merken als een bedrijfsmiddel in de zin van artikel 3.34 van de Wet IB 2001. Voorts is niet in geschil dat indien de in 2.3 genoemde negatieve willekeurige afschrijving niet in aanmerking mag worden genomen, in 2009 ter zake van de “hotmelt unit” niet kan worden afgeschreven, omdat in dat geval geen afschrijvingspotentieel meer aanwezig is.
4.3.
Het standpunt van eiseres houdt in dat een in een bepaald jaar toegepaste willekeurige afschrijving op een bedrijfsmiddel in een later jaar kan worden teruggenomen in de vorm van een negatieve willekeurige afschrijving (om daarna weer willekeurig op het bedrijfsmiddel te kunnen afschrijven).
4.4.
De rechtbank volgt het standpunt van eiseres niet. Anders dan zij betoogt, voorziet de faciliteit van de willekeurige afschrijving in de mogelijkheid om ofwel vervroegd, ofwel vertraagd af te schrijven op daartoe aangewezen bedrijfsmiddelen. Vervroegd of vertraagd afschrijven betekent dat de mogelijkheid bestaat om in een bepaald jaar een hogere of lagere afschrijving in aanmerking te nemen dan mogelijk is op grond van de regels van goed koopmansgebruik en overige bepalingen zoals artikel 3.30 van de Wet IB 2001, zoals die gelden ten aanzien van de ‘normale’ afschrijving. Het woord “willekeurig” in artikel 3.34 Wet IB 2001 kan, anders gezegd, niet algebraïsch worden uitgelegd in die zin dat een eenmaal in aanmerking genomen afschrijving later ongedaan kan worden gemaakt door op het desbetreffende bedrijfsmiddel negatief af te schrijven en dus op te waarderen. De andersluidende opvatting van eiseres vindt geen steun in de tekst of het systeem van de Wet IB 2001, noch in de wetsgeschiedenis.
4.5.
Voor zover eiseres zich beroept op het (inmiddels vervallen) besluit van de staatssecretaris van Financiën van 5 september 2003, nr. CPP 2003/2106, V-N 2003/46.8, heeft het volgende te gelden. In dit besluit is onder meer opgemerkt:
“Bij willekeurig afschrijven is een ondernemer niet gebonden aan een afschrijvingssysteem zoals dat uit goedkoopmansgebruik zou volgen. Belastingplichtige is vrij om het afschrijvingspotentieel op de door hem gewenste (“willekeurige”) wijze over de gebruiksduur van het bedrijfsmiddel te verdelen. Willekeurig afschrijven houdt - anders dan destijds bij de vervroegde afschrijving het geval was - weliswaar in dat ook vertraagd kan worden afgeschreven, maar afschrijven langer dan de werkelijke economische levensduur is niet toegestaan.”
Anders dan eiseres betoogt, volgt hieruit evenmin dat het zou zijn toegestaan om een in een eerder jaar toegepaste willekeurige afschrijving terug te nemen, maar enkel dat het afschrijvingssysteem zoals dat uit goed koopmansgebruik zou volgen, voor wat betreft het moment waarop wordt afgeschreven - binnen de daarvoor gegeven afschrijvingsduur - wordt losgelaten.
4.6.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”
4.2.
Evenmin als de rechtbank ziet het Hof aanleiding af te wijken van het gemeenschappelijke uitgangspunt van partijen dat in het onderhavige jaar niet op de 'hotmelt unit' kan worden afgeschreven indien de in het jaar 2008 toegepaste 'negatieve willekeurige afschrijving' ten onrechte heeft plaatsgevonden.
4.3.
Cruciaal voor de beslissing van het geschil is daarmee het standpunt van belanghebbende dat de in artikel 3.34 van de Wet IB 2001 bedoelde willekeurige afschrijving op de boekwaarde van een daarvoor in aanmerking komend bedrijfsmiddel in enig jaar desverlangd ook tot een negatief bedrag kan worden toegepast.
4.4.
Het Hof verenigt zich met de verwerping van dit standpunt van belanghebbende en met de gronden waarop die verwerping berust (rechtsoverweging 4.3 tot en met 4.5 van de rechtbank). Het begrip 'afschrijving' zoals dat in de wet en het spraakgebruik wordt gehanteerd, sluit naar zijn aard een
bijschrijvingop de boekwaarde uit. Dit geldt zowel voor de willekeurige afschrijving van artikel 3.34, eerste lid, als voor de 'reguliere' afschrijving van artikel 3.30 van de Wet IB 2001. Afschrijving ziet op de waardedaling van een activum, in dit geval de 'hotmelt unit', en vindt plaats in overeenstemming met de te verwachten (resterende) levensduur en de afnemende nutsprestaties die worden geleverd door het activum. Bij een willekeurige afschrijving kan deze relatie worden losgelaten, en mag worden afgeschreven in een willekeurig tempo. Echter, een bijschrijving zoals door belanghebbende bepleit, leidt tot een waardestijging van het activum en heeft (hoewel het door belanghebbende wordt omschreven als een ‘negatieve afschrijving’) niets van doen met de waardedaling die een activum ondergaat. Anders dan belanghebbende, vermag het Hof niet in te zien dat uit het totaalwinstbeginsel, dan wel het Besluit van 5 september 2003, nr. CPP2003/2106, iets anders zou volgen.
4.5.
In hoger beroep heeft belanghebbende nog betoogd dat het Besluit van 16 februari 2012, nr. BLKB2012/8M (onder meer gepubliceerd in BNB 2012/98, hierna het Besluit) haar interpretatie van artikel 3.34 Wet IB 2001 bevestigt. Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen. In het Besluit wordt op basis van de hardheidsclausule onder nader omschreven voorwaarden goedkeuring verleend de boekwaarde van een bedrijfsmiddel te verhogen met - kort gezegd - het verschil tussen de in eerdere jaren toegepaste willekeurige afschrijving en de alsnog in aanmerking te nemen 'reguliere' afschrijving over die jaren. Het Besluit houdt daarmee juist een afwijking van de wettelijke bepalingen in.
4.6.
Het Hof leest in de stellingen van belanghebbende niet dat zij beoogt een beroep te doen op de in het Besluit vervatte goedkeuring. Voor zover dit anders zou zijn, stuit dit beroep reeds af op de voorwaarde dat (naar het Hof dan aanneemt: met betrekking tot het jaar 2008) uiterlijk op 31 december 2012 een verzoek bij de bevoegde inspecteur moest zijn ingediend. Dat een verzoek als bedoeld in het Besluit (tijdig) is ingediend, is immers gesteld noch gebleken.
4.7.
Voor een goed begrip merkt het Hof nog op dat de inspecteur heeft toegezegd, zodra onherroepelijk vaststaat dat negatieve willekeurige afschrijving niet is toegestaan, de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2008 en de daarbij gegeven verliesverrekeningsbeschikking ambtshalve te zullen aanpassen.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J. den Boer, voorzitter, A.M.J.G. van Amsterdam en J.C.M. van Sonderen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Detweiler-Cox als griffier. De beslissing is op 13 juni 2013 in het openbaar uitgesproken. De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
3. a. de naam en het adres van de indiener;
4. b. een dagtekening;
5. c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
6. d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.