ECLI:NL:GHAMS:2013:2231

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
25 juli 2013
Zaaknummer
200.116.284-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervreemding van een nog niet teboekgesteld scheepscasco door een werf en de beschikkingsbevoegdheid van de werf

In deze zaak gaat het om de vervreemding van een nog niet teboekgesteld scheepscasco door Pacific Shipyards B.V. (PS) aan Waterland Yacht Trading B.V. (Waterland). Appellanten, de familie [appellant sub 1], stellen dat zij eigenaar zijn van het casco, dat zij in 2008 of 2010 van PS hebben verkregen. De rechtbank Haarlem heeft in een eerder vonnis de vordering van appellanten afgewezen, waarop zij in hoger beroep zijn gegaan. De kern van het geschil is of PS beschikkingsbevoegd was ten tijde van de vervreemding aan Waterland en of Waterland te goeder trouw was bij de verkrijging van het casco.

De feiten zijn als volgt: Op 19 december 2008 hebben appellanten en PS afspraken gemaakt over de eigendom van het casco, dat de code HP131 heeft. PS heeft op 3 januari 2011 een eigendomsbewijs verstrekt aan Waterland, die het casco op 6 januari 2011 heeft geregistreerd. Appellanten vorderen nu betaling van € 150.000,- van Waterland, omdat zij stellen dat Waterland op de hoogte was van hun eigendomsrecht en de beschikkingsonbevoegdheid van PS.

Het hof oordeelt dat er onvoldoende duidelijkheid is over de beschikkingsbevoegdheid van PS en de goede trouw van Waterland. Het hof laat appellanten toe om bewijs te leveren dat PS beschikkingsonbevoegd was en dat Waterland dit wist of had moeten weten. Het hof heeft een getuigenverhoor bevolen en de zaak naar de rolzitting verwezen voor verdere procedurele stappen. De beslissing van het hof is op 16 juli 2013 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.116.284/01
zaak-/rolnummer rechtbank: 185529/HA ZA 11-1002 (Haarlem)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 juli 2013
inzake

1.[appellant sub 1] ,

2. [appellante sub 2] ,
beiden wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. J.O. de Wilde te ‘s-Hertogenbosch,
tegen:
WATERLAND YACHT TRADING B.V.,
gevestigd te Broek in Waterland,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.P. van Campen te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en Waterland genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 30 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Haarlem van 10 oktober 2012, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en Waterland als gedaagde.
Partijen hebben de volgende stukken ingediend:
  • memorie van grieven (overeenkomstig de appeldagvaarding);
  • memorie van antwoord.
Partijen hebben hun zaak ter zitting van het hof van 5 juni 2013 door hun
voormelde advocaten doen bepleiten, ieder aan de hand van aan het hof
overgelegde pleitnotities.
Vervolgens is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, de in de appeldagvaarding geformuleerde vordering zal toewijzen, met terugbetaling van de reeds betaalde proceskosten, met rente en met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
Waterland heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en de in de appeldagvaarding geformuleerde vordering zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden..

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten vastgesteld die zij bij de beoordeling van het geschil van partijen tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1. (
i) [appellanten] zijn in 2008 of 2010 eigenaar geworden van een casco voor de bouw van een motorjacht met bouwnummer HP 131 (hierna het casco). Zij hebben de eigendom van het casco verkregen van Pacific Shipyards B.V. (hierna PS).
(ii) Op 19 december 2008 hebben [appellanten] en PS de door hen gemaakte afspraken schriftelijk vastgelegd. Deze houden onder meer het volgende in:
“8. Om na verkoop van de HP128 de levertijd van een nieuwe Prestige S210 te verkorten, bestelt de Familie [appellant sub 1] bij Pacific Shipyards een stalen casco voor een nieuwe Prestige S210 voor de prijs van €50.000 incl. BTW. Dit stalen casco krijgt de code naam HP131 en is na het voldoen van de factuur van € 50.000 incl. BTW eigendom van de Familie [appellant sub 1] . Het casco van de HP131 blijft om niet in stalling bij Pacific Shipyards.
9. Als na verkoop van de HP128 Familie [appellant sub 1] opdracht geeft voor de bouw van een nieuwe Prestige S210 gelijk aan de HP128 voor de all in prijs van € 1.250.000 incl. BTW, wordt het casco van de HP131 hiervoor ingebracht en komt € 150.000 in mindering op de all in prijs van € 1.250.000 incl. BTW.
(…)
11. Als Pacific Shipyards van de HP131 wil inzetten voor een ander schip dan de nieuwe Prestige S210 voor Familie [appellant sub 1] koopt Pacific Shipyards het casco van de HP131 van de Familie [appellant sub 1] voor de prijs van € 150.000 en geeft Familie [appellant sub 1] opdracht aan Pacific Shipyards voor de bouw van een nieuw stalen casco van een Prestige S210 voor de prijs van € 100.000 incl. BTW. Dit casco krijgt dan de code HP131. Voor dit nieuwe casco gelden dan dezelfde afspraken als voor de HP131.”
(iii) Een namens [appellanten] en PS ondertekend stuk, gedateerd 31 januari 2011 vermeldt het volgende:
Overeenkomst m.b.t. terugname van de HP 131 van de familie [appellant sub 1] door Pacific Shipyards
In overeenstemming met de brief van 19 december 2008, zoals die door Pacific Shipyards en de familie [appellant sub 1] is ondertekend, bevestigt Pacific Shipyards aan de familie [appellant sub 1] dat Pacific Shipyards het casco van de HP 131 van de Familie [appellant sub 1] terugneemt in ongebruikte staat en hiervoor een creditnota stuurt van € 50.000,--. Afspraak is dat creditnota van € 50.000,-- door Pacific Shipyards aan de familie [appellant sub 1] wordt voldaan per 1 maart 2011.
Als bonus, boven de creditnota van € 50.000,- per 1 maart 2011, voor medewerking van de familie [appellant sub 1] aan de teruggave van het casco van de HP 131 aan Pacific Shipyards, ontvangt de familie [appellant sub 1] van Pacific Shipyards een bedrag van € 50.000,- per 1 april 2011 alsmede een bedrag van € 50.000 bij oplevering van de HP 131 door Pacific Shipyards aan de nieuwe eigenaar. Dit laatste bedrag van € 50.000,-- wordt ten laatste aan de familie [appellant sub 1] voldaan per 1 juni 2012.
Door ondertekening van deze brief bevestigen Pacific Shipyards en de familie [appellant sub 1] akkoord te gaan met de inhoud van deze brief en dat, na ondertekening van deze brief door Pacific Shipyards en de familie [appellant sub 1] , het casco van de HP 131 in eigendom overgaat van de familie [appellant sub 1] naar Pacific Shipyards als de 1e betaling van € 50.000,- per 1 maart 2011 en de 2e betaling van € 50.000,- per 1 april door Pacific Shipyards aan de familie [appellant sub 1] hebben plaatsgevonden.
De bedragen van drie maal € 50.000,- worden door Pacific Shipyards overgemaakt op rekeningnummer (…) t.n.v. [appellant sub 1] .”
(iv) Op 3 januari 2011 heeft PS ter zake van het casco een eigendomsbewijs verstrekt aan Waterland. Op 6 januari 2011 heeft Waterland het casco met zichzelf als eigenaar te boek doen stellen en doen registreren in het daartoe bestemde scheepsregister van het Kadaster.
( v) Op 29 maart 2011 is het faillissement uitgesproken van PS. Na verzet is het faillissement op 15 april 2011 vernietigd. Op 21 juni 2011 is PS opnieuw in staat van faillissement verklaard.
3.2.
[appellanten] vorderen in dit geding betaling door Waterland van een bedrag van € 150.000,- ter vergoeding van door hen geleden schade als gevolg van inbreuk op hun eigendomsrecht met betrekking tot het casco. Zij stellen in dit verband dat zij ten tijde van de transactie tussen PS en Waterland waarvan de eigendomsoverdracht van het casco deel uitmaakte, eigenaar van het casco waren en dat Waterland daarvan, en van de daaruit voortvloeiende beschikkingsonbevoegdheid van PS, op de hoogte was.
De rechtbank heeft de vordering van [appellanten] afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met hun twee grieven op.
3.3.
Anders dan de rechtbank neemt het hof aan dat het casco ten tijde van de transactie tussen PS en Waterland een (objectief vast te stellen) waarde vertegenwoordigde en dat de toe-eigening daarvan door Waterland in weerwil van het gestelde ouder recht van [appellanten] daarom tot schade aan de zijde van [appellanten] kan hebben geleid.
3.4.
Dit brengt mee dat het geschil van partijen thans in de eerste plaats betrekking heeft op de vraag of PS ten tijde van de vervreemding van het casco aan Waterland beschikkingsbevoegd was en zo niet, of Waterland ten aanzien van die beschikkingonbevoegdheid te goeder trouw was ten tijde van die vervreemding alsmede (in verband met bepaalde in artikel 3:90 lid 2 BW) op het moment dat zij het casco feitelijk in handen kreeg.
3.5.
Omtrent deze vragen bestaat vooralsnog niet zodanige duidelijkheid dat zonder nader feitelijk onderzoek tot beantwoording daarvan kan worden overgegaan.
Het hof wijst er in dit verband op dat de hierboven geciteerde door [appellanten] met PS in 2008 gemaakte afspraken voorzagen in de mogelijkheid dat PS het casco zou inzetten voor de bouw van een schip ten behoeve van een ander dan [appellanten] en dat in dat geval PS het casco van [appellanten] zou terugkopen.
Waterland heeft zich op het standpunt gesteld dat de terugname reeds zijn beslag had gekregen en dat het casco ten tijde van de vervreemding door PS aan haar, eigendom was van PS dan wel zij ervan uit mocht gaan dat [appellanten] met die vervreemding hebben ingestemd. [appellanten] bestrijden deze stellingen van Waterland en verwijzen ter staving van hun standpunt naar de hierboven onder 3.1 sub iii geciteerde overeenkomst betreffende de terugname van de HP 131 door PS.
[appellanten] hebben voorts gewezen op het (onvolmaakte) karakter van de levering van PS aan Waterland (constitutum possessorium), doch hebben niet, althans niet voldoende gemotiveerd, bestreden dat Waterland het casco op 1 april 2011 uit de loods van PS heeft opgehaald en heeft ondergebracht bij een spuiterij. Daarmee verkreeg de levering van het casco door PS aan Waterland in beginsel zijn werking ook indien [appellanten] daarop een ouder recht konden doen gelden.
3.6.
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 3:118 en 3:119 BW wordt Waterland geacht rechthebbende te zijn met betrekking tot het casco en wordt haar goede trouw ten aanzien van de verkrijging van het bezit daarvan verondersteld. In het licht hiervan berust de bewijslast met betrekking tot het door hen gestelde beter recht op [appellanten] Het hof vindt in het feitenmateriaal onvoldoende grond om (enig deel van) bedoelde wettelijke vermoedens (voorshands) weerlegd te achten.
3.7.
[appellanten] zullen derhalve in het gelegenheid worden gesteld om te bewijzen dat PS met betrekking tot de vervreemding van het casco beschikkingsonbevoegd was en dat Waterland dit ten tijde van die vervreemding, althans op het moment dat zij de feitelijke macht over het casco kreeg wist of redelijkerwijze had moeten weten.

4.Beslissing

Het hof:
laat [appellant sub 1] c.s tot tot hierboven onder 3.7 bedoelde bewijs;
beveelt een getuigenverhoor dat zal plaatshebben voor mr. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, daartoe tot raadsheer-commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie aan het IJdok 20 te Amsterdam op een nader door de raadsheer-commissaris te bepalen dag en uur;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
dinsdag 27 augustus 2013voor opgave door de advocaat van [appellanten] van verhinderdata aan weerszijden (ook die van de getuigen), met opgave van de namen van de getuigen in de periode september tot en met november 2013;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, M.M.M. Tillema en G.C.C. Lewin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2013.