Uitspraak
mr. P. van der Veldente Den Haag,
mr. M.M. van Leeuwente Rotterdam.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
(iii) Transmar heeft Clipper vervolgens in arbitrage betrokken. Transmar heeft zich daarbij onder meer op het standpunt gesteld - kort gezegd - dat Clipper aansprakelijk is voor de door Transmar als gevolg van de (ongerechtvaardigde) beëindiging van de charter geleden en nog te lijden schade. In dit verband heeft Transmar naar voren gebracht dat zij als gevolg van problemen met het schip en een beslaglegging door een Koreaanse werf het schip enige tijd niet heeft kunnen gebruiken, maar dat Clipper, terwijl zij op grond van het contract hulp en bijstand had dienen te verlenen om het beslag in Korea opgeheven te krijgen, de charter heeft beëindigd vanwege niet tijdige betaling van de huurtermijnen.
(iv) Ter verzekering van haar vordering heeft Transmar bij beslagrekest van 12 december 2012 bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verlof gevraagd voor het leggen van beslag op het schip. Dit verlof is nog diezelfde dag verleend. De vordering van Transmar is daarbij begroot op een bedrag van € 2.554.512,- (inclusief kosten).
(v) Transmar heeft in het beslagrekest de door haar gestelde vordering van € 2.151.750,- op Clipper als volgt omschreven:
- € 750.000,- ter zake van de door Transmar betaalde maar bij de beëindiging van de charter door Clipper niet terugbetaalde aanbetaling;
- € 43.148,37 ter zake van door Transmar aangeschafte en aan boord gebrachte reserveonderdelen;
- € 16.107,- ter zake van door Transmar aan Lloyd’s Register betaalde ‘annual fee’;
- € 1.502.340,- ter zake van schade bestaande uit gemiste inkomsten. Dit schadebedrag heeft Transmar naar Engels recht berekend aan de hand van het verschil tussen i) de ‘charter hire rate’ zoals overeengekomen onder de charter en ii) de ‘charter hire rate’ van een beschikbaar vergelijkbaar schip.
(vi) Op 16 december 2012 heeft Transmar in de haven van Amsterdam beslag doen leggen op het schip.