2.8Terecht is de kantonrechter ervan uitgegaan dat Dexia de bewijslast draagt van haar betwiste stelling dat [geïntimeerde sub 2] op 2 september 2004 al sinds meer dan drie jaar wist dat [geïntimeerde sub 1] de "WinstVerDriedubbelaar"-overeenkomsten was aangegaan, en dat [geïntimeerde sub 1] toen al sinds meer dan drie jaar wist dat [geïntimeerde sub 2] de "Korting Kado"-overeenkomsten was aangegaan. Daarover klaagt Dexia ook niet. Dexia betoogt dat zij erin is geslaagd die stellingen te bewijzen. Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
2.9.1Het hof stelt voorop dat niet als algemene ervaringsregel kan worden aangenomen dat het in Nederland in gezinsverhoudingen gebruikelijk is dat beleggingsbeslissingen zoals een beslissing tot het aangaan van een overeenkomst tot effectenlease, met medeweten en instemming van beide echtgenoten worden genomen. De verscheidenheid waarop in Nederland tussen echtgenoten invulling pleegt - en ten tijde van het aangaan van de betrokken overeenkomsten placht - te worden gegeven aan hun verhouding, ook op financieel gebied, het nemen van beslissingen over beleggingen daaronder begrepen, is te groot om die regel in haar algemeenheid als juist te kunnen aanvaarden. Dezelfde verscheidenheid brengt mee dat aan de in Nederland gebruikelijke gezinsverhoudingen evenmin een voor tegenbewijs vatbaar vermoeden kan worden ontleend dat in een gezinsverhouding de ene echtgenoot weet heeft van een door de andere echtgenoot genomen beslissing tot het aangaan van een effectenlease-overeenkomst (vergelijk: Hof Amsterdam 19 mei 2009, LJN BI4359 en LJN BI4354).
2.9.2In het onderhavige geval hebben beide echtgenoten effectenlease-overeenkomsten gesloten binnen een tijdsbestek van ruim één maand. Op zichzelf kan dat berusten op toeval en doet dat niet af aan de hiervoor in rov. 2.9.1 gegeven vooropstelling.
2.9.3De onbetwiste omstandigheid dat het dossier van Dexia met betrekking tot de "Korting Kado"-overeenkomsten inkomensgegevens van [geïntimeerde sub 1] bevat, draagt echter bij aan de aannemelijkheid van de stelling dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hierover contact moeten hebben gehad en dat [geïntimeerde sub 1] dus ten tijde van het toezenden van die gegevens op de hoogte moet zijn geweest van deze door [geïntimeerde sub 2] aangegane contracten. [geïntimeerde sub 2] heeft verklaard dat zij deze gegevens buiten [geïntimeerde sub 1]’s medeweten uit zijn map heeft gehaald, maar Dexia heeft terecht erop gewezen dat aan de geloofwaardigheid van deze verklaring afbreuk wordt gedaan doordat [geïntimeerde sub 2] aanvankelijk had verklaard niet te weten of zij inkomensgegevens van [geïntimeerde sub 1] naar Dexia had opgestuurd.
2.9.4Dexia heeft aangevoerd dat nu [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] beiden lease-overeenkomsten met Legio Lease zijn aangegaan, zij beiden tegelijkertijd post van Legio Lease ontvangen moeten hebben, waaronder de jaaropgaven, in identieke enveloppen. De betwisting door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hiervan is niet onderbouwd. Het hof neemt daarom de stelling voor juist aan, en overweegt dat die omstandigheid bijdraagt aan de aannemelijkheid dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] door de ontvangst van die poststukken op de hoogte zijn geraakt van de door de ander afgesloten contracten. [geïntimeerde sub 2] heeft verklaard dat zij de post voor beiden sorteerde. Dit roept de vraag op hoe het dan kan zijn dat zij niet heeft opgemerkt dat er ook post van Legio Lease voor [geïntimeerde sub 1] kwam en hoe het dan kan zijn dat zij langs die weg niet bekend is geraakt met de door [geïntimeerde sub 1] afgesloten contracten. Hiervoor hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] geen verklaring gegeven.
2.9.5Dexia heeft erop gewezen dat [geïntimeerde sub 1] als getuige heeft verklaard dat hij het bedrag van de vooruitbetaalde leasesom voor de door hem afgesloten lease-contracten "zelf heeft gespaard", maar later in het geding heeft gesteld dat het geld afkomstig was van een verzekeringsuitkering. Anders dan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben aangevoerd, is dit inderdaad tegenstrijdig en doet dit afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [geïntimeerde sub 1], ook al is het op zichzelf juist dat een ontvangen verzekeringsuitkering op dezelfde spaarrekening kan worden gezet als uit reguliere inkomsten gespaard geld en dat het aldus vergaarde geld naar algemeen taalgebruik als spaargeld kan worden aangeduid.
2.9.6Dexia heeft erop gewezen dat degenen met wie respectievelijk [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] contact hebben gehad bij het afsluiten van de lease-overeenkomsten, broer en zuster van elkaar zijn en dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] verklaard hebben zowel de broer als de zus te kennen. Inderdaad maakt deze omstandigheid aannemelijker dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] ten tijde van het afsluiten van de lease-overeenkomsten ervan op de hoogte zijn geraakt dat ook de echtgenoot lease-overeenkomsten afsloot, ook al is het op zichzelf mogelijk dat broer en zuster [C] niet met elkaar hebben gesproken over hun contacten met respectievelijk [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2].
2.9.7Dexia heeft gesteld dat de heer [C] als medewerker van Vero slechts de taak had potentiële afnemers van de Legio Lease-producten telefonisch te benaderen, en niet bij machte was de contracten daadwerkelijk zelf aan afnemers te verstrekken. Inderdaad maakt dit de verklaring van [geïntimeerde sub 1] dat de heer [C] de contracten heeft gekregen van een medewerker van Legio Lease en dat [geïntimeerde sub 1] ze vervolgens bij een bespreking in het clubhuis van de voetbalvereniging heeft ondertekend, ongeloofwaardig. Hierop zijn [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] niet ingegaan.
2.9.8Dexia heeft erop gewezen dat niet is verduidelijkt hoe het [geïntimeerde sub 2] is gelukt om tijdens een gezamenlijke vakantie met haar man een aanzienlijk bedrag aan contant geld in Turkse lira in Turkije op te nemen en met het vliegtuig naar Nederland mee te nemen, zonder dat haar man dit heeft gemerkt. Inderdaad rijst, indien aangenomen wordt dat [geïntimeerde sub 2] het geld contant uit Turkije heeft gehaald op de door haar beschreven wijze, de vraag hoe het kan zijn dat [geïntimeerde sub 1] dat niet heeft opgemerkt. Nu [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] daarvoor geen aannemelijke verklaring hebben gegeven, draagt de gestelde handelwijze bij aan de aannemelijkheid van de stelling dat [geïntimeerde sub 1] het geldtransport moet hebben opgemerkt en aldus op de hoogte moet zijn geraakt van de door [geïntimeerde sub 2] afgesloten of af te sluiten contracten, zo hij daarvan nog niet op de hoogte was.