De notaris heeft [naam](hierna: [naam]) en mevrouw [naam] (hierna: [naam]) juridisch bijgestaan bij de door hen gewenste beëindiging van hun huwelijk. Door hen gemaakte afspraken en wensen heeft de notaris vastgelegd in een echtscheidingsconvenant van 8 april 2009 en een ouderschapsplan van 8 april 2009.
In het door de notaris opgestelde ouderschapsplan van 8 april 2009 verklaren [naam] en [naam] in artikel 1 het volgende: “Partijen zijn van mening dat het in het belang is van hun thans nog minderjarige kinderen, allen voornoemd, hierna te noemen: de kinderen, dat zij belast blijven met het gezag over hen als waren zij immer gezamenlijk gezaghebbende ouders, in welke zin zij zich ook altijd hebben opgesteld, zowel naar elkaar toe als naar derden.” Van genoemd ouderschapsplan maakt als bijlage deel uit een zogenaamd ouderplan.nl, waarin ook klager als “ouder C” is vermeld. Dit ouderplan.nl betreft afspraken over de omgang met de minderjarige kinderen [naam] en [naam] en is door klager meeondertekend. Dit laatste document is niet door de notaris opgesteld.
Op 16 augustus 2009 heeft de notaris aan De Haas en Kluft het volgende geschreven: “Van [naam] (de advocaat van [naam] en [naam] in de echtscheidingsprocedure, kvt) heb ik vernomen, dat in het gezagsregister ook anderen dan u beiden staan ingeschreven, hetgeen niet overeenkomt met de vermelding in het convenant. Onze zorgvuldige omschrijving is voor de Rechtbank niet voldoende c.q. niet correct in het convenant opgenomen. Het ouderschapsplan, als onderdeel van het convenant, gaat uit van het (gewenste) gezamenlijk gezag houden door u beiden. Doordat dit niet overeenkomt met de feitelijke situatie, heeft de rechter verzocht om een schriftelijke verklaring hieromtrent. Als voorstel heb ik de betreffende bepaling in het ouderschapsplan aangepast. Dit doe ik u hierbij ter ondertekening toekomen. Mocht u niet akkoord gaan met de wijziging – dit betreft alleen artikel 1 – dan verzoek ik u mij hierover in te lichten.” De ‘Aanvulling ouderschapsplan’ luidt als volgt: “In het ouderschapsplan staat vermeld, woordelijk luidend: “
Artikel 1GezagPartijen zijn van mening dat het in belang is van hun thans nog minderjarige kinderen (..) dat zij belast blijven met het gezag over hen als waren zij immer gezamenlijk gezaghebbende ouders, in welke zin zij zich ook altijd hebben opgesteld, zowel naar elkaar toe als naar derden.”Dat ondergetekenden ieder voor één van de kinderen als gezaghebbende ouder staat ingeschreven, samen met [naam]. Dat zij liefst samen voor beide kinderen met [naam] in deze hoedanigheid waren vermeld, doch dat dit niet mogelijk is gebleken. Mitsdien wensen zij de huidige inschrijving te handhaven en zijn zij samen overeengekomen dat zij overleg zullen plegen met elkaar zoals in het ouderschapsplan overeengekomen en vastgelegd. Deze verklaring dient als aanvulling op het convenant en ondergetekenden verzoeken dit als toegevoegd te beschouwen. Zij verzoeken notaris Wijnbeld dit document bij het convenant te voegen.” Deze aanvulling op het ouderschapsplan is door [naam] en [naam] getekend.
In een brief van 8 december 2009 heeft de advocaat van [naam] en [naam] aan de rechtbank Alkmaar het volgende geschreven: “Inmiddels is gebleken dat partijen niet gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen doch dat elk der partijen dit gezag uitoefent met de biologische vader van partijen, [naam]. Dit heeft tot gevolg dat partijen niet vallen onder artikel 815 lid 2 Rv. zodat het voor hen niet verplicht is een ouderschapsplan op te stellen en aan uw rechtbank te overleggen. Partijen zullen zich weliswaar houden aan hetgeen zij daarin hebben neergelegd en waarvoor zij ook hebben getekend doch wensen het door hen ondertekende echtscheidingsconvenant met het daarbij behorende ouderschapsplan alsmede de aanvulling op het ouderschapsplan in te trekken. (…) Partijen merken, voor zover aan de orde op, dat zij een dergelijk plan wel in overleg met de biologische vader van de beide kinderen hebben opgesteld en de daarin opgenomen bepalingen ook zullen naleven.”
De voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar heeft bij vonnis van 4 januari 2011 uitspraak gedaan in de zaak van [naam] als eiseres tegen [naam] en klager als gedaagden. Het dictum van die uitspraak luidt - voor zover hier van belang - :
“– veroordeelt gedaagde sub 2 (klager, kvt) om met onmiddellijke ingang de
zorgverdelingsregeling betreffende de minderjarige [naam] en [naam], zoals vermeld in het
ouderschapsplan van april 2009, na te komen, op straffe van een dwangsom (….)