ECLI:NL:GHAMS:2013:2177

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
200.107.257-01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen notarissen wegens onzorgvuldig handelen bij afwikkeling van nalatenschappen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van klager tegen twee notarissen. Klager verwijt de notarissen dat zij bij de afwikkeling van de nalatenschappen van zijn overleden broers onzorgvuldig hebben gehandeld. De notarissen hebben geen boedelbeschrijvingen gemaakt, een onvolledige en onjuiste rekening en verantwoording verstrekt, en de gelden op de derdengeldrekeningen niet op de juiste wijze beheerd. Klager stelt dat de notarissen hun informatieplicht hebben geschonden en onrechtmatig hebben gehandeld door zonder zijn toestemming gelden van de derdengeldrekening te verrekenen met hun eigen declaratie. Het hof heeft vastgesteld dat de notarissen de nalatenschappen niet voortvarend hebben afgewikkeld, wat door hen is erkend. De notarissen hebben ook niet adequaat gereageerd op verzoeken van klager om informatie, wat heeft geleid tot een schending van hun zorgplicht. Het hof heeft de klacht van klager deels gegrond verklaard en de notarissen tuchtrechtelijk laakbaar bevonden. De kamer van toezicht had eerder al maatregelen opgelegd aan de notarissen, waaronder een waarschuwing en een berisping. Het hof heeft deze maatregelen bevestigd en klager in zijn nieuwe klachten niet ontvankelijk verklaard. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van notarissen in het kader van hun zorgplicht en de noodzaak om transparant te zijn in hun financiële handelingen.

Uitspraak

beslissing
_______________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.107.257/01 NOT
zaaknummer eerste aanleg : 27-2011
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 23 juli 2013
inzake:
[klager],
bij leven wonende te [plaatsnaam],
appellant,
t e g e n
[notaris],
[notaris],
notarissen te [plaatsnaam],
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. J.M.A.H. van der Ploeg, advocaat te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellant, verder klager, is bij een op 22 mei 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, verder de kamer, van 23 april 2012. Hierbij heeft de kamer klager in zijn klacht tegen geïntimeerden, verder respectievelijk notaris [naam] en notaris [naam] en tezamen de notarissen, deels niet ontvankelijk verklaard en die klacht deels ongegrond en deels gegrond verklaard en is aan notaris [naam] de maatregel van waarschuwing en aan notaris [naam] de maatregel van berisping opgelegd.
1.2.
Van de zijde van de notarissen is op 20 juli 2012 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
Op 17 augustus 2012 en 12 maart 2013 zijn van de zijde van klager nadere stukken en aanvullingen op het hoger beroep ter griffie van het hof ingekomen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 maart 2013. Namens klager zijn verschenen zijn zoons,[naam] en[naam]. De notarissen en hun gemachtigde zijn eveneens verschenen. [naam], notaris [naam] en de gemachtigde van de notarissen hebben het woord gevoerd.
1.5.
Op 24 april 2013 is van [naam] een brief ter griffie van het hof ingekomen, waarin hij heeft medegedeeld dat klager, zijn vader, op 8 april 2013 is overleden.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Klager heeft tegen de vaststelling van die feiten bezwaar gemaakt. Klager stelt dat de vaststelling van die feiten gedeeltelijk onjuist, onvolledig dan wel ongenuanceerd is. Het hof zal hiermee - voor zover van belang - bij zijn beoordeling rekening houden. Partijen hebben tegen de vaststelling van de overige feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

4.Het standpunt van klager

4.1.
Klager verwijt de notarissen dat zij bij de afwikkeling van de nalatenschappen van zijn in 2003 en 2004 overleden broers tekort zijn geschoten. Ondanks herhaald verzoek hiertoe heeft het jaren geduurd voordat klager de staat van rekening en verantwoording ontving. De hoge kosten van de rekening verklaarde notaris [naam] met de reden dat de werkzaamheden waren gedeclareerd op basis van de wettelijke regeling dat een uitvoerder van de afwikkeling van de nalatenschap recht heeft op 1% van de waarde van de nalatenschap ten tijde van het overlijden. Niet alleen betroffen de in rekening gebrachte kosten niet 1% van de waarde van de nalatenschappen, maar de notarissen waren ook geen executeur voor wie vorenbedoelde wettelijke regeling is bedoeld. Vervolgens heeft klager na herhaaldelijk aandringen een specificatie van die rekening ontvangen, die veel fouten bevatte. Voorts is op de derdengeldrekening van de notarissen geruime tijd een groot geldbedrag uit de nalatenschappen blijven staan. Op grond van het voorgaande hebben de notarissen in strijd met de eer en het aanzien van het notarisambt gehandeld en het vertrouwen in de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit van een notaris geschaad. Klager heeft zijn verwijten in een brief van 28 februari 2012 op 22 punten toegelicht, hetgeen - samengevat - erop neerkomt dat de notarissen onzorgvuldig hebben gehandeld, klager onvolledig dan wel onjuist hebben geïnformeerd, onrechtmatig gelden aan de boedel hebben onttrokken en onjuist ten aanzien van de declaratie hebben gehandeld.
4.2.1.
In hoger beroep heeft klager aangevoerd dat de kamer ten onrechte heeft geoordeeld dat de notarissen niet te kwader trouw hebben gehandeld en dat niet is gebleken dat de notarissen hebben willen profiteren en zich zouden hebben willen bevoordelen, omdat de motieven voor het handelen of nalaten door de notarissen nog steeds onbekend zijn. Daarnaast is de uitkomst van de controle van het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) bij het kantoor van de notarissen in 2008/2009, waaruit blijkt dat notaris [naam] eerder dan in 2010 wist dat de dossiers nog niet waren afgerond, niet in de beoordeling meegenomen en is bij het opleggen van de maatregelen niet naar voren gekomen in hoeverre rekening is gehouden met de hoogte van de vergoeding die de notarissen aan klager hebben betaald. Dit was afgerond € 58.000,00. Klager verzoekt het hof in de motivering van de op te leggen maatregel tot uitdrukking te brengen dat sprake is geweest van enerzijds juridische specialisten met een enorme informatievoorsprong en anderzijds juridische leken van boven de 70 jaar. Voorts ziet klager niet in waarom notaris [naam] een lichtere maatregel dan notaris [naam] opgelegd heeft gekregen, aangezien beide notarissen zich inhoudelijk met de afhandeling van de dossiers hebben bemoeid.
4.2.2.
Ten slotte verwijt klager de notarissen thans in hoger beroep dat zij in mei 2011 de (te hoge) kosten van het afwikkelen van de nalatenschappen bij hem in rekening hebben gebracht, terwijl zij wisten dat zij vanwege rechtsverwerking dan wel verjaring geen opeisbare vordering meer op hem hadden.

5.Het standpunt van de notarissen

5.1.1.
Notaris [naam] heeft zich op het standpunt gesteld dat de tegen hem gerichte klacht niet ontvankelijk is, omdat hij niet inhoudelijk betrokken is geweest bij de afwikkeling van de nalatenschappen. Notaris [naam], op dat moment kandidaat-notaris, was de behandelaar van het dossier en eindverantwoordelijk voor de gang van zaken. Weliswaar heeft notaris [naam] correspondentie met klager ondertekend, maar dat was vanwege de systematiek op kantoor.
5.1.2.
Notaris [naam] heeft zich als volgt verweerd. Destijds is ervoor gekozen om beide nalatenschappen gelijktijdig af te wikkelen en één boedelnota op te stellen. Hierdoor is de afwikkeling van de nalatenschap van de eerst overleden broer van klager vertraagd. Eind 2005 bevond de nalatenschap van die broer zich in de eindfase van de afwikkeling. Nadat hij in 2007 tot notaris was beëdigd, heeft hij de behandeling van de nalatenschappen aan een collega overgedragen. Hij is altijd in de veronderstelling geweest dat beide nalatenschappen door die collega waren afgewikkeld. Door de reorganisatie binnen het kantoor in 2010 heeft de afwikkeling van de nalatenschappen langer op zich laten wachten. Tot 2003 was het gebruikelijk om het honorarium te baseren op de omvang van een nalatenschap. Notaris [naam] erkent dat op de door klager aangestipte punten met betrekking tot de declaratie fouten zijn gemaakt, maar ontkent ten stelligste dat dit met opzet is gedaan. De reden waarom een som geld uit de nalatenschappen op de derdengeldrekening is blijven staan, is gelegen in het feit dat in de nalatenschappen successierechten dienden te worden betaald. Notaris [naam] betreurt de gang van zaken en heeft hiervoor aan klager zijn excuses aangeboden. Om de zaak op te lossen heeft het notariskantoor ingestemd met het door klager gedane voorstel met betrekking tot de declaratie en heeft zij de boete vanwege de te late betaling van de successierechten en het verlies op de verkochte aandelen voor eigen rekening genomen.
5.1.3.
De notarissen hebben ten aanzien van de door klager in zijn brief van 28 februari 2012 onder de punten 1. tot en met 4. en 6. tot en met 10. verwoorde klachtonderdelen aangevoerd dat klager in die klachtonderdelen niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat klager hierover niet binnen de termijn van drie jaar zoals bedoeld in artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt (Wna) heeft geklaagd.
5.2.
In hoger beroep hebben de notarissen benadrukt dat bij het afwikkelen van de nalatenschappen van kwade trouw of opzet nooit sprake is geweest. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft notaris [naam] toegelicht dat persoonlijke omstandigheden tot zijn onjuiste handelen bij het afwikkelen van de nalatenschappen hebben geleid en dat hij de zaak uit handen had moeten geven.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling staat voorop dat het hof de zaak ingevolge artikel 107 lid 4 Wna opnieuw in volle omvang behandelt. Daarbij worden alleen in beschouwing genomen klachten die ook in de procedure in eerste aanleg aan de orde zijn geweest. Van de door klager in hoger beroep nieuw geformuleerde klachten (zoals hiervoor onder 4.2.2. weergegeven) kan het hof geen kennis nemen. Klager zal daarom in zijn in hoger beroep nieuw geformuleerde klachten niet ontvankelijk worden verklaard.
6.2.
De kamer heeft overwogen dat klager zich tot de notarissen en niet tot de kamer dient te richten om zijn vragen beantwoord te krijgen. Dit heeft eveneens te gelden voor de vragen die klager in hoger beroep aan het hof heeft voorgelegd. Het hof zal derhalve het verzoek van klager om aan de notarissen te vragen of zij van mening zijn dat zij als vertegenwoordigers van de boedel altijd hebben geprobeerd de belangen van klager maximaal te behartigen en zij in dezen integer hebben gehandeld, afwijzen.
6.3.
Het hof is met de kamer van oordeel dat [naam] - onder meer - door ondertekening van de brieven van 23 mei 2011 betreffende de rekening en verantwoording van de nalatenschappen en 14 juli 2011 betreffende de declaratie, in ieder geval de schijn heeft gewekt inhoudelijk betrokken te zijn geweest bij de afwikkeling van de nalatenschappen. Daarbij komt dat de notarissen samen een maatschap vormen waardoor het handelen dan wel nalaten van de notarissen op elkaar afstraalt, zodat beide notarissen voor dit handelen dan wel nalaten verantwoordelijk moeten worden gehouden.
Het hof onderschrijft dit oordeel van de kamer en de daarvoor gegeven motivering geheel en maakt een en ander tot het respectievelijk de zijne.
6.4.
In zijn aanvullend beroepschrift heeft klager het in zijn brief van 28 februari 2012 onder punt 1. verwoorde klachtonderdeel ingetrokken, hetgeen klager bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hoger beroep op vragen van het hof heeft bevestigd. Dit klachtonderdeel behoeft derhalve geen nadere bespreking meer.
6.5.
Met betrekking tot de in de brief van klager van 28 februari 2012 onder de punten 2. tot en met 4. en 6. tot en met 10. verwoorde klachtonderdelen is het hof evenals de kamer van oordeel dat nu vanaf mei 2003 tot in mei 2011 sprake is geweest van een voortdurend proces van handelen en nalaten door de notarissen niet kan worden vastgesteld dat de klachttermijn van drie jaar uit artikel 99 lid 12 (oud), thans lid 15 Wna was verstreken op het moment dat klager zijn klacht op 21 november 2011 bij de kamer indiende, zodat klager in die klachtonderdelen ontvankelijk is.
6.6.
De kamer heeft met betrekking tot de klacht, toegelicht in de brief van klager van 28 februari 2012in de punten 2. tot en met 8., 10. en 12. tot en met 21., het volgende overwogen. De notarissen hebben onzorgvuldig gehandeld door geen boedelbeschrijvingen te maken, een onvolledige en onjuiste rekening en verantwoording te verstrekken, niet zorgvuldig en nauwgezet te werken en de gelden op de derdengeldrekeningen niet op de juiste wijze te beheren. Genoegzaam kan worden vastgesteld dat de notarissen de nalatenschappen niet voortvarend hebben afgewikkeld, hetgeen door de notarissen is erkend. De notarissen hebben door klager niet (uit eigen beweging) volledig te informeren over de afwikkeling van de nalatenschappen en alles wat daarmee samenhangt hun informatieplicht geschonden. Door abusievelijk bedragen niet in het overzicht te verwerken en niet uit eigen beweging de rente over de gelden op de derdengeldrekening te vergoeden, hebben de notarissen onzorgvuldig gehandeld. Met de erkenning van de notarissen dat de bedragen betreffende de boete vanwege te late betaling van de successierechten, het verlies vanwege te late verkoop van de aandelen en een te hoge declaratie ten onrechte in mindering zijn gebracht op het openstaande saldo en het feit dat ten aanzien van die bedragen een regeling is getroffen, staat vast dat de notarissen in zoverre onrechtmatig jegens klager hebben gehandeld. Het is klachtwaardig dat de notarissen aanvankelijk hebben gedeclareerd op basis van de wettelijke regeling dat een uitvoerder van de afwikkeling van de nalatenschap recht heeft op 1% van de waarde van de nalatenschap ten tijde van het overlijden, terwijl de notarissen geen executeurs waren. Voorts hebben de notarissen tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door zonder toestemming van klager gelden op de derdengeldrekening met hun eigen declaratie te verrekenen. In het algemeen, uitzonderingen daargelaten, geldt dat een notaris zijn declaratie niet zonder toestemming van de cliënt aan zichzelf voldoet uit derdengelden die hij onder zijn beheer heeft. Ook het (desgevraagd) niet verstrekken van een specificatie van de declaratie is klachtwaardig. Ten slotte kan het de notarissen als eindverantwoordelijken op een notariskantoor worden aangerekend dat zij na de overdracht van de dossiers aan een collega geen controle hebben gehouden op de voortgang van de afwikkeling van de dossiers en dat de dossiers uit het zicht zijn geraakt.
Het hof deelt dit oordeel en maakt het tot het zijne. De kamer heeft de klacht ten aanzien van deze klachtonderdelen dan ook terecht gegrond verklaard. De in hoger beroep door klager aangevoerde stelling dat uit de uitkomst van de controle van het BFT bij het kantoor van de notarissen in 2008/2009 blijkt dat notaris [naam] eerder dan in 2010 kennis heeft gekregen van het feit dat de dossiers nog niet waren afgerond, is in het oordeel dat de notarissen de nalatenschappen van de broers van klager niet voortvarend hebben afgewikkeld, reeds meegenomen.
6.7.
Met betrekking tot de klacht, toegelicht in de brief van klager van 28 februari 2012 onder de punten 9., 11. en 22., is het hof met de kamer van oordeel dat niet is gebleken dat de notarissen doelbewust hebben willen profiteren door gelden die hen niet toebehoorden onder zich te houden en door een onjuiste declaratie op te maken. Voorts verenigt het hof zich met het oordeel van de kamer dat niet is gebleken dat de notarissen enig belang hebben gekregen door de nalatenschappen niet voortvarend af te wikkelen, waardoor zij belanghebbende zijn geworden dan wel zich partijdig hebben gedragen en dat evenmin is gebleken dat de notarissen zich zouden hebben willen bevoordelen door de rente over de gelden op de derdengeldrekening niet te vergoeden. Het hof is van oordeel dat klager ook in hoger beroep, tegenover de betwisting van de notarissen van die stellingen, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de notarissen bij de afwikkeling van de nalatenschappen te kwader trouw dan wel partijdig zouden hebben gehandeld. Dit betekent dat de kamer deze klachtonderdelen terecht ongegrond heeft verklaard.
6.8.
Nu het hof de gegrondheid van de klachtonderdelen zoals hiervoor onder 6.6. weergegeven onderschrijft, acht het hof de door de kamer opgelegde maatregelen passend en geboden. Het hof ziet in het argument van klager dat sprake was van enerzijds juridische specialisten met een enorme informatievoorsprong en anderzijds juridische leken van boven de 70 jaar, wat hiervan ook zij, geen reden om de notarissen een andere maatregel op te leggen. Hierbij is meegewogen dat de notarissen het bedrag dat aan klager toekwam, reeds aan hem hebben betaald. Voorts is ook in hoger beroep naar voren gekomen dat notaris [naam] inhoudelijk het meest betrokken is geweest bij de afwikkeling van de nalatenschappen, hetgeen het opleggen van verschillende maatregelen aan de notarissen rechtvaardigt.
6.9.
Nu het hof tot dezelfde beslissing komt als de kamer, zal het hof de beslissing van de kamer bevestigen.
6.10.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.11.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
- verklaart klager in zijn nieuwe klachten niet ontvankelijk;
- wijst het verzoek van klager, zoals onder 6.2 verwoord, af;
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, C.P. Boodt en G. Kleykamp-van der Ben en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 23 juli 2013 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE LEEUWARDEN
Reg.nr.:
Datum uitspraak:
27-2011
23 april 2012
UITSPRAAK
van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, hierna te noemen de Kamer, in de zaak van:
[klager],
wonende te [plaatsnaam],
hierna te noemen: klager,
procederende in persoon,
tegen

1.[notaris],

notaris te [plaatsnaam],
hierna te noemen: notaris sub 1,
en

2.[notaris],

notaris te [plaatsnaam],
hierna te noemen: notaris sub 2,
hierna gezamenlijk te noemen: de notarissen,
gemachtigde: mr. J.M.A.H. van der Ploeg.
PROCESVERLOOP
1.1
Bij brief van 21 november 2011 heeft klager een klacht ingediend tegen notaris sub 1.
1.2
Notaris sub 1 heeft bij brief van 6 januari 2012 schriftelijk gereageerd op de klacht en daarbij verwezen naar een brief van eveneens 6 januari 2012 van notaris sub 2, zijnde de zaakbehandelaar van de onderhavige nalatenschappen.
1.3
Bij brief van 26 januari 2012 heeft klager zijn klaagschrift aangevuld.
1.4
De notarissen hebben bij brief van 31 januari 2012 een aanvulling gegeven op hun verweerschrift.
1.5
Bij brief van 7 februari 2012 heeft de Kamer aan klager en de notarissen kenbaar gemaakt dat zij, gelet op het gevoerde verweer, de klacht gericht acht tegen beide notarissen.
1.6
Desgevraagd heeft klager in de brief van 31 januari 2012 van de notarissen geen aanleiding gezien zijn klacht in te trekken. Met zijn brief van 11 februari 2012 heeft klager de Kamer daarvan in kennis gesteld.
1.7
Bij brieven van 18 en 28 februari 2012 heeft klager een aanvulling gegeven op zijn klaagschrift.
1.8
De notarissen hebben bij brief van 29 februari 2012 een nadere reactie gegeven.
1.9
Klager heeft met zijn brief van 5 maart 2012 nog een nadere reactie gegeven op de brief van de notarissen van 29 februari 2012.
1.1
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 12 maart 2012 ter vergadering van de voltallige Kamer. Klager is in het bijzijn van zijn zoons, [naam] en [naam], verschenen. De notarissen zijn, bijgestaan door hun gemachtigde, eveneens verschenen. Van het verhandelde ter zitting zijn door de secretaris aantekeningen gemaakt.
MOTIVERING
Vaststaande feiten
2.1
In de onderhavige zaak zal worden uitgegaan van de navolgende vaststaande feiten.
2.2
Op 22 april 2003 is [naam], de broer van klager (hierna te noemen: broer [naam]), overleden.
2.3
Op 7 mei 2003 heeft het kantoor van de notarissen de opdracht tot afwikkeling van de nalatenschap van broer [naam] ontvangen.
2.4
Op 17 juni 2003 is de verklaring van erfrecht terzake de nalatenschap van broer [naam] afgegeven.
2.5
In augustus 2003 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen Notaris sub 2 en de erven van broer [naam] over de verdeling van de beleggingsportefeuille, waarna de erven bij brief van 28 oktober 2003 op de hoogte zijn gebracht van de verdeling c.q. verkoop van de beleggingsportefeuille met verdeeldatum 1 september 2003.
2.6
Op 3 maart 2004 is de aanslag recht van successie terzake de nalatenschap van broer [naam] opgelegd.
2.7
Op 10 maart 2004 is [naam], de (andere) broer van klager (hierna te noemen: broer [naam]), overleden.
2.8
Op 23 maart 2004 heeft het kantoor van de notarissen de opdracht tot afwikkeling van de nalatenschap van broer [naam] ontvangen.
2.9
Op 30 maart 2004 is de verklaring van erfrecht terzake de nalatenschap van broer [naam] afgegeven.
2.1
Op 13 april 2004 is de bank verzocht de beleggingsportefeuille van broer [naam] te verdelen c.q. te verkopen.
2.11
Op 27 april 2004 zijn de successierechten terzake de nalatenschap van broer [naam] vanaf de derdengeldenrekening voldaan.
2.12
Op 9 november 2004 is aan de bank opdracht gegeven de bankrekeningen van broer [naam] op te heffen en het resterende saldo over te maken naar de derdengeldenrekening van het notariskantoor ten behoeve van de nalatenschap van broer [naam].
2.13
Op 10 februari 2005 is de aanslag recht van successie terzake de nalatenschap van broer [naam] opgelegd.
2.14
De successierechten terzake de nalatenschap van broer [naam] zijn in drie deelbetalingen, waarvan de laatste betaling op 12 augustus 2005, voldaan.
2.15
In 2010 heeft klager telefonisch contact opgenomen met notaris sub 1 over de afwikkeling van de nalatenschappen van zijn broers.
2.16
Op 23 mei 2011 is de rekening en verantwoording terzake de nalatenschap van broer [naam] opgemaakt en tezamen met de rekening en verantwoording terzake de nalatenschap van broer [naam] aan de erven verzonden.
Het standpunt van klager
3. Klager verwijt de notarissen dat zij tekort zijn geschoten terzake de afhandeling van de nalatenschappen van zijn twee broers [naam] en [naam]. De declaratie voor de verrichte werkzaamheden was niet juist en bij controle van de staat van rekening en verantwoording bleken bepaalde posten niet dan wel niet juist te zijn verwerkt. Klager vindt dat de notarissen in strijd met de eer en het aanzien van het notarisambt hebben gehandeld en dat zij het vertrouwen in de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit van een notaris hebben geschonden. Klager maakt de notarissen diverse verwijten, die kort samengevat betrekking hebben op onzorgvuldig handelen door de notarissen, het onvolledig dan wel onjuist informeren van klager, het onrechtmatig onttrekken van gelden aan de boedel door de notarissen en het onjuist handelen ten aanzien van de declaratie.
Het standpunt van de notarissen
4.1
De notarissen hebben verweer gevoerd.
4.2
Notaris sub 1 heeft zich op het standpunt gesteld dat de tegen hem gerichte klacht niet-ontvankelijk dan wel ongegrond dient te worden verklaard, omdat hij niet inhoudelijk betrokken is geweest bij de afwikkeling van de nalatenschappen en klager niet heeft onderbouwd welk verwijt hij notaris sub 1 in deze maakt.
4.3
Notaris sub 2 heeft aangegeven dat hij destijds als kandidaat-notaris met de afwikkeling van de nalatenschappen belast is geweest, dat hij, nadat hij was beëdigd tot notaris, de betreffende dossiers heeft overgedragen aan een collega en dat hij in de veronderstelling was dat de nalatenschappen waren afgewikkeld. Voorts heeft Notaris sub 2 aangegeven dat na de melding van klager in 2010 een reorganisatie van het notariskantoor de afwikkeling van de nalatenschappen heeft vertraagd. In mei 2011 heeft notaris sub 2 de betreffende dossiers wederom in behandeling genomen. Door miscommunicatie heeft de afwikkeling van de nalatenschappen langer geduurd dan gebruikelijk. Notaris sub 2 heeft betwist dat doelbewust aldus is gehandeld. Om de zaak op te lossen heeft het notariskantoor ingestemd met het door klager gedane voorstel terzake het honorarium en heeft het notariskantoor de boete vanwege de te late betaling van de successierechten en het verlies op de aandelen voor haar rekening genomen. Notaris sub 2 betreurt de gang van zaken en heeft daarvoor zijn excuses aangeboden. Tot slot heeft notaris sub 2 aangegeven dat naar aanleiding van deze klacht binnen het notariskantoor kwaliteitsverbeteringen van in behandeling zijnde en nog te behandelen dossiers zijn doorgevoerd.
4.4
Ter zitting hebben de notarissen aangevoerd dat klager ten aanzien van de door hem in zijn brief van 28 februari 2012 onder de punten 1 tot en met 4 en 6 tot en met 10 verwoorde klachtonderdelen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat hierover niet binnen de ingevolge artikel 99, twaalfde lid, van de Wet op het notarisambt (Wna) geldende termijn is geklaagd.
De beoordeling
Inleiding
5.1
De Kamer overweegt ten aanzien van het verzoek van klager om onderzoek te doen naar de gang van zaken ten aanzien van de nalatenschappen, zodat antwoord kan worden verkregen op de vragen, zoals klager die heeft geformuleerd in zijn aan de secretaris van de Kamer gerichte brief van 26 januari 2012, het volgende. Zoals de plaatsvervangend voorzitter reeds tijdens de behandeling van het klaagschrift ter zitting van 12 maart 2012 heeft aangegeven, behandelt de Kamer klachten en doet zij daarop uitspraak. Klager dient zich tot de notarissen en niet tot de Kamer te richten om zijn vragen beantwoord te krijgen. De Kamer zal het verzoek van klager dan ook afwijzen.
5.2
Zoals reeds in overweging 1.5 is aangegeven wordt de klacht geacht te zijn gericht tegen beide notarissen. De notarissen hebben aangegeven dat notaris sub 2 de behandelaar van de onderhavige nalatenschappen is en dat notaris sub 1 daarmee inhoudelijk gezien geen bemoeienis heeft gehad. Op grond van de overgelegde brieven is de Kamer van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat notaris sub 1 in ieder geval de schijn heeft gewekt dat hij inhoudelijk betrokken is geweest bij de afwikkeling van de nalatenschappen. Immers, notaris sub 1 heeft onder meer de brief van 23 mei 2011 betreffende de rekening en verantwoording van de nalatenschappen en de brief van 14 juli 2011 betreffende de declaratie, ondertekend. Daar komt bij dat door het feit dat notaris sub 1 en notaris sub 2 samen een maatschap vormen, het handelen dan wel nalaten van beide notarissen in het onderhavige geval op elkaar afstraalt, zodat zij beiden voor dit handelen dan wel nalaten verantwoordelijk moeten worden gehouden. De Kamer zal daarom in haar beoordeling van de gegrondheid van de klachtonderdelen geen onderscheid aanbrengen tussen de twee notarissen.
Ontvankelijkheid
6.1
De Kamer dient in de onderhavige zaak de vraag te beantwoorden of de notarissen tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld. Alvorens aan beantwoording van die vraag toe te komen, dient de Kamer in te gaan op het verweer van de notarissen dat klager niet-ontvankelijk is ten aanzien van de klachtonderdelen genoemd onder de punten 1 tot en met 4 en 6 tot en met 10 in zijn brief van 28 februari 2012.
6.2
Ingevolge artikel 99, twaalfde lid van de Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen.
6.3
Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel, zoals verwoord in de brief van 28 februari 2012, is de Kamer van oordeel dat het niet-ontvankelijkheidsverweer van de notarissen doel treft. Klager verwijt de notarissen dat zij geen voorlichting hebben gegeven over de financiële consequenties van de inschakeling van een notaris. Een notaris dient voorafgaand aan de dienstverlening - in casu het moment waarop aan de notarissen opdracht is gegeven tot de afwikkeling van de nalatenschappen - duidelijke informatie te geven over de tarieven, zodat deze kenbaar zijn voor de (potentiële) cliënten. Klager heeft de notarissen ingeschakeld kort na het overlijden van zijn broers [naam] en [naam], op respectievelijk 22 april 2003 en 10 maart 2004. Klager heeft op 21 november 2011 een klacht ingediend en heeft dit klachtonderdeel eerst bij zijn brief van 28 februari 2012 naar voren gebracht. Gelet op het tijdsverloop tussen het handelen dan wel nalaten van de notarissen en het moment waarop klager zich hierover heeft beklaagd, is de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 99, lid 12 van de Wna inmiddels verstreken. De Kamer zal klager in zoverre dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
6.4
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van klager ten aanzien van de overige klachtonderdelen overweegt de Kamer het volgende. Omdat sprake is geweest van een voortdurend proces van handelen en nalaten door de notarissen vanaf mei 2003 en het laatste handelen van de notarissen betrekking heeft op de rekening en verantwoording, die in 2011 heeft plaatsgevonden, is de Kamer van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de 'driejaarstermijn' als bedoeld in vorengenoemd artikellid reeds is verstreken op het moment dat klager zijn klacht op 21 november 2011 bij de Kamer indiende. Dit betekent dat het niet-ontvankelijkheidsverweer van de notarissen zal worden gepasseerd. Klager zal worden ontvangen in deze klachtonderdelen. Daarmee komt de Kamer toe aan een inhoudelijke beoordeling van het door klager gestelde tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de notarissen als bedoeld in artikel 98, eerste lid, van de Wna.
Tuchtrechtelijk laakbaar handelen
7.1
Ingevolge artikel 98, eerste lid, van de Wna zijn (kandidaat-)notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als (kandidaat-)notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk (kandidaat-)notaris niet betaamt. De Kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van de notarissen zoals door klager beschreven een verwijtbare handeling in de zin van dit artikel oplevert.
7.2
Klager heeft de notarissen diverse verwijten gemaakt. De Kamer heeft de verwijten gegroepeerd in onzorgvuldig handelen, het gestelde onrechtmatig onttrekken van gelden aan de boedel door de notarissen, onjuist handelen ten aanzien van de declaratie en een restcatergorie. De Kamer zal hierna op de zodanig geclusterde verwijten ingaan.
Onzorgvuldig handelen
8.1
Klager heeft de notarissen diverse verwijten gemaakt die de Kamer - kort samengevat - als onzorgvuldig handelen heeft aangemerkt. Hiertoe heeft de Kamer de volgende verwijten gerekend:
  • de notarissen hebben niet voortvarend gewerkt (klachtonderdeel 2);
  • de notarissen hebben geen boedelbeschrijvingen verstrekt (klachtonderdeel 3);
  • de notarissen hebben niet zorgvuldig en nauwgezet gewerkt (klachtonderdelen 4, 14 en 15);
  • het beheer van de gelden op (derden)rekeningen heeft niet op juiste wijze plaatsgevonden (klachtonderdelen 6, 7 en 8);
  • het verlies op de aandelen is niet vermeld in de rekening en verantwoording (klachtonderdeel 13).
8.2
Naar het oordeel van de Kamer, kan - en door de notarissen ook erkend, onder meer bij brief van 23 mei 2011 en in het verweerschrift - gelet op het tijdsverloop tussen de opdrachtverlening en de definitieve afwikkeling van de nalatenschappen en het ontbreken van omstandigheden op grond waarvan de afwikkeling van de nalatenschappen langer dan gemiddeld heeft geduurd, genoegzaam worden vastgesteld dat de notarissen de nalatenschappen niet voortvarend hebben afgewikkeld.
8.3
Door de notarissen is evenmin betwist dat geen boedelbeschrijvingen zijn gemaakt en dat de rekening en verantwoording onvolledig was. Volgens klager was de rekening en verantwoording niet volledig, omdat daarin een teruggave IB 2004 niet is vermeld (klachtonderdeel 14) en het verlies van de aandelen (klachtonderdeel 13) niet is vermeld. Klager heeft dit aangemerkt als niet integer dan wel onzorgvuldig handelen. Ook het voor een te laag bedrag opnemen van de schulden op de aangifte successierechten (klachtonderdeel 15) en het niet informeren van klager over gelden die gedurende lange tijd op de (derden)rekening staan, als gevolg waarvan klager de mogelijkheid is ontnomen die gelden te beleggen om een gunstig beleggingsresultaat te behalen (klachtonderdelen 4, 6 en 7), acht klager onzorgvuldig. Met betrekking tot het langdurig aanhouden van gelden op de (derden)rekening heeft klager nog opgemerkt dat de rente over de gelden op bedoelde rekening niet ten goede zijn gekomen aan de rechthebbenden, hetgeen klager eveneens onzorgvuldig acht (klachtonderdeel 8).
8.4
De Kamer vat de in overweging 8.3 opgenomen klachtonderdelen aldus samen dat de notarissen in het onderhavige geval in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en in strijd met hun informatieplicht hebben gehandeld. Ingevolge artikel 17, eerste lid van de Wna oefent de notaris zijn ambt met de grootste mogelijke zorgvuldigheid uit. Artikel 4, eerste lid, van de Verordening beroeps- en gedragsregels betreft de informatieplicht van de notaris. Hierin is bepaald dat de notaris is gehouden alle partijen bij de rechtshandeling waarvoor zijn tussenkomst is ingeroepen voor te lichten met betrekking tot de gevolgen van de handeling, voor zover de wet of de gewoonte dit van hem verlangt. Dat de notarissen klager niet (uit eigen beweging) volledig hebben geïnformeerd over de afwikkeling van de nalatenschappen en alles wat daarmee samenhangt, waaronder de rekening en verantwoording, staat vast dat de notarissen hun informatieplicht hebben geschonden. In dat verband merkt de Kamer op dat de notarissen dit niet hebben betwist en dat uit de briefwisseling die in 2011 tussen klager en de notarissen heeft plaatsgevonden bovendien blijkt dat de notarissen daarin nalatig zijn geweest. Naast de schending van de informatieplicht blijkt uit bedoelde briefwisseling dat de notarissen abusievelijk bedragen niet in het overzicht hebben verwerkt en dat zij niet uit eigen beweging de rente over de gelden op de (derden)rekening hebben vergoed. Naar het oordeel van de Kamer moet dan ook worden geconcludeerd dat de notarissen in zoverre onzorgvuldig hebben gehandeld en dat de door klager terzake gemaakte verwijten terecht zijn. De Kamer zal vorengenoemde klachtonderdelen dan ook gegrond verklaren.
Onttrekken van gelden aan de boedel
9.1
Klager heeft de notarissen verweten dat zij onrechtmatig diverse bedragen aan de boedel hebben onttrokken, waaronder een bedrag van € 4.280,-, zijnde de boete vanwege te late betaling van de successierechten (klachtonderdeel 10), een bedrag van € 2.188,-, zijnde het verlies vanwege te late verkoop van aandelen (klachtonderdeel 12) en een bedrag terzake een te hoge declaratie (klachtonderdeel 19). Het klaagschrift en de aanvullingen daarop in onderlinge samenhang bezien, heeft de Kamer ten aanzien van deze klachtonderdelen begrepen dat klager heeft willen stellen dat de notarissen te kwader trouw hebben gehandeld.
9.2
Met de erkenning van de notarissen dat genoemde bedragen ten onrechte in mindering zijn gebracht op het openstaande saldo en het feit dat ten aanzien van deze bedragen een regeling is getroffen, staat naar het oordeel van de Kamer vast dat de notarissen in zoverre jegens klager onrechtmatig hebben gehandeld. Deze klachtonderdelen zullen dan ook gegrond worden verklaard. Dat daarbij sprake is geweest van te kwader trouw handelen door de notarissen is Kamer echter niet gebleken.
Verwijten ten aanzien van de declaratie
10.1
Klager heeft in dit verband gesteld dat ten onrechte een bedrag van € 34.518,05 aan kosten in rekening is gebracht (klachtonderdeel 16), dat in de declaratie meerdere fouten staan (klachtonderdeel 17), dat de notarissen gelden op de derdenrekening hebben verrekend met hun eigen declaratie (klachtonderdeel 18), dat de notarissen niet op verzoek een specificatie hebben willen verstrekken van de declaratie (klachtonderdeel 20) en dat de notarissen de declaratie hebben gebaseerd op de 1%-regeling (klachtonderdeel 21).
10.2
De Kamer is ingevolge vaste jurisprudentie van het Gerechtshof te Amsterdam, waaronder de uitspraak van 12 juli 2007 van het Gerechtshof te Amsterdam, LJN: BA9606, gehouden om geschillen die betrekking hebben op de declaratie van een notaris marginaal te toetsen. De Kamer is in het onderhavige geval van oordeel, en daarin bevestigd door het feit dat partijen een regeling met elkaar hebben getroffen ten aanzien van de hoogte van de declaratie (klachtonderdelen 16 en 17), dat de notarissen klachtwaardig hebben gehandeld. Met betrekking tot klachtonderdeel 21 overweegt de Kamer dat uit de brief van 14 juli 2011 kan worden afgeleid dat aanvankelijk is gedeclareerd op basis van de wettelijke regeling dat een uitvoerder van de afwikkeling van de nalatenschap recht heeft op 1% van de waarde van de nalatenschappen ten tijde van het overlijden. De notarissen hebben echter niet als executeurs te gelden, zodat zij aanvankelijk ten onrechte aldus hebben gedeclareerd. De Kamer acht dit klachtwaardig. Voorts is de Kamer van oordeel dat de notarissen de tuchtrechtelijke norm hebben geschonden door - en door de notarissen niet betwist - zonder toestemming van klager gelden op de derdenrekening te verrekenen met hun eigen declaratie (klachtonderdeel 18). In het algemeen en behoudens uitzonderingen geldt dat een notaris zijn declaratie niet zonder toestemming van de cliënt aan zichzelf voldoet uit de derdengelden die hij onder zijn beheer heeft. De notarissen hebben derhalve in zoverre klachtwaardig gehandeld. Met betrekking tot klachtonderdeel 20 overweegt de Kamer dat de notarissen de stellingen van klager terzake niet hebben betwist, zodat de Kamer uitgaat van de juistheid daarvan. Het niet (desgevraagd) verstrekken van een specificatie van een declaratie acht de Kamer klachtwaardig. Alles overwegende is de Kamer van oordeel dat de klachtonderdelen die betrekking hebben op de declaratie gegrond zijn.
De resterende verwijten
11.1
Klager heeft de notarissen verweten dat de inrichting en de administratieve organisatie op het kantoor van de notarissen niet op orde zijn (klachtonderdeel 5). In dat verband heeft hij aangegeven dat de onderhavige dossiers jarenlang uit het zicht zijn geraakt en dat de dossiers zijn overgedragen zonder dat nadien op enige wijze controle heeft plaatsgevonden. De notarissen hebben erkend dat de dossiers in het ongerede zijn geraakt. Naar het oordeel van de Kamer kan het de notarissen als eindverantwoordelijken op een notariskantoor worden aangerekend dat zij na de overdracht van de dossiers aan een collega geen controle hebben gehouden op de voortgang van de dossiers en dat deze dossiers uit het zicht zijn geraakt. De Kamer zal dit klachtonderdeel dan ook gegrond verklaren.
11.2
Voorts heeft klager gesteld dat de notarissen hebben willen profiteren door gelden die hen niet toebehoorden onder zich te houden (klachtonderdeel 11) en door een onjuiste declaratie op te maken (klachtonderdeel 22). Zoals reeds onder 9.2 is overwogen, is de Kamer van oordeel dat haar van een willen profiteren en een daartoe doelbewust handelen niet is gebleken. De Kamer zal deze klachtonderdelen dan ook ongegrond verklaren.
11.3
Klager heeft voorts gesteld dat de notarissen zich partijdig hebben gedragen en belanghebbende zijn geworden (klachtonderdeel 9). In dat verband heeft klager aangevoerd dat de notarissen belang hebben gekregen de boedel niet voortvarend af te handelen door onnodig lang en buiten medeweten van klager om grote bedragen op (derden)rekeningen te houden en de rente daarover niet te vergoeden. De Kamer kan klager hierin niet volgen. Niet gebleken is dat de notarissen enig belang hebben gekregen bij de niet-voortvarende afwikkeling van de nalatenschappen, waardoor zij belanghebbende zijn geworden dan wel zich partijdig hebben gedragen in deze. Dat de notarissen zich zouden hebben willen bevoordelen door de rente over de gelden op de (derden)rekening niet te vergoeden, is de Kamer niet gebleken. Dat de notarissen eerst nadat klager daarover is begonnen de rente hebben vergoed, doet daar niet aan af. De Kamer zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.
Maatregel
12.1
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kunnen de notarissen meerdere verwijten worden gemaakt ten aanzien van de afwikkeling van de nalatenschappen van de broers van klager. De Kamer ziet dan ook aanleiding om aan de notarissen een maatregel op te leggen.
12.2
Ten aanzien van notaris sub 1 zal de Kamer de maatregel van waarschuwing opleggen. Daartoe overweegt zij dat notaris sub 1 in ieder geval de schijn heeft gewekt inhoudelijk betrokken te zijn geweest bij de afwikkeling van de nalatenschappen door diverse brieven, waaronder de brieven van 23 mei 2011 en 14 juli 2011 en de rekening en verantwoording te ondertekenen. Voorts heeft notaris sub 1 telefonisch met klager gesproken. Tijdens dit gesprek heeft hij aangegeven dat hij notaris sub 2 zal aansporen de nalatenschappen met voortvarendheid af te wikkelen. Omdat notaris sub 1 en sub 2 samen een maatschap vormen, straalt het handelen dan wel nalaten van notaris sub 2 ook af op notaris sub 1 en moet notaris sub 1 voor dit handelen dan wel nalaten eveneens verantwoordelijk worden gehouden.
12.3
De Kamer zal notaris sub 2 de maatregel van berisping opleggen. De Kamer overweegt daartoe met name dat zij notaris sub 2 in ernstige mate een verwijt maakt van de onnodig lange duur die de afwikkeling van de nalatenschappen in beslag heeft genomen. Voorts verwijt de Kamer notaris sub 2 dat hij de suggestie heeft gewekt dat de 1%-regeling, zoals die geldt voor executeurs in nalatenschappen, zou hebben te gelden, terwijl de notaris in deze nalatenschappen geen executeur was en dat hij eerst nadat klager vragen heeft gesteld over de declaratie, de declaratie heeft aangepast.
DE BESLISSING
De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden:
  • wijst het verzoek van klager, zoals verwoord in overweging 5.1, af;
  • verklaart klager niet-ontvankelijk ten aanzien van klachtonderdeel 1;
  • verklaart klager ontvankelijk ten aanzien van de overige klachtonderdelen;
  • verklaart de klachtonderdelen 9, 11 en 22 ongegrond;
  • verklaart de klachtonderdelen 2 tot en met 8, 10 en 12 tot en met 21 gegrond;
  • legt aan notaris sub 1 de maatregel van waarschuwing op;
  • legt aan notaris sub 2 de maatregel van berisping op.
Deze beslissing is genomen te Leeuwarden door mr. R. Giltay, plaatsvervangend voorzitter, mrs. T.K. Hoogslag, H.Ph. Breuker, P. Nijenhuis en N.T. Vink, (plaatsvervangend) leden, bijgestaan door mr. S. Ambachtsheer, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2012.
S. Ambachtsheer R. Giltay
De beslissing is verzonden op
Binnen dertig dagen na de dag van verzending van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.