In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de stichting Stadgenoot tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat de tuin tussen de flatgebouwen als onroerende aanhorigheid bij de gehuurde woning van de geïntimeerde moet worden beschouwd. Stadgenoot heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zal vernietigen en zal verklaren dat de tuin onderdeel uitmaakt van het gehuurde, en dat de kosten voor het onderhoud van de tuin als servicekosten aan de huurder in rekening kunnen worden gebracht. De geïntimeerde heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis.
De kantonrechter had in zijn vonnis geoordeeld dat de tuin niet als onroerende aanhorigheid kan worden aangemerkt, omdat Stadgenoot slechts een kijkrecht had verstrekt en geen gebruik van de tuin. Het hof heeft echter geoordeeld dat het kijkgenot van de tuin een contractuele accessoire is van het gebruik van de woning, en dat dit kijkgenot dus wel degelijk onderdeel uitmaakt van de huurovereenkomst. Het hof heeft bevestigd dat de kosten van het onderhoud van de tuin niet als servicekosten aan de huurder kunnen worden doorberekend, omdat deze kosten geacht worden in de huurprijs te zijn begrepen.
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd en verklaard dat de tuin als onroerende aanhorigheid van de gehuurde woning moet worden beschouwd. De kosten van onderhoud van de tuin kunnen niet als servicekosten aan de huurder worden doorberekend. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is uitgesproken op 9 juli 2013.