In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem met betrekking tot naheffingsaanslagen overdrachtsbelasting. De inspecteur van de Belastingdienst had meerdere naheffingsaanslagen opgelegd, gebaseerd op de waarde in het economische verkeer van onroerende zaken die door belanghebbende waren verkregen. De rechtbank had in eerste aanleg de naheffingsaanslagen verminderd en de boetes vernietigd, wat de inspecteur in hoger beroep aanvecht.
De inspecteur stelde dat de waarde van de grond ten tijde van de verkrijging hoger was dan de door belanghebbende betaalde koopsommen. De rechtbank had de waarde vastgesteld op € 44 per m2, terwijl de inspecteur een hogere waarde verdedigde. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de waarde van de grond op € 44 per m2 moest worden vastgesteld, gezien de stijgende prijzen in het gebied en de relevante transacties die als referentie dienden. Het Hof concludeerde dat de inspecteur niet had aangetoond dat de waarde in het economische verkeer op het moment van de levering hoger was dan de door belanghebbende betaalde prijs.
Daarnaast werd de vraag van de boetes behandeld. De rechtbank had geoordeeld dat er geen sprake was van grove schuld aan de zijde van belanghebbende, omdat deze niet op de hoogte was van de mogelijkheid dat de waarde in het economische verkeer hoger zou zijn dan de betaalde prijs. Het Hof bevestigde dit oordeel en vernietigde de boetebeschikkingen van de inspecteur. De zaak werd heropend voor verdere berekeningen van de naheffingsaanslagen op basis van de vastgestelde waarde van € 44 per m2.