3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen:
“4. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2009. Eiser bepleit een waarde van € 740.000. Daartoe wijst eiser op een taxatierapport van taxateur P. Grajer, die de woning per 16 september 2009 heeft getaxeerd op € 725.000.
Eiser heeft – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
- verweerder heeft het door eiser ingebrachte taxatierapport genegeerd;
- de taxateur van verweerder is niet bekend met de staat van onderhoud van de woning omdat is nagelaten de woning inpandig op te nemen;
- er is sprake van een stagnatie op de huizenmarkt sinds augustus 2008;
- verweerder is ten onrechte voorbijgegaan aan de verkoop van drie panden gelegen in dezelfde straat als de woning, te weten nummer 16 (een tussenwoning), welk pand op 2 juni 2010 is geleverd voor € 660.000, nummer 26 (tussenwoning) die ook recent voor minder dan de vraagprijs van € 700.000 is verkocht en nummer 7 (tussenwoning) die op 3 maart 2011 is verkocht voor € 600.000.
Verweerder heeft onder meer verwezen naar een door hem overgelegd taxatierapport, opgemaakt op 28 april 2011 door R. Veldman, taxateur te Bennebroek. In dit taxatierapport is de waarde van de woning getaxeerd op € 826.000. Naast gegevens van de woning, bevat dit taxatierapport gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten.
5. Ingevolge artikel 17, tweede lid, Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
6. Eiser heeft in de eerste plaats aangevoerd dat verweerder de woning niet inpandig heeft getaxeerd. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Op de heffingsambtenaar rust de last om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast niet gehouden is de woning in het kader van de waardering ten behoeve van de Wet WOZ inpandig te doen opnemen. In het belastingrecht is sprake van een vrije bewijsleer en daarbij past niet het voorschrijven van een verplichte inpandige opname van een onroerende zaak, ook niet indien de door de heffingsambtenaar bij beschikking vastgestelde waarde door een belanghebbende in bezwaar en beroep wordt betwist. Dat de belastingrechter, in het kader van de in belastingzaken geldende vrije waardering van de bewijsmiddelen, aan een taxatierapport dat is opgesteld zonder een voorafgaande inpandige opname van de desbetreffende onroerende zaak onder omstandigheden om die reden mogelijk minder bewijskracht toekent dan aan een taxatierapport dat is opgemaakt nadat de woning van binnen is gezien door een taxateur van eiser, komt vervolgens voor risico van de heffingsambtenaar.
7. Verweerder heeft in het taxatierapport verwezen naar een vijftal vergelijkingsobjecten. Met betrekking tot de panden gelegen aan de Van Slingelandtlaan 20, de Van Slingelandtlaan 16 en de Van Slingelandtlaan 5 geldt dat deze meer dan een jaar vóór (nr. 20) respectievelijk na (nrs. 16 en 5) de waardepeildatum zijn verkocht, zodat de rechtbank deze vergelijkingsobjecten buiten beschouwing laat.
De panden Van de Spiegellaan 12 en 16 zijn enkele maanden na de waardepeildatum verkocht en zijn wat betreft type, bouwjaar, grootte en ligging voldoende vergelijkbaar met de woning. De verkoopprijzen van deze vergelijkingsobjecten kunnen dan ook dienen ter onderbouwing van de waarde van de woning.
Van de Spiegellaan 16, een tussenwoning, is op 29 mei 2009 verkocht voor € 822.500, daarmee een kubieke meterprijs realiserend van € 733. Van de Spiegellaan 12, evenals de woning een hoekwoning maar met een uitstekende staat van onderhoud en voorzien van luxe voorzieningen, is op 2 maart 2009 verkocht voor € 1.012.500. Dit resulteerde in een prijs per kubieke meter van € 907.
Eiser voert aan dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de mindere staat van onderhoud van de woning. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder, door ten aanzien van de woning uit te gaan van een kubieke meterprijs van € 628, dit aspect in voldoende mate in de waarde heeft verdisconteerd. De taxatie die door eiser is ingediend geeft evenmin aanleiding te veronderstellen dat meer rekening dient te worden gehouden met een slechtere staat van onderhoud. In de door eiser overgelegde taxatie wordt immers gesteld dat de woning weliswaar niet recent is gemoderniseerd maar goed is onderhouden. Liggingsaspecten van de woning en de vergelijkingsobjecten geven ook geen aanleiding de kubieke meterprijs naar beneden bij te stellen omdat alle woningen dicht bij elkaar zijn gelegen en gelijk zijn gekwalificeerd en bovendien, zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven, deel uitmaken van de grondstaffel en aldus geen invloed hebben gehad op de kubieke meterprijs.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
8. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat aan de extra tuingrond een te hoge waarde is toegekend. Blijkens de taxatiematrix is aan de extra grond met een oppervlakte van 121m² een waarde van € 17.801 toegekend, derhalve € 147 per m². Indien deze extra grond zou zijn meegenomen in de grondstaffel, zou ten aanzien van dit stuk grond zijn uitgegaan van € 475 per m². Verweerder heeft door middel van de toepassing van de zogenaamde staffelmethode reeds rekening gehouden met een afnemend grensnut van een grotere omvang van het perceel. Nu aan de extra grond een beduidend lagere waarde is toegekend dan de waarde die volgt uit de grondstaffel, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de extra grond zeker niet te hoog heeft gewaardeerd. De rechtbank gaat voorbij aan de door eiser betaalde prijs voor deze grond in 1995, nu deze aankoop 14 jaar geleden heeft plaatsgevonden en bovendien niets bekend is omtrent de omstandigheden waaronder eiser deze grond destijds heeft aangeschaft.
9. Verder heeft eiser aangevoerd dat ten aanzien van de aanbouw woonruimte een hoger bedrag per kubieke meter is toegekend, te weten € 698, dan ten aanzien van de woning is gehanteerd. Eiser wijst er in dit verband op dat aan de serre van de van Slingelandtlaan 5 € 300 per kubieke meter is toegekend.
Deze grief treft doel. Ook de rechtbank is van oordeel dat de aanbouw van de woning, bestaande uit vergroting van de entree, een toilet en een bijkeuken, op dezelfde wijze dient te worden gewaardeerd als het hoofdgebouw. Dit betekent dat ook ten aanzien van de aanbouw van 22m³ moet worden uitgegaan van een bedrag van € 628 per kubieke meter. Dit leidt ertoe dat de waarde dient te worden verminderd met € 1.540.
De rechtbank ziet geen aanleiding om uit te gaan van een lagere kubieke meterprijs. Dat aan de serre van de Van Slingelandtlaan 5 slechts € 300 per kubieke meter is toegekend acht de rechtbank niet relevant, aangezien een serre in de eerste plaats verschilt van de onderhavige aanbouw en bovendien de Van Slingelandtlaan 5 als vergelijkingsobject is uitgesloten.
1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht aan de garage een hogere waarde heeft toegekend dan aan de (stenen) schuur van de Van Slingelandtlaan 5. Voor de waardering in het kader van de Wet WOZ gelden, behoudens bijzondere omstandigheden, in het algemeen vaste bedragen voor bijgebouwen als garages, schuren en dakkapellen en daarbij wordt een garage hoger gewaardeerd dan een schuur. Voorts geldt ook ten aanzien van deze grief dat de Van Slingelandtlaan 5 als vergelijkingsobject door de rechtbank buiten beschouwing wordt gelaten.
1. Eiser heeft de door hem voorgestane waarde onderbouwd met een taxatierapport opgemaakt door P. Grajer waarin de waarde is vastgesteld per 16 september 2009. Deze datum ligt 8,5 maand verwijderd van de waardepeildatum, terwijl in het rapport van verweerder de waarde is bepaald op de waardepeildatum. Verder ontbreekt in het rapport van eiser een onderbouwing met transactiecijfers van vergelijkingsobjecten. De rechtbank krijgt hierdoor geen inzicht of en in welke mate bij deze taxatie de uitgangspunten van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ zijn gehanteerd. Dit klemt te meer, nu het rapport niet is opgemaakt ten behoeve van een vaststelling van de waarde in het kader van de Wet WOZ maar in verband met een door eiser in te dienen planschadeclaim. Op grond van het voorgaande kent de rechtbank aan het door verweerder overgelegde rapport meer gewicht toe dan aan het rapport dat door eiser is ingebracht.
1. Eiser heeft voorts ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde gewezen op een drietal vergelijkingsobjecten.
De door eiser naar voren gebrachte vergelijkingsobjecten zijn echter verkocht op een moment dat te ver verwijderd is van de waardepeildatum om een goede indicatie van de gezochte waarde te kunnen bieden. De rechtbank laat deze verkooptransacties dan ook buiten beschouwing.
1. Gelet op al het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning moet worden verminderd met een bedrag van € 1.540 hetgeen leidt tot een waarde van € 824.460 en de daarop gebaseerde aanslag dienovereenkomstig dient te worden verminderd. Het beroep is daarom gegrond verklaard.
1. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse die eiser heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting. De rechtbank stelt deze kosten op € 2,80. Daarnaast heeft eiser verzocht om vergoeding van de kosten van het door hem ingebrachte taxatierapport, ter ondersteuning waarvan hij een factuur ten bedrage van € 250 heeft overgelegd. Nu dit rapport, blijkens de in het rapport omschreven taxatieopdracht en zoals ter zitting ook door eiser bevestigd, als basis diende voor een planschadeclaim en niet is opgemaakt ten behoeve van de onderhavige procedure, komen de in verband daarmee gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking.”