Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
mr. F.J. van Velsente Haarlem,
mr. M.B. Esselingte Rotterdam.
1.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1voert Liander aan dat het gebruik van de ponton geheel ligt buiten het causaal verband tussen de normschending (de verzaking van de zorgplicht van[X] door ter plaatse te lange beschoeiingspalen te gebruiken) en de schade. Het op een ondergrondse kabel heien van een beschoeiingspaal is geen “maritiem” maar een “gewoon bedrijfsrisico”, ook indien dat heien vanaf een drijvend ponton plaatsvindt. Los daarvan is KWS aansprakelijk voor eigen fouten die niets met het aanvaringsrecht te maken hebben. Volgens
grief 2is de vordering van Liander jegens KWS wegens het schenden van haar eigen zorgplicht gebaseerd op artikel 6:162 BW, zodat de aansprakelijkheid, anders dan wanneer deze is gebaseerd op artikel 6:171 BW, niet beheerst wordt door het bepaalde in boek 8 BW. De rechtbank is er voorts, aldus
grief 3,ten onrechte vanuit gegaan dat de vraag naar de verjaring van de rechtsvordering exclusief wordt beheerst door het bepaalde in artikel 8:1793 BW. KWS is immers niet de schadevaringsdebiteur. KWS heeft geen enkele band met het ponton, aldus Liander onder
grief 4en
grief 5, waarbij er in die laatste grief nog op gewezen wordt dat het KWS om het even was hoe[X] de beschoeiingspalen aanbracht. Dat leidt ertoe dat het beroep op verjaring ten onrechte is gehonoreerd (
grief 5b)en Liander in de proceskosten werd veroordeeld (
grief 6).