Het kantoor [naam] (hierna:[kantoor]), op welk kantoor de notaris werkzaam is, is door (de Vereniging) [naam] (hierna: [de vereniging]) begin januari 2010 gevraagd de aan-/verkoop (en daarop volgende overdracht) te begeleiden van 120 appartementsrechten, elk rechtgevende op een woning in serviceflat [naam] te Den Haag (hierna: de serviceflat).
Op verzoek van [de vereniging] is de notaris aan de slag gegaan met de ontwerpakten met een uitgebreide toelichtende brief aan de bewoners.
Bewoners werden op spreekuren ontvangen voor het beantwoorden van vragen over de conceptovereenkomsten van koop- en terughuur. De bewoners die dat wilden konden de door hen verkochte woning van (de Stichting) [naam] (hierna: [de stichting]) weer terughuren.
Een van de bewoners van de serviceflat was de vader van klager, [vader], die eigenaar was van de woning [adres]
[vader] bevond zich in die tijd in zijn laatste levensdagen. Klager is toen met [de vereniging] overeengekomen dat hij, naast zijn vader, huurder zou worden van het appartement[adres]. Door een huurrechtspecialiste van[kantoor] is de huurovereenkomst daarop aangepast.
Voordat klager op 3 maart 2010 de huurovereenkomst tekende heeft hij aan de kandidaat-notaris gemeld dat hij met [de vereniging] nog een andere afspraak had gemaakt, die niet in de overeenkomst was opgenomen, namelijk de huur van een tweede, aansluitend appartement onder dezelfde condities. Klager heeft twee dochters die bij hem staan ingeschreven en deels bij hem en deels bij hun moeder wonen. Onder de bijzondere bepalingen in de huurovereenkomst heeft de kandidaat-notaris toen met de hand een aanvullende bepaling opgenomen, luidende: “Huurder B is gerechtigd een tweede aansluitend appartement te huren onder gelijke condities als in deze overeenkomst opgenomen.” Vervolgens hebben [vader]. en klager de huurovereenkomst en de serviceovereenkomst voor de [adres], deel uitmakende van de serviceflat getekend. [vader] heeft ook de koopovereenkomst met terughuurgarantie getekend.
De overeenkomsten zijn door [de vereniging] op 24 maart 2010 getekend.
Op 26 maart 2010 is [vader]overleden.
Op 18 juni 2010 heeft de levering van het appartementsrecht aan [de vereniging] plaatsgevonden, verleden voor een waarnemer van de notaris. De volmacht tot levering werd door klager op 9 juni 2010 getekend.
Op 29 juni 2010 heeft[de vereniging] een paraaf bij de aanvullende bepaling op bladzijde 7 van de huurovereenkomst gezet.
Over de nadere invulling van de aanvullende bepaling is tussen[de vereniging] en klager een geschil ontstaan, dat heeft geleid tot een gerechtelijke procedure bij de rechtbank ’s Gravenhage, sector kanton. Zowel klager, de kandidaat-notaris, als de heren[bestuurder] en [directeur], respectievelijk statutair bestuurder en directeur van [de vereniging], zijn als getuigen in die procedure gehoord. Klager diende het bewijs te leveren dat vóór of ten tijde van het opmaken van de huurovereenkomst is afgesproken dat het tweede, aangrenzend te huren appartement een 3-kamerappartement zou zijn en/of dat er een horizontale doorbraak tussen de twee door klager te huren appartementen zou komen. Op 7 juli 2011 heeft de kantonrechter bepaald dat klager in dat bewijs niet is geslaagd.