ECLI:NL:GHAMS:2013:1889

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
200 097 442-01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht van klaagster tegen kandidaat-notaris inzake nalatenschap en communicatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van klaagster tegen een kandidaat-notaris. Klaagster, die als executeur optrad in de nalatenschap van haar vader, had een klacht ingediend omdat de kandidaat-notaris niet of niet tijdig had gereageerd op haar correspondentie. De klacht was gericht tegen het handelen van de kandidaat-notaris in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap, waarbij klaagster vond dat de kandidaat-notaris in strijd had gehandeld met de Wet op het notarisambt. Het hof oordeelde dat klaagster ontvankelijk was in haar klacht, maar dat de kandidaat-notaris niet tuchtrechtelijk laakbaar had gehandeld. Het hof concludeerde dat de kandidaat-notaris niet in gebreke was gebleven, omdat klaagster niet tijdig de benodigde informatie had verstrekt en de kandidaat-notaris niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de vertraging in de afwikkeling van de nalatenschap. De eerdere beslissing van de kamer van toezicht, die klaagster niet-ontvankelijk had verklaard, werd vernietigd, maar de klacht werd ongegrond verklaard. Het hof benadrukte dat de kandidaat-notaris als partij-notaris had opgetreden en dat klaagster dit had moeten begrijpen. De beslissing van het hof leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door de kandidaat-notaris, en de klacht werd afgewezen.

Uitspraak

beslissing
____________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer: 200.097.442/01 NOT
zaaknummer kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Almelo:
10 11 Wna
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 12 maart 2013
inzake:
[klaagster],
wonende te [plaatsnaam],
APPELLANTE,
t e g e n
[kandidaat-notaris],
kandidaat-notaris te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Van de zijde van appellante, hierna verder te noemen “klaagster”, is bij een op 18 november 2011 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Almelo, hierna verder te noemen “de kamer”, van 1 november 2011, waarbij de kamer klaagster niet ontvankelijk heeft verklaard in haar klacht tegen geïntimeerde, hierna verder te noemen “de kandidaat-notaris”.
1.2.
Van de zijde van de kandidaat-notaris is op 9 januari 2012 een verweerschrift – met bijlagen – ter griffie van het hof ingekomen.
1.3.
Op 30 januari 2012 zijn van de zijde van klaagster aanvullende stukken ter griffie van het hof ingekomen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 november 2012. Klaagster heeft vooraf te kennen gegeven niet te zullen verschijnen. De kandidaat-notaris is verschenen en heeft het woord gevoerd.

2.De stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De standpunten van partijen

3.1.
De wederzijdse standpunten blijken uit de beslissing waarvan beroep.
3.2.
Klaagster heeft in haar beroepschrift toegelicht dat haar klacht erop ziet dat de
kandidaat-notaris in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klaagster in de periode van 9 november 2010 tot en met 9 mei 2011 niet dan wel niet tijdig, dat wil zeggen: niet binnen de door de kandidaat-notaris zelf gestelde termijnen, heeft gereageerd op de brieven van klaagster.
3.3.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft de
kandidaat-notaris op vragen van het hof het volgende verklaard. Klaagster heeft in haar brief van 7 december 2010 op geen van de in de brief van 26 november 2010 door de
kandidaat-notaris gestelde vragen een antwoord gegeven. De kandidaat-notaris heeft daarna meerdere malen herinneringsbrieven aan klaagster gestuurd. Wat klaagster in haar brieven wel te berde bracht behelsde geen antwoord op de door de kandidaat-notaris gestelde vragen. Klaagster heeft de kandidaat-notaris in haar brief van 7 december 2010 enkel een termijn gesteld om zich erover uit te laten of de zuster van klaagster, de nalatenschap van haar vader wel of niet aanvaardde. De door de kandidaat-notaris aan de klaagster gevraagde informatie was nu juist nodig om die keus te kunnen maken. De brief van klaagster van 7 december 2010 is overigens pas twee weken na de dagtekening ervan door de kandidaat-notaris ontvangen, zodat de kandidaat-notaris ook niet binnen de door klaagster gestelde termijn had kunnen reageren.

4.De beoordeling

4.1.
Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat klaagster wel degelijk een klachtrecht toekomt. De omstandigheid dat de kandidaat-notaris geen werkzaamheden heeft verricht in opdracht dan wel ten behoeve van klaagster neemt niet weg dat klaagster er aanspraak op kan maken dat het handelen en nalaten van de kandidaat-notaris jegens haar de toets van artikel 98 lid 1 van de Wet op het notarisambt (oud) kan doorstaan. De klacht van klaagster ziet op het niet dan wel niet tijdig reageren door de kandidaat-notaris op de brieven van klaagster in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klaagster, waarin klaagster executeur was en waarin de kandidaat-notaris de zuster van klaagster bijstond. Een dergelijke handelwijze c.q. nalatigheid van de kandidaat-notaris zou handelen in strijd met artikel 1 van de Verordening beroeps- en gedragsregels kunnen opleveren en daarmee handelen in strijd met artikel 98 lid 1 Wet op het notarisambt (oud). Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar klacht.
4.2.
Uit hetgeen de kandidaat-notaris ter zitting onweersproken heeft aangevoerd, leidt het hof af dat door haar in deze kwestie niet is gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk kandidaat-notaris betaamt. De door klaagster genoemde brieven zijn niet aan het hof overgelegd, zodat het hof ook niet op die wijze heeft kunnen vaststellen dat de kandidaat-notaris enige door haarzelf of klaagster gestelde reactietermijn verwijtbaar zou hebben overschreden. De kandidaat-notaris valt voorts niet te verwijten dat haar cliënte niet binnen de door klaagster gestelde termijn een keuze heeft gemaakt voor aanvaarding of verwerping van de nalatenschap. Voor het maken van die keuze ontbraken immers de benodigde gegevens, nog afgezien van de kwestie van de verlate ontvangst van de brief van 7 december 2010. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen door de kandidaat-notaris is derhalve niet gebleken, zodat de klacht ongegrond zal worden verklaard.
4.3.
Nu het hof tot een andere beslissing is gekomen dan de kamer, kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven.
4.4.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L. Verheij. J.C.W. Rang en P. Blokland en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 12 maart 2013 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE ALMELO
Klachtzaak: 10 11 Wna
UITSPRAAK
inzake:
[klaagster],wonende te [plaatsnaam],
klaagster;
tegen:
[kandidaat-notaris],
kandidaat-notaris te [plaatsnaam],
hierna te noemen de kandidaat-notaris.
1Verloop van de procedure
Bij brief van 12 mei 2011, aangevuld bij brief van 21 mei 2011, is door klaagster een klacht ingediend bij de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Almelo, hierna te noemen de Kamer.
De kandidaat-notaris heeft zich verweerd bij schrijven van 12 juli 2011. Vervolgens heeft klaagster bij brief van 30 juli 2011 gerepliceerd. Door de kandidaat-notaris is op 30 augustus 2011 gedupliceerd.
De klachtzaak is behandeld ter zitting van 13 oktober 2011. Klaagster is, met kennisgeving, niet verschenen. De kandidaat-notaris is in persoon verschenen.
2 Toetsingskader
In deze klachtzaak dient te worden beoordeeld of de kandidaat-notaris heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in de Wet op het notarisambt (Wna).

3.Standpunten

Klaagster stelt zich op het standpunt dat de kandidaat-notaris in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van haar vader niet juist heeft gehandeld. Kort samengevat stelt klaagster dat de kandidaat-notaris bij de afwikkeling van de nalatenschap blijk heeft gegeven van een totaal gebrek aan essentie en urgentie van communicatie en dat zij te traag heeft gereageerd op een door klaagster bij het kantoor van de kandidaat-notaris ingediende klacht. Klaagster wijst verder op een van het kantoor van de kandidaat-notaris ontvangen brief van 17 mei 2011 waarin is aangeven dat zij geen klachtrecht heeft.
De kandidaat-notaris stelt zich op het standpunt dat zij bij de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van klaagster uitsluitend is betrokken als adviseur/vertegenwoordiger van één van de erfgenamen, niet zijnde klaagster. De kandidaat-notaris stelt zich op het standpunt dat zij aldus als partij-notaris is ingeschakeld . Klaagster is daarover door de kandidaat-notaris geïnformeerd bij brief van 8 november 2010.

4.Overwegingen

Ingevolge artikel 98, eerste lid, Wna zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt.
De Kamer neemt tot uitgangspunt dat een (kandidaat-)notaris het feit dat hij als partij-notaris optreedt, aan een wederpartij die hij benadert direct en expliciet kenbaar dient te maken. Klaagster vermeld
tin haar repliek: “[naam] heeft mij bij schrijven d.d. 09-11-2010 bericht dat zij [naam] zal bijstaan voor wat betreft de afwikkeling van de nalatenschap van mijn vader”. Uit deze zin in de eerste brief van de kandidaat-notaris aan klaagster blijkt naar het oordeel van de Kamer in voldoende mate dat de kandidaat-notaris in deze kwestie handelde als partij-notaris. In het licht van de overige omstandigheden van het geval had klaagster ook redelijkerwijs behoren te begrijpen dat de kandidaat-notaris optrad als partij-notaris. Klaagster was in de onderhavige nalatenschap immers zelf de executeur testamentair, terwijl er in de onderhavige nalatenschap drie erfgenamen zijn en de kandidaat notaris heeft vermeld er voor één op te treden.
De kandidaat-notaris heeft geen werkzaamheden verricht in opdracht van klaagster noch andere werkzaamheden ten behoeve van klaagster verricht zoals bedoeld in artikel 98 Wna. Naar het oordeel van de Kamer komt aan klaagster in het onderhavige geval derhalve geen klachtrecht toe. Klaagster is om die reden niet-ontvankelijk in haar klacht.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
5 Beslissing
De Kamer van Toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te Almelo;
- verklaart klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. van der Winkel, voorzitter, mr. W.J. Hordijk, mr. G.J. Numan, mr. M.H. van Rhijn en A. Roesink, leden en door de voorzitter, in tegenwoordigheid van G.J. Doeleman als secretaris, in het openbaar uitgesproken op 1 november 2011.
De secretaris, De voorzitter,
Tegen deze beslissing van de kamer van toezicht kunnen partijen
binnen dertig dagenna de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam.
Postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Afschrift verzonden: 1 november 2011