Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
AMECO V.O.F.,
mr. C.I.M. Molenaar, te Amsterdam,
mr. I.N. Maaskant, te Hoofddorp.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 3 juli 2012, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2013 uitspraak gedaan in een hoger beroep tussen Abattoir Amsterdam B.V. en VCB Amsterdam B.V. aan de ene kant, en de vennootschap onder firma [geïntimeerde] aan de andere kant. Abattoir stelt dat de geïntimeerde betrokken is bij de heling van gestolen slachtafval, wat heeft geleid tot een boycot van verdere slachtopdrachten. De eerste rechter heeft de vordering van Abattoir tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad afgewezen, terwijl de vordering van de geïntimeerde tot schadevergoeding wegens de boycot is toegewezen.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen procespartijen zijn aangeduid in de eerdere stukken, wat door de betrokken partijen is erkend. De rechtbank had eerder een schadevergoeding van € 20.700,00 toegewezen aan de geïntimeerde in verband met de boycot door Abattoir. Abattoir en haar medeverdachten hebben echter betoogd dat de boycot gerechtvaardigd was, omdat de geïntimeerde zich schuldig zou hebben gemaakt aan diefstal van slachtafval van Ameco.
Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat de geïntimeerde betrokken was bij de diefstal. Het hof benadrukt dat onrechtmatig handelen van een vennoot van een vennootschap onder firma niet automatisch aan de vennootschap zelf kan worden toegerekend. De zaak is verwezen naar de rol voor nadere memorie, waarbij het hof heeft aangegeven dat er mogelijk nog getuigenbewijslevering nodig zal zijn. De beslissing is aangehouden, en partijen zijn uitgenodigd om zich verder uit te laten over de bewijsvoering.