Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven met producties;
- memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel met
2.Feiten
3.Beoordeling
f250.000,-- (exclusief B.T.W.) worden voldaan bij de overdracht aan PZA.”
f12.500.000,= verkocht aan Psychiatrisch Ziekenhuis Amsterdam, thans Stichting Mentrum (hierna: Mentrum).
uitgangspuntbeslissend gewicht moet worden gehecht aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de bewoordingen van die bepaling. Deze uitleg is vatbaar voor tegenbewijs (vgl. HR 19 januari 2007, LJN AZ3178, NJ 2007/575). Het hof begrijpt dat de rechtbank niet is uitgegaan van een andere maatstaf. De grieven van Multi falen in zoverre.
nietgehouden is om aan Multi de asbestsaneringskosten van Mentrum te vergoeden op de grond dat Multi die kosten, krachtens een beding in haar koopovereenkomst met Mentrum, heeft moeten vergoeden aan Mentrum. Multi stelt niet dat partijen destijds, in december 1994, iets anders voor ogen heeft gestaan dan uit een taalkundige uitleg van art. 5 lid 2 voortvloeit. Haar standpunt behelst dat art. 5 lid 2 van de overeenkomst niet ziet op, respectievelijk niet voorziet in de situatie die zich thans voordoet en dat de koopovereenkomst met HvA in zoverre een leemte laat die op grond van art. 6:248 lid 1 BW naar redelijkheid en billijkheid moet worden aangevuld. Aldus miskent Multi echter dat de vraag of haar koopovereenkomst met HvA de gestelde leemte laat, evengoed een uitlegkwestie is, en dat die vraag dus evengoed moet worden beantwoord aan de hand van de haviltex-maatstaf. Bij die beantwoording moet in casu, als gezegd, als uitgangspunt beslissend gewicht worden gehecht aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de bewoordingen van de koopovereenkomst. Uit art. 9 van de bijzondere voorwaarden van de koopovereenkomst volgt dat partijen er rekening mee hebben gehouden dat Multi het registergoed zou doorverkopen, maar niet is vastgelegd dat ook in dat geval de (door de opvolgend koper te maken) saneringskosten (onder voorwaarden) voor rekening van HvA zouden komen. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat partijen geen aanleiding hebben gezien om in die situatie met betrekking tot de saneringskosten een andere regeling te treffen dan zij in art. 5 van de bijzondere bepalingen van de overeenkomst in algemene zin hebben gedaan en kan niet worden aangenomen dat de overeenkomst een leemte bevat. Hierbij klemt nog dat ten aanzien van het onderhavige registergoed een financiële regeling bij doorverkoop is getroffen die afwijkt van die met betrekking tot de andere, tegelijkertijd verkochte, registergoederen (en die voor HvA ongunstig heeft uitgepakt doordat het bedrag van
f250.000,= substantieel lager is dan 50% van het door Multi door middel van de doorverkoop gerealiseerde positieve resultaat).
uitlegvan een beding in die overeenkomst niet langer van belang als reeds – mede door de erkenning van (een van de) partijen – voldoende vaststaat wat de inhoud van het desbetreffende beding is. Daarbij verdient nog aantekening dat de door Multi aangevoerde betrokkenheid en bemoeienis van HvA bij respectievelijk met onderzoeken naar de kosten van asbestsanering in de omstandigheden van het geval naar het oordeel van het hof niet tot een andere uitleg van art. 5 lid 2 kunnen leiden.