ECLI:NL:GHAMS:2013:1676

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.073.649-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding onderhuurder bedrijfsruimte op basis van artikel 7:309 BW

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van een vennootschap onder firma tegen Woningstichting Rochdale. De zaak betrof de onderhuur van bedrijfsruimte en de toepassing van artikel 7:309 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof had eerder op 9 oktober 2012 een tussenarrest gewezen, waarin de appellant de gelegenheid kreeg om aan te tonen of een bedrijfseconomisch verantwoorde exploitatie van het restaurant nog mogelijk was na de ontbinding van de huurovereenkomst van een deel van de bedrijfsruimte.

De appellant stelde dat het sluiten van de bedrijfsruimte op nr. 7 niet noodzakelijkerwijs zou leiden tot de beëindiging van de huurovereenkomst voor nr. 5. Het hof oordeelde dat de appellant voldoende aannemelijk had gemaakt dat er schade was geleden door het wegvallen van de bedrijfsruimte op nr. 7. Het hof oordeelde dat Rochdale als verhuurder aansprakelijk was voor de schadevergoeding op basis van artikel 7:309 BW, en dat de appellant recht had op een schadeloosstelling, die nader opgemaakt moest worden in een schadestaatprocedure.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van de appellant toe. Rochdale werd veroordeeld tot vergoeding van de door de appellant geleden schade, met inachtneming van een eerder toegewezen bedrag voor verhuis- en inrichtingskosten. De kosten van het geding in beide instanties werden ook aan Rochdale opgelegd. Dit arrest werd uitgesproken op 4 juni 2013.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.073.649/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: CV 09-18002
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 juni 2013
inzake
1. de vennootschap onder firma
[APPELLANT SUB 1],
gevestigd te [woonplaats],
2
. [APPELLANT SUB 2],
wonende te [woonplaats],
3.
[APPELLANT SUB 3],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTEN,
advocaat:
mr. S.L. Schramte Amsterdam,
t e g e n:
1. de stichting
WONINGSTICHTING ROCHDALE,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. J. Groenewoudte Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellant] respectievelijk Rochdale genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 9 oktober 2012 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van de procedure in hoger beroep tot die datum wordt verwezen naar dat tussenarrest.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [appellant] in de gelegenheid gesteld om zich bij akte erover uit te laten of een bedrijfseconomisch verantwoorde exploitatie van het restaurant, dat werd geëxploiteerd in de samengevoegde bedrijfsruimtes nr. 5 en nr. 7, in alleen de bedrijfsruimte op nr. 5 nog mogelijk was, nu de huurovereenkomst van de bedrijfsruimte op nr. 7 was ontbonden.
[appellant] heeft vervolgens een akte genomen en daarbij twee producties overgelegd.
Rochdale heeft hierop bij antwoordakte gereageerd en een productie overgelegd.
Ten slotte hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
Het hof blijft bij hetgeen in het tussenarrest is overwogen en beslist.
2.2
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof in 3.16 overwogen dat [appellant] in beginsel de kans heeft verloren dat de huurovereenkomst, zonder de koop van het pand op nr. 5 door Rochdale, zou hebben voortgeduurd omdat de opzegging is gedaan in verband met de sloop van het pand op nr. 5 met het oog op het realiseren van voorzieningen in een nieuw gebouw. Het hof heeft artikel 7:309 BW derhalve in dit geval van toepassing geacht op grond waarvan Rochdale als eigenaresse/verhuurster aan [appellant] als (onder)huurster een schadeloosstelling verschuldigd is.
2.3
Bij akte heeft [appellant] onder meer aangevoerd dat indien het pand op nr. 7 zou worden afgesloten zij de ruimte op nr. 5 deels opnieuw zou hebben ingericht en dat van de 42 zitplaatsen op nr. 7 er zonder meer 20 naar nr. 5 zouden kunnen worden overgebracht. De kleinere capaciteit zou zich volgens [appellant] alleen tijdens hoogtijdagen en sommige weekends doen voelen. [appellant] schat het omzetverlies door het wegvallen van nr. 7 op jaarbasis op 10 à 15% van de restaurantomzet, die 50% van de totale bedrijfsomzet bedroeg en waarvan de andere 50% werd gegenereerd door de afhaalmaaltijden. Tegenover dit omzetverlies respectievelijk gederfde winst en de extra kosten die verbonden zouden zijn aan het in de oorspronkelijke staat opleveren van nr. 7, staan besparingen op huur, energie- en schoonmaakkosten, aldus [appellant]. Derhalve concludeert zij dat het wegvallen van de bedrijfsruimte op nr. 7 het voortbestaan van het restaurant niet in gevaar zou hebben gebracht en dat het sluiten van nr. 7 niet noodzakelijkerwijs zou hebben geleid tot de beëindiging van de huurovereenkomst voor nr. 5.
2.4
Het hof overweegt als volgt. Hoewel Rochdale de door [appellant] aangevoerde stellingen op een aantal onderdelen gemotiveerd heeft betwist, heeft [appellant] met het vorenstaande de mogelijkheid van schade
aannemelijkgemaakt, hetgeen voldoende is voor het doen slagen van haar vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat. Hiermee is derhalve nog geen uitspraak gedaan over de omvang van de schade, die [appellant] in de schadestaatprocedure zal moeten onderbouwen en specificeren. In dat verband merkt het hof op dat de kantonrechter reeds een bedrag van € 100.000,- als tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten heeft toegewezen.
2.5
De slotsom is dat de beide grieven slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. De vorderingen, zoals in hoger beroep gewijzigd, zullen worden toegewezen. Het door partijen gedane bewijsaanbod zal worden gepasseerd omdat het niet is gebaseerd op voldoende geconcretiseerde stellingen die, indien al bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden. Rochdale zal worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 19 mei 2010;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat [appellant] aanspraak heeft op een schadeloosstelling op de voet van artikel 7:309 BW;
veroordeelt Rochdale tot vergoeding van de door [appellant] geleden schade, nader op te maken bij staat, onder verrekening van de uit hoofde van het bestreden vonnis van 19 mei 2010 reeds betaalde tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten;
veroordeelt Rochdale in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van [appellant] in eerste aanleg begroot op € 500,-- aan salaris en in hoger beroep begroot op € 336,89 aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, J.H. Huijzer en E.M. Polak en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2013 door de rolraadsheer.