In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de gemeente Edam-Volendam over de verkoop van een perceel grond. [appellant sub 1] heeft in 2003 een koopovereenkomst gesloten met de gemeente voor de verkoop van een perceel grasland, met de mogelijkheid om een woning te bouwen. De gemeente heeft in 2009 aanspraak gemaakt op levering van het bouwperceel, maar [appellant sub 1] heeft geen bouwaanvraag ingediend. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bekrachtigd, waarin de gemeente werd veroordeeld tot levering van het bouwperceel. Het hof oordeelt dat [appellant sub 1] gehouden was om tijdig een bouwaanvraag in te dienen en dat hij niet kon volstaan met een zuiver taalkundige uitleg van de overeenkomst. De gemeente heeft voldoende inspanningen geleverd om de bouwvergunning te verkrijgen, en [appellant sub 1] heeft niet aangetoond dat hij door onvoorziene omstandigheden niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen. De grieven van [appellant sub 2] werden eveneens verworpen, omdat de overeenkomst niet onder artikel 1:88 BW valt. Het hof concludeert dat de gemeente recht heeft op levering van het bouwperceel en bevestigt de proceskostenveroordelingen.