Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
- dat hij direct nadat hij een telefoontje van de alarmcentrale had gekregen, Rabobank heeft gebeld over het alarm;
- dat in zijn mobiele telefoon meerdere telefoonnummers van Rabobank stonden en dat hij het nummer heeft gebeld waarmee hij direct werd doorverbonden met de afdeling verzekeringen van Rabobank;
- dat, als hij dat nummer belde, hij meestal een dame aan de telefoon kreeg;
- dat hij niet meer weet met wie hij toen gesproken heeft maar dat hij meent dat het een dame was;
- dat hij, toen hij had gemeld dat het alarm was uitgeschakeld, niet zelf gevraagd heeft om het door te geven aan de verzekeraars, maar dat hij ervan uitgegaan is dat Rabobank dat zou doen omdat hij een antwoord kreeg van de strekking: “we gaan er wat mee doen”, of “we gaan het doorgeven aan de verzekering”;
- dat het een heel kort gesprek was en dat hij niet om een schriftelijke bevestiging van het gesprek heeft gevraagd, dit omdat hij al zijn zaken telefonisch afdeed zonder dat een schriftelijke bevestiging volgde;
- dat niemand bij het telefoongesprek met de Rabobank aanwezig was.
- dat hij op de bewuste dag is gebeld door de alarmcentrale en dat men hem heeft laten weten dat het alarm het niet meer deed;
- dat hij toen direct de Rabobank heeft gebeld en hen heeft doorgegeven dat het alarm niet meer in werking was en of ze dat wilden doorgeven aan de verzekeraar;
- dat hij het gesprek heeft gevoerd in zijn kantoor;
- dat hij zich dat niet kon herinneren maar dat achteraf is gebleken dat een voormalig werknemer van hem, [A], bij het telefoongesprek aanwezig is geweest;
- dat dit was gebleken toen enige tijd geleden [A] bij hem op kraamvisite kwam, hem toen vroeg hoe het met de discotheek was afgelopen, [geïntimeerde] daarna het verhaal vertelde en [A] zei dat hij bij dat gesprek op 19 oktober 2006 aanwezig was geweest;
- dat de aanwezigheid van [A] bij het gesprek op 19 oktober 2006 het gevolg was van zijn, Leijtens, initiatief, omdat [geïntimeerde] van [A] wilde weten of hij mee wilde doen met een doorstart van de failliet gegane [geïntimeerde] B.V.;
- dat hij toen hij de Rabobank belde volgens hem gesproken heeft met een dame en dat hem bijstaat dat hij direct het nummer van de afdeling verzekeringen heeft gebeld.
- dat [geïntimeerde] hem, nadat [geïntimeerde] B.V. failliet was gegaan, heeft gebeld met de vraag of [A] met hem wilde praten over een doorstart;
- dat hij op 19 oktober 2006 na zijn werk, rond 17.00 uur, in het kantoor van [geïntimeerde] is geweest en dat tijdens het toen gevoerde gesprek [geïntimeerde] is gebeld;
- dat [geïntimeerde] hem na afloop van dat telefoongesprek heeft gezegd dat hij de tussenpersoon moest bellen omdat het alarm van de discotheek niet meer werkte;
- dat [geïntimeerde] toen meteen heeft gebeld maar dat hij niet weet met wie [geïntimeerde] heeft gesproken en ook niet meer precies wat hij tegen diegene heeft gezegd, maar dat het erop neer kwam dat [geïntimeerde] doorgaf dat het alarm niet meer werkte;
- dat hij tijdens een kraamvisite aan [geïntimeerde] heeft gevraagd hoe het allemaal was afgelopen en dat [geïntimeerde] toen verteld heeft dat de discotheek een strop om zijn hoofd was, dat het spaak liep op de dag dat het telefoongesprek was, en dat hij, [A], toen heeft gezegd dat hij bij dat telefoongesprek aanwezig was geweest;
- dat dit achteraf heel belangrijk is en dat hij daar nooit bij heeft stilgestaan.
- dat zij vanaf 1 maart 2004 werkzaam is op de afdeling verzekeringen van de Rabobank;
- dat zij, naar zij denkt, drie jaren geleden over dit dossier heeft gehoord en dat haar toen vragen zijn gesteld over de betreffende dag in oktober 2006;
- dat uit het systeem is gebleken dat zij die dag heeft gewerkt;
- dat, toen haar drie jaar geleden werd gevraagd naar het telefoontje, zij zich niet kon herinneren dat zij gebeld was over het uitschakelen van het alarmsysteem;
- dat, als zij zo'n telefoontje krijgt, de normale gang van zaken is dat zij dat vastlegt in het systeem, de verzekeraar en de verzekeringsadviseur van de Rabobank inlicht en dat zij dan een printje van de mail naar de verzekeraar in het dossier stopt omdat zij weet dat het voor de verzekeraar belangrijk is als het alarmsysteem niet werkt;
- dat ze in het systeem heeft gekeken en niets heeft gevonden van een telefoontje van [geïntimeerde] over niet-werkend alarmsysteem;
- dat zij destijds werkte van 8.30 uur tot 17.30 uur en telefonisch tot 17.00 uur, ook rechtstreeks, bereikbaar is;
- dat zij, wanneer rond 17.00 uur een telefoontje zou zijn binnengekomen over een niet werkend alarmsysteem, een poging zou hebben gedaan om de verzekeraar te bereiken en als dat niet gelukt zou zijn een e-mail gestuurd zou hebben als zij over het e-mailadres had beschikt;
- dat zij in ieder geval in het systeem zou zetten dat het telefoontje was binnengekomen en een mail zou sturen naar de desbetreffende adviseur van de Rabobank en een aantekening zou maken voor de volgende dag;
- dat zij niet meer kan zeggen of zij op 20 oktober 2006 heeft gewerkt;
- dat na onderzoek is gebleken dat behalve de andere getuige, mevr.[C], geen andere collega's werkzaam waren op 19 oktober 2006 tussen 17.00 en 17.15 uur en dat zij de enige was die werkte van 17.00 uur tot 17.30 uur;
- dat zij weet dat zij op die dag niet met [geïntimeerde] heeft gesproken omdat, toen haar daarnaar (drie jaar geleden) gevraagd werd, zij zich dat niet kon herinneren;
- dat zij nooit de deur uit zou lopen zonder vast te leggen dat een dergelijk telefoontje had plaatsgevonden.
- dat zij, voor het verhoor, heeft gekeken in de agenda's en de verlofadministratie;
- dat zij op 19 oktober 2006 heeft gewerkt;
- dat zij die dag om 16.30 uur nog een gesprek heeft gehad, dat zij zich zeker telefonisch zal hebben uitgelogd toen zij naar dat gesprek ging en dat zij na het gesprek, dat minimaal een half uur heeft geduurd, haar werkzaamheden niet meer heeft hervat;
- dat mevrouw [B] en zij die dag met z'n tweeën waren om de telefoon voor de afdeling verzekeringen te beantwoorden;
- dat [geïntimeerde] die dag zeker niet met haar heeft gebeld omdat hij in een andere portefeuille zit en het haar dus zou zijn opgevallen als hij zou hebben gebeld;
- dat de normale gang van zaken is dat de telefoontjes in een gespreksverslag worden vastgelegd en dat zij in de gespreksverslagen geen telefoontje van [geïntimeerde] heeft kunnen terugvinden;
- dat zij in die gespreksverslagen ook geen telefoontje heeft kunnen terugvinden dat rond 17:00 uur is binnengekomen;
- dat bij een telefoontje over niet werkend alarmsysteem de adviseur en de verzekeraar worden geïnformeerd dat heel belangrijk is en niet kan blijven liggen tot de volgende dag.
- [geïntimeerde] wist in september 2006 dat de elektriciteit in het pand afgesloten zou gaan worden. Dat was volgens zijn zeggen voor hem wel reden om het pand te barricaderen, maar niet om melding te maken van de te verwachten uitval van het alarmsysteem. Dit zou echter in de gegeven omstandigheden stellig voor de hand gelegen hebben;
- op 19 oktober 2006 heeft het beveiligingsbedrijf aan [geïntimeerde] de mededeling gedaan dat de alarminstallatie niet meer functioneerde. Het hof sluit niet uit dat [geïntimeerde] van dit gegeven al eerder wetenschap heeft gehad, hetzij omdat hij wist dat de elektriciteit was afgesloten hetzij omdat dit was gebleken bij een bezoek van hem aan het pand. Niet goed begrijpelijk is waarom [geïntimeerde] dan wel na de telefonische mededeling van het beveiligingsbedrijf op de gedachte is gekomen om Rabobank van het niet meer functioneren van het alarmsysteem op de hoogte te brengen ([geïntimeerde] heeft niet aangevoerd dat het beveiligingsbedrijf hem een dergelijk advies heeft gegeven), maar niet in een eerder stadium;
- met betrekking tot de vraag of [geïntimeerde] na september 2006 nog in het pand is geweest constateert het hof dat [geïntimeerde] heeft gesteld (inleidende dagvaarding nummer 34) dat hij vanaf september 2006 niet meer in het pand is geweest, maar dat Rabobank erop heeft gewezen, zowel in de conclusie van antwoord als in hoger beroep, dat in de verklaring van [geïntimeerde], opgenomen in het rapport van Gorissen & van der Zande (inleidende dagvaarding, productie 18, pagina 15) staat dat hij zelf “in december 2006 voor het laatst in het pand [is] geweest”. Van deze verklaring heeft [geïntimeerde] geen afstand genomen. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] omtrent zijn bemoeiingen met het pand in de periode van september 2006 tot de brand niet duidelijk is geweest. Het hof merkt daarbij op dat de stelling van Rabobank dat bij een bezoek aan het pand wordt opgemerkt dat de alarminstallatie niet functioneert, waarschijnlijk voorkomt;
- uit de eigen verklaring van [geïntimeerde] volgt dat hij het telefoonnummer van de afdeling verzekeringen van Rabobank in zijn mobiele telefoon had staan en dat hij dat dat nummer heeft gebeld. Het hof gaat er daarom van uit dat de stelling van [geïntimeerde] is dat hij met de afdeling verzekeringen van Rabobank heeft gebeld;
- naar het oordeel van het hof heeft Rabobank met de (getuigen)verklaringen van [B] en[C] waarschijnlijk gemaakt, dat op 19 oktober 2006 met de afdeling verzekeringen van de Rabobank na 17:07 uur geen telefoongesprek heeft plaatsgevonden. Daarbij komt nog dat de raadsman van Rabobank heeft verklaard dat het klantcontactcentrum – waarnaar kan worden doorgeschakeld als een medewerker is uitgelogd – hem heeft meegedeeld in de maand oktober 2006 geen enkel telefoontje van de Rabobank Bernheze Maasland te hebben opgevangen.