ECLI:NL:GHAMS:2013:1471

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.113.720-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ABN AMRO Bank N.V. tegen [geïntimeerde 2] inzake consumentenkrediet en specificatie van vergoedingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van ABN AMRO Bank N.V. tegen [geïntimeerde 2] met betrekking tot een overeenkomst voor een 'Flexibel Krediet' die op 16 juli 1997 is gesloten. ABN AMRO vordert betaling van een bedrag van € 14.661,87, vermeerderd met rente en kosten, omdat [geïntimeerde 2] sinds 2010 geen betalingen meer heeft verricht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat ABN AMRO onvoldoende specificatie had gegeven van de maximum kredietvergoeding en de vertragingsvergoeding, wat leidde tot afwijzing van de vordering.

In hoger beroep heeft ABN AMRO gesteld dat de Wet op het consumentenkrediet van toepassing is en dat zij deze wet heeft nageleefd. Het hof oordeelt echter dat ABN AMRO geen voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de wettelijke bepalingen zijn nageleefd. Het hof kan niet vaststellen welke contractuele rente is overeengekomen en in rekening gebracht, en concludeert dat de vorderingen van ABN AMRO niet voor toewijzing in aanmerking komen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt ABN AMRO in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 666,- aan verschotten en € 894,- voor salaris van de advocaat. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is uitgesproken op 7 mei 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.113.720/01
rol-/zaaknummer rechtbank te Amsterdam : 1295473 CV EXPL 11-5803
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 mei 2013
inzake
de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. E.L. Polak te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde 1],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Treur te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
De partijen worden hierna ABN en [geïntimeerde 2] genoemd.
1.2
ABN is bij dagvaarding van 4 september 2012, gevolgd door een herstelexploot van 14 september 2012, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Amsterdam, Sector Kanton, Locatie Hilversum, zoals dat onder bovengenoemd zaak-/rolnummer op 13 juni 2012 is gewezen tussen haar als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [geïntimeerde 2] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie is gewezen.
1.3
De dagvaarding van 4 september 2012 bevat de grieven en producties. [geïntimeerde 2] heeft een memorie van antwoord ingediend, voorzien van een productie, en vervolgens hebben partijen arrest op de stukken gevraagd.
1.4
ABN heeft geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis van de rechtbank Amsterdam, Sector Kanton, Locatie Hilversum, van 13 juni 2012 zal vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde 2] in conventie zal veroordelen tot betaling aan ABN van een bedrag van € 14.661,87, te vermeerderen met wettelijke rente, met veroordeling van [geïntimeerde 2] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde 2] heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis in conventie zal bekrachtigen en ABN zal veroordelen, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van - zo verstaat het hof - het hoger beroep.
1.5
Geen van beide partijen heeft in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.Beoordeling

2.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder rov. 1.1 tot en met 1.3 een aantal feiten vastgesteld. Die feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt.
2.2
Het gaat in deze zaak om het volgende:
a. Tussen ABN en [geïntimeerde 2] is op 16 juli 1997 een overeenkomst ‘Flexibel Krediet’ gesloten onder contractnummer [XXXXXX], met een kredietlimiet van € 13.613,41 (destijds NLG 30.000,00).
b. Op deze overeenkomst is de Wet op het consumentenkrediet van toepassing.
c. [geïntimeerde 2] heeft vanaf enig moment in het jaar 2010 geen betalingen uit hoofde van de overeenkomst meer verricht.
2.3
In dit geding heeft ABN van [geïntimeerde 2] betaling van een bedrag van in hoofdsom € 14.661,87 gevorderd, te vermeerderen met rente en kosten. Volgens ABN is voormeld bedrag het saldotekort zoals dat bestond op het moment dat zij de vordering op [geïntimeerde 2] ter incasso uit handen heeft gegeven. ABN stelt gerechtigd te zijn het openstaande saldo volledig op te eisen omdat [geïntimeerde 2] ten minste twee maanden haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst niet is nagekomen.
2.4
[geïntimeerde 2] heeft zich - onder meer - verweerd met de stelling dat zij in de loop der jaren een aanzienlijk bedrag, te weten meer dan drie maal het kredietbedrag zelf, aan ABN heeft betaald en dat zij, nu ABN zelf niet meer beschikt over de overeenkomst, niet kan beoordelen of en zo ja welke schuld zij nog aan ABN zou (kunnen) hebben.
2.5
In het tussenvonnis van 7 december 2011 heeft de rechtbank geoordeeld dat, nu op de overeenkomst de dwingendrechtelijke regels van de Wet op het consumentenkrediet van toepassing zijn, ABN een specificatie diende over te leggen waaruit de berekende maximum kredietvergoeding, de vertragingsvergoeding en de boeterente blijken. De rechtbank heeft de vordering van ABN in het eindvonnis afgewezen omdat ABN deze gegevens niet heeft verstrekt en ter zitting (comparitie) evenmin duidelijkheid heeft kunnen verschaffen over de door haar gemaakte berekeningen. De rechtbank oordeelde dat zij hierdoor niet kan vaststellen of de hoofdsom en de gevorderde rente correct zijn vastgesteld zodat de vordering als onvoldoende onderbouwd dient te worden afgewezen. Het hoger beroep richt zich met een grief tegen deze afwijzing. ABN heeft geen grieven gericht tegen het tussenvonnis van 7 december 2011, zodat in het hoger beroep als vaststaand moet worden aangenomen dat de rechtbank ABN terecht heeft opgedragen de maximum kredietvergoeding en de vertragingsvergoeding te specificeren.
2.6
ABN heeft in het hoger beroep gesteld dat de Wet op het consumentenkrediet van toepassing is op de tussen haar en [geïntimeerde 2] gesloten overeenkomst en dat deze wet ‘derhalve’ door haar telkenmale in acht is genomen. Ter onderbouwing daarvan – zo begrijpt het hof – legt ABN een historisch overzicht over van opnames en betalingen onder het krediet.
2.7
Het hof is van oordeel dat zonder nadere toelichting bij dit overzicht, die volledig ontbreekt, niet kan worden aangenomen dat reeds daaruit zou blijken dat ABN de bepalingen van de Wet op het consumentenkrediet heeft nageleefd en dat [geïntimeerde 2] daarom aan ABN een bedrag van in hoofdsom € 14.661,87 is verschuldigd. Onder meer kan het hof op grond van dit enkele overzicht niet nagaan welke contractuele rente tussen partijen is overeengekomen en in rekening gebracht. Nu dit alles door [geïntimeerde 2] (voldoende) gemotiveerd is betwist en ABN geen nader bewijs van haar stellingen ter zake heeft aangeboden, moet ook in hoger beroep geoordeeld worden dat de vorderingen van ABN AMRO niet voor toewijzing in aanmerking komen.
2.8
Op grond van het voorgaande faalt de grief en zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd. ABN zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt ABN in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [geïntimeerde 2] gevallen, op € 666,- aan verschotten en € 894,- voor salaris van de advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, D.J. Oranje en M. Kremer en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 7 mei 2013.