Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Arrest d.d. 7 mei 2013
[appellante],
de besloten vennootschap Nationale-Nederlanden Financiële Diensten B.V.,
advocaat: mr. T.J.P. Jager te Haarlem.
Het geding
De beoordeling van het hoger beroep
(i) [G] en [appellante] zijn in 1992 met elkaar gehuwd. In 2006 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken.
(ii) RVS heeft in het jaar 2000 aan deze echtelieden een krediet verstrekt tot een bedrag van € 65.000,-, welk bedrag geheel is aangewend ter delging van een aantal bij derden uitstaande schulden.
(iii) De echtelieden hebben nagelaten de overeengekomen termijnbetalingen tijdig aan RVS te voldoen.
(iv) RVS en [G] hebben een betalingsregeling getroffen met betrekking tot het openstaande saldo. Tussen RVS en [appellante] is een dergelijke regeling niet tot stand gekomen.
Aan RVS was bekend dat met het krediet eerder aangegane schulden zouden worden afgelost – zij heeft dit immers rechtstreeks gedaan – en op haar rustte daarom de plicht na te gaan welke positie de toenmalige echtelieden ten opzichte van die schulden innamen. Uit haar stellingen volgt dat zij zich daarin voorafgaande aan de kredietverlening niet heeft verdiept. Zij had dat wél behoren te doen, nu – iets anders is niet gesteld of gebleken - [appellante] is aan te merken als een niet professionele wederpartij, waarvan RVS niet op de voorhand mocht aannemen dat zij de hierboven onder 5 genoemde gevolgen zelfstandig onderkende. Voorts is in dit verband van belang dat het voor een particulier, zoals [appellante], bij de kredietovereenkomst ging om een aanzienlijk bedrag, namelijk € 65.000,- vermeerderd met rente en kosten.
niet zonder meervoor de door haar gewezen echtgenoot aangegane schulden mede aansprakelijk is geworden. In dit verband heeft zij gesteld dat haar gewezen echtgenoot de, later uit het krediet afgeloste, schulden alleen is aangegaan, welke stelling RVS onweersproken heeft gelaten. Wél heeft RVS, bij haar bespreking van de tweede grief, geopperd dat die schulden, in elk geval deels, mede te haren behoeve zijn aangegaan en dat zij daarvan heeft geprofiteerd, maar dat is op zichzelf onvoldoende om tot haar mede-aansprakelijkheid voor die schulden te besluiten.
nietmede aansprakelijk was geweest.
Indien dit voor een klein deel van die schulden al anders geweest zou zijn – bij de crediteuren Neckermann en Wehkamp gaat het mogelijk om schulden als bedoeld in artikel 1 : 85 BW – dan doet dit aan het zojuist weergegeven oordeel onvoldoende af.
Naar uit het bovenstaande blijkt gaat de opmerking van RVS - in haar akte uitlating d.d. 15 oktober 2010 alsmede in haar bespreking van de tweede grief - dat [appellante] hoe dan ook mede aansprakelijk is voor het bij RVS aangegane krediet, nu zij de daarop betrekking hebbende overeenkomst heeft ondertekend, aan de kern van de onderhavige kwestie voorbij.
Beslissing
- voor de eerste instantie tot aan het eindvonnis van 2 november 2011 op € 239,= vast recht en € 1.158, salaris,
- voor het hoger beroep tot aan deze uitspraak op € 90,64 dagvaarding, € 666,= vastrecht en € 1.158,= salaris,