ECLI:NL:GHAMS:2013:1427

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.087.036-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht inzake huurovereenkomst en bruikleenovereenkomst

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellante, vertegenwoordigd door mr. J.H.F. Overkleeft, tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. F. Westenberg. De zaak betreft een geschil over de status van een woning en de vraag of er sprake is van een huurovereenkomst of een overeenkomst van bruikleen. Het hof heeft eerder op 7 augustus 2012 een tussenarrest gewezen waarin de appellante werd uitgenodigd om haar vordering te verduidelijken. In de daaropvolgende akten hebben beide partijen hun standpunten verder toegelicht.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet wenst belast te blijven met de eigendom van de woning en deze wil verkopen, zonder dat de geïntimeerde daarin woont. De appellante betwist het bestaan van een huurovereenkomst, terwijl de geïntimeerde stelt dat er wel degelijk een huurovereenkomst is. Het hof heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de geïntimeerde geen huurbescherming geniet, omdat er geen huurovereenkomst bestaat. De vordering van de appellante tot verklaring voor recht dat er geen huurovereenkomst bestaat, is toegewezen, evenals de verklaring dat er wel een overeenkomst van bruikleen bestaat.

Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, gezien de familierelatie tussen partijen. De uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 28 februari 2011 is vernietigd, en de vorderingen van de appellante zijn gedeeltelijk toegewezen, terwijl de overige vorderingen zijn afgewezen. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 7 mei 2013.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.087.036/01
zaak-/rolnummer rechtbank Alkmaar: 334296 CV EXPL 10-2696
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 mei 2013
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats ],
APPELLANTE
advocaat:
mr. J.H.F. Overkleeft, te Hoorn,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats ],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. F. Westenberg, te Hoorn.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellante] respectievelijk [geïntimeerde] genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 7 augustus 2012 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van de procedure in hoger beroep tot die datum wordt verwezen naar dat tussenarrest.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [appellante] in de gelegenheid gesteld bij akte te verduidelijken waarop haar vordering is gericht.
[appellante] heeft vervolgens een akte genomen, waarop [geïntimeerde] bij antwoordakte heeft gereageerd.
Ten slotte hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
Het hof blijft bij hetgeen in het tussenarrest is overwogen en beslist. Voor zover de in het geding zijnde woning daarin is aangeduid als de woning [adres], is het hof ervan uitgegaan dat huisnummer 37 en 39 tezamen een woning vormen. Ook in het navolgende wordt met de aanduiding [adres] de woning en/of het huisnummer [adres] geacht hieronder begrepen te zijn.
2.2
Naar aanleiding van de stellingen van [appellante] en de wijze waarop zij haar vordering heeft ingericht, heeft het hof in r.o. 4.12 overwogen dat [appellante] enerzijds ernaar lijkt te streven dat haar broer in de woning aan de [adres] blijft wonen, mits tegen een redelijke vergoeding en anderzijds ontruiming lijkt na te streven om hetzij zelf in het huis te gaan wonen hetzij om het te verkopen.
2.3
[appellante] heeft in haar akte gemeld dat zij niet belast wenst te blijven met de eigendom van de woning en tot verkoop wenst over te gaan, zonder dat deze door [geïntimeerde] wordt bewoond. Haar standpunt is dat het haar nooit voor ogen heeft gestaan een huurovereenkomst met [geïntimeerde] aan te gaan, reden waarom zij het bestaan van een huurovereenkomst steeds heeft betwist. Indien het hof oordeelt dat er geen huurovereenkomst tussen partijen bestaat, zal zij de overeenkomst van bruikleen opzeggen met inachtneming van een termijn van (ten minste) een jaar, aldus nog steeds [appellante].
2.4
In reactie hierop heeft [geïntimeerde] bij akte opgemerkt dat volgens hem wel sprake is van een huurovereenkomst en voor zover dat niet het geval is, dat hem op grond van de overeenkomst van bruikleen niet minder rechtsbescherming toekomt dan in het kader van een huurovereenkomst het geval zou zijn. Voor de bevoegdheid van [appellante] om de overeenkomst van bruikleen op te zeggen, moeten dezelfde maatstaven worden gehanteerd als voor opzegging van een huurovereenkomst, aldus [geïntimeerde].
2.5
In voornoemd tussenarrest heeft het hof onder 4.9 reeds overwogen dat [geïntimeerde] de door hem bewoonde woning niet heeft gehuurd zodat hij geen recht heeft op huurbescherming. Met zijn standpunt miskent [geïntimeerde] dat het hof terecht onderscheid heeft gemaakt tussen een overeenkomst van huur, met de daarbij behorende – wettelijke – rechtsbescherming, en een overeenkomst van bruikleen, waarvan de opzegging wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Nadere feiten en/of omstandigheden die het hof tot een ander oordeel zouden moeten brengen zijn door [geïntimeerde] niet gesteld.
2.6
Gelet op ’s hofs oordeel dat [geïntimeerde] de woning aan de [adres] niet heeft gehuurd, zal de daarop gerichte vordering tot verklaring voor recht worden toegewezen als na te melden. Voor het vaststellen en voldoen van een redelijke vergoeding voor het gebruik van de woning zijn in de stellingen van [appellante] geen aanknopingpunten te vinden, zodat deze vorderingen zullen worden afgewezen.
2.7
Zoals het hof in het tussenarrest onder 4.10 heeft overwogen, mag [geïntimeerde] de woning gebruiken uit hoofde van een overeenkomst van bruikleen voor onbepaalde tijd. De gevorderde verklaring voor recht dat tussen partijen een overeenkomst van bruikleen bestaat, is dan ook toewijsbaar. Daarbij heeft het hof tevens overwogen (zie 4.11) dat voor ontbinding van de bruikleenovereenkomst onvoldoende grond bestaat. De daartoe strekkende vordering is niet toewijsbaar. Vast staat dat [appellante] deze overeenkomst niet heeft opgezegd. Derhalve zullen de vorderingen tot ontbinding en ontruiming worden afgewezen.

3.Slotsom

De conclusie is dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. De door [appellante] gevorderde verklaringen voor recht zullen worden toegewezen als na te melden en de overige vorderingen zullen worden afgewezen. Gelet op de familierelatie tussen partijen en de aard van het geschil, zal het hof de proceskosten in hoger beroep tussen partijen compenseren.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 28 februari 2011;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat tussen geïntimeerde en appellante geen huurovereenkomst heeft bestaan of bestaat met betrekking tot de woning aan de [adres] te [woonplaats ];
verklaart voor recht dat tussen partijen een overeenkomst van bruikleen bestaat met betrekking tot de woning aan de [adres] te [woonplaats ];
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs E.M. Polak, R.H. de Bock en C. Uriot en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2013 door de rolraadsheer.