3.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [appellante] is eigenaresse van een scheepswerf in de Beatrixhaven, gelegen aan de [adres]te [plaats]. Deze werf bevat vier zogenaamde dokken, die [appellante] (afzonderlijk) verhuurt aan verschillende scheepsbouwbedrijven. Deze scheepsbouwbedrijven sluiten op hun beurt zelfstandig overeenkomsten met en laten werkzaamheden (doen) verrichten voor derden.
(ii) Tot deze scheepsbouwbedrijven behoort de vennootschap naar Pools recht J-E Constructions Spolka z. ograniczona odpowiedzialnoscia (hierna: J-E), gevestigd te Gdansk, Polen, tot 8 juli 2002 tevens handelend onder de naam "E.C.T. Maasdok" en kantoorhoudende te Maastricht.
(iii) Teneinde - onder meer - J-E in staat te stellen de benodigde projectfinancieringen te verkrijgen, is in maart 1999 tussen [appellante] en – onder meer - J-E enerzijds Fortis Bank Nederland N.V. (hierna: Fortis), gevestigd te Rotterdam, anderzijds een zogenaamde multi purpose faciliteit overeengekomen, op grond waarvan de deelnemende vennootschappen steeds afzonderlijk projectfinancieringen van Fortis konden verkrijgen, onder meer onder hoofdelijke verbondenheid voor al hetgeen de vennootschappen aan Fortis verschuldigd zouden zijn.
(iv) Op 10 oktober 2001 heeft J-E een overeenkomst (hierna: het contract) gesloten met de vennootschap onder firma[X] (hierna: [X]), gevestigd te [plaats], strekkende tot het, kort gezegd, uitbreiden en verbeteren door J-E van een schip van [X], genaamd [naam] (hierna: het schip).
( v) Op 22 november 2001 heeft ABN AMRO, door middel van haar kantoor te Echt, op verzoek van [X] een onherroepelijke en onvoorwaardelijke bankgarantie ten behoeve van J-E afgegeven met nummer [nummer] tot een maximum bedrag van € 483.275,93 (hierna: de bankgarantie).
(vi) Op 10 december 2001 heeft Fortis aan J-E in verband met het contract een projectfinanciering verstrekt ten bedrage van € 338.000,-. Daarbij heeft J-E als zekerheid haar rechten uit de bankgarantie door middel van een akte aan Fortis verpand. Deze akte is op 13 december 2001 ondertekend door J-E en op 14 december 2001 door Fortis. Van deze verpanding is mededeling gedaan aan ABN AMRO.
(vii) Naar aanleiding van een door de belastingdienst verricht boekenonderzoek heeft de Ontvanger op 8 juli 2002 aan J-E een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001 ten bedrage van € 7. 053.335,-, exclusief invorderingsrente. Inzake deze naheffingsaanslag heeft de Ontvanger met toepassing van de artikelen 10 lid 1 sub b en 15 Invorderingswet 1990 eveneens op 8 juli 2002 een dwangbevel aan J-E betekend.
(viii) Op 22 augustus 2002 hebben J-E en [appellante] een akte ondertekend die - voor zover van belang - als volgt luidt:
"OVEREENKOMST
I. (...) J-E (...) (hierna "Cedent") en
II. [appellante] (...) (hierna te noemen cessionaris)
hierna gezamenlijk ook te noemen partijen.
Cedent op Kredietfaciliteit "[naam]" een krediet overeenkomst heeft gesloten met Fortis Bank gevestigd te Maastricht en te Rotterdam voor de bouw van een motor vrachtschip genaamd [naam], een en ander volgens het bouwcontract nummer 360 d.d. 10 oktober 2001 in opdracht van de vennootschap onder firma [X](Scheepvaartbedrijf [naam]).
Dat door de ABN-Amro te Amsterdam een bankgarantie is gesteld met nummer [nummer] ad Euro 483.275, --
Dat de rechten uit deze bankgarantie volgens het bouwcontract overdraagbaar moeten zijn aan Fortis Bank en of cessionaris.
Dat de rechten uit deze bankgarantie door Cedent zijn verpand aan Fortis Bank, welke verpanding Fortis Bank aan ABN-Amro heeft meegedeeld.
Dat het aan Cedent door Fortis verstrekte bouwkrediet onderdeel uitmaakt van een crediet aan een groep.
Dat deze groep ter afwikkeling van haar hoofdelijke aansprakelijkheid haar totale verplichting bij Fortis heeft ingelost.
Dat Cessionaris aan Cedent ter voldoening van haar schulddeel bij Fortis Bank een bedrag groot Euro 338.000,- heeft voldaan.
Dat Fortis de boven bedoelde bankgarantie aan Cessionaris heeft overgedragen met alle daar aan verbonden rechten en zekerheden waaronder de verpanding.
Dat Cessionaris aan Cedent een voorschip heeft geleverd voor de prijs van 213.000, - -.
Dat de V.O.F. [X](Scheepvaartbedrijf [naam]) in het bouwcontract
d.d. 10/ 10/2001 heeft verklaard dat de bankgarantie overdraagbaar is aan Cessionaris.
Dat Cessionaris thans de rechten uit die bankgarantie wenst in te roepen door ABN Amro te verzoeken het in de bankgarantie genoemde bedrag te voldoen door overboeking van dat bedrag op een nader door haar aan te geven bankrekening.
Voor akkoord, Voor akkoord,
J-E (...), cedent [appellante] (...), cessionaris
(ix) Bij brief van 26 augustus 2002 heeft [appellante] aan ABN AMRO verzocht “het volledige
bedrag van de betalingsgarantie Euro 483.275, 98” over te maken naar de rekening van [appellante]. Bij deze brief waren gevoegd het contract, de bankgarantie, de pandakte als bedoeld in 3.1(vi) en de akte als vermeld in 3.1(viii).
( x) In verband met de omstandigheid dat J-E de in 3.1(vii) vermelde naheffingsaanslag niet
voldeed, heeft de Ontvanger - onder meer - op 27 augustus 2002 executoriaal beslag laten leggen ten laste van J-E onder ABN AMRO in verband met de aan J-E verstrekte bankgarantie.
(xi) Op 27 augustus 2002 heeft J-E aan [X] voor de betaling van de verrichte werkzaamheden aan het schip een factuur gezonden ten bedrage van € 483.275,93. Deze factuur is onbetaald gebleven.
(xii) Bij brief van 27 augustus 2002 heeft Fortis aan J-E medegedeeld dat zij afstand heeft gedaan van het pandrecht van Fortis op de bankgarantie.
(xiii) Bij brief van 30 oktober 2002 heeft J-E aan ABN AMRO verzocht tot uitbetaling van de
bankgarantie ten bedrage van € 483.275,93 over te gaan op bankrekening nr. [nummer] van [appellante] bij ABN AMRO.
(xiv) Onder verwijzing naar de in 3.1(xiii) vermelde brief heeft [appellante] bij brief van 30 oktober 2002 aan ABN AMRO bevestigd dat volgens [appellante] uitbetaling van de bankgarantie ten bedrage van € 483.275,93 op de bankrekening nr. [nummer] van [appellante] bij de ABN AMRO diende te geschieden.
(xv) Bij brief van 27 november 2002 heeft ABN AMRO naar aanleiding van het onder 3.1(xi) vermelde beslag aan de Ontvanger verklaring gedaan als bedoeld in artikel 476a Rv. Hierbij heeft ABN AMRO aan de Ontvanger onder meer medegedeeld dat J-E uit hoofde van de bankgarantie een voorwaardelijke vordering heeft op ABN AMRO. Tevens heeft ABN AMRO zich beroepen op een opschortingsbevoegdheid op grond van, kort gezegd, artikel 6:37 BW.