In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 januari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 3946,3 gram cocaïne op 4 mei 2012 te Schiphol. De verdachte arriveerde per vliegtuig vanuit Paramaribo en zijn bagage werd gecontroleerd na een verscherpte douanecontrole. In zijn bagage werden onder andere citrusvruchten aangetroffen, waarin cocaïne was verstopt. De verdachte ontkende kennis te hebben van de cocaïne en verklaarde dat hij de vruchten voor een vriendin van zijn neef had meegenomen.
Het hof oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn bagage en dat hij zich bewust had moeten zijn van de kans dat er cocaïne in de vruchten zou kunnen zitten. De verdachte had geen enkele poging gedaan om te controleren wat er in zijn bagage was gestopt, wat zijn zorgplicht schond. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet.
De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, maar het hof besloot tot een andere strafoplegging. Het hof hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte, die na een periode van drugsgebruik met hulp van de reclassering zijn leven weer op de rails had gekregen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, met de mogelijkheid van een proeftijd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen die niet bewezen waren.