GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
NOTARIS- EN GERECHTSDEURWAARDERSKAMER
Beslissing van 25 september 2012 in de zaak onder rekestnummer 200.086.328/01 NOT van:
[ KLAAGSTER ],
wonende te [ woonplaats ],
APPELLANTE,
[ NOTARIS ],
notaris te [ plaatsnaam] ,
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. J.M.A.H. van der Ploeg te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Namens appellante, verder klaagster, is bij een op 22 april 2011 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlage – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Groningen, verder de kamer, van 30 maart 2011, waarbij de kamer klaagster niet-ontvankelijk heeft verklaard in een onderdeel van haar klacht tegen geïntimeerde, verder de notaris, en de klacht overigens deels ongegrond en deels gegrond heeft verklaard onder oplegging van de maatregel van waarschuwing. Op 10 juni 2011 is van de zijde van klaagster een aanvullend beroepschrift met bijlagen ontvangen.
1.2. Van de zijde van de notaris is op 20 juli 2011 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen, tevens houdende het verzoek de beslissing van de kamer te vernietigen voor zover daarbij de klacht van klaagster gegrond is verklaard en die klacht alsnog ongegrond te verklaren dan wel gegrond te verklaren zonder oplegging van een maatregel.
1.3. Vervolgens is van de zijde van klaagster op 17 augustus 2011 een brief, met bijlagen, ter griffie van het hof ontvangen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 19 januari 2012. Klaagster is in persoon verschenen en heeft het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota. Voorts zijn de notaris en zijn gemachtigde verschenen. Beiden hebben het woord gevoerd, de gemachtigde aan de hand van door hem overgelegde aantekeningen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
De kamer heeft in de bestreden beslissing onder 2. een aantal feiten vastgesteld. Deze feitelijke vaststellingen waarop de kamer zijn beslissingen heeft doen steunen worden door klaagster gedeeltelijk bestreden dan wel als onvolledig aangemerkt. Het hof zal daarmee voor zover nodig in het onderstaande rekening houden. Voor het overige dienen zij ook het hof als uitgangspunt.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Tussen klaagster en [ A ] (hierna; [ A ]) heeft een affectieve relatie bestaan. Ten overstaan van de notaris is op 20 mei 2002 tussen klaagster en [ A ] een samenlevingsovereenkomst tot stand gekomen. [ A ] heeft eveneens door de notaris een testament laten maken. Nadat de relatie met klaagster was geëindigd heeft de notaris op 15 juni 2007 een bindend advies uitgebracht ter zake van de verdeling van de gemeenschap tussen klaagster en [ A ]. Klaagster heeft de notaris bij brief van 2 juli 2007 bericht dat zij zich met dat advies niet kon verenigen. [ A ] is in november 2007 overleden. Zijn erfgenamen, de kinderen uit een eerder huwelijk hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard en de notaris bereid gevonden als boedelnotaris en hun adviseur op te treden.
4.2 . In de eerste plaats verwijt klaagster de notaris - kort samengevat - dat hij, na de verbreking van de samenleving van klaagster en [ A ] in het kader van de verdeling van de gemeenschappelijke boedel erop heeft aangedrongen (door hem) een bindend advies te laten uitbrengen terwijl daartoe geen noodzaak bestond. Bovendien heeft de notaris zich bij de totstandkoming van het bindend advies steeds meer ontpopt als belangenbehartiger van [ A ].
4.3. Daarnaast verwijt klaagster de notaris dat hij na het overlijden van [ A ] ten aanzien van de vermogensbestanddelen waarvan zij mede-eigenaar was onvoldoende inhoud heeft gegeven aan de op hem rustende verplichting om bij de afwikkeling van diens nalatenschap zorgvuldig op haar belangen toe te zien. In dit verband heeft klaagster onder meer gesteld dat de notaris haar over de gemeenschappelijke woning van haar en (de erven) [ A ], informatie heeft onthouden, dan wel onjuiste informatie heeft verstrekt over de opstalverzekering, over het beëindigen van de inboedelverzekering en over de gezamenlijke bankrekening, alsmede over het stopzetten van de betaling van de hypothecaire lasten door de erven [ A ].
4.4. Verder verwijt klaagster de notaris dat hij bij zijn handelen geen onpartijdige positie heeft ingenomen aangezien hij eerst de samenlevingsovereenkomst en het bindend advies heeft opgesteld en vervolgens is opgetreden als belangenbehartiger van de erven [ A ]..
4.5. Tot slot heeft klaagster in het beroepschrift aangevoerd dat zij door de kamer ten onrechte in het eerste onderdeel van haar klacht, zoals weergegeven onder 4.2. niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding, omdat de kamer daarbij een verkeerde datum tot uitgangspunt heeft genomen. Gelet op de correspondentie en het overleg dat klaagster en [ A ] na ontvangst van het bindend advies nog met de notaris hebben gevoerd, was er in de visie van klaagster op dat moment nog geen definitief bindend advies tot stand gekomen. Voor zover ervan moet worden uitgegaan dat er toen wel een bindend advies tot stand was gekomen is er volgens klaagster sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding op grond van de gezondheidsproblemen waarmee zij tegen het einde van de klachttermijn te maken had.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. Voor het standpunt van de notaris in eerste aanleg verwijst het hof naar de overwegingen 4.1. tot en met 4.3. van de beslissing van de kamer van 30 maart 2011.
5.2. Verder heeft de notaris ten aanzien van het door klaagster in hoger beroep gestelde over de ontvankelijkheid terzake de klacht over (de totstandkoming van) het bindend advies naar voren gebracht dat klaagster op 15 juni 2007 kennis heeft genomen van de inhoud van het bindend advies. Dat zij het daar niet mee eens was doet daaraan zijns inziens niet af.
6. De ontvankelijkheid van klaagster in haar klacht aangaande het bindend advies
6.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 99 lid 12 Wet op het notarisambt (Wna), kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of een kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen.
Niet is in geschil dat klaagster op 15 juni 2007 kennis heeft genomen van het door de notaris opgestelde bindend advies. Voorts staat vast dat de klacht tegen de notaris is ingediend op 5 november 2010, derhalve meer dan drie jaar nadat klaagster kennis heeft genomen van het in haar ogen klachtwaardig handelen van de notaris. Dat klaagster het niet eens was met de inhoud van het bindend advies en tot 13 maart 2008 heeft getracht de notaris van haar zienswijze te overtuigen heeft niet tot gevolg dat daarmee geen bindend advies tot stand zou zijn gekomen., of dat er redenen zijn de drie-jaars termijn pas te laten aanvangen op het tijdstip dat de correspondentie over de inhoud van het advies was geëindigd. De klacht over de totstandkoming en de inhoud van het bindend advies is dus te laat ingediend.
6.2. Van een verschoonbare termijnoverschrijding, zoals klaagster stelt, is geen sprake geweest. Door te verwijzen naar haar ziekte tegen het einde van de klachttermijn heeft klaagster niet aangetoond dat zij gedurende die hele termijn van drie jaren niet in staat is geweest een klacht tegen de notaris in te dienen dan wel een gemachtigde dat namens haar te laten doen. Uit de stellingen van klaagster volgt bovendien dat zij in staat is geweest om, nadat het bindend advies haar was verstrekt, nog geruime tijd over (de inhoud van) meergenoemd advies met de notaris te overleggen/corresponderen. Op grond van het voorgaande heeft de kamer klaagster in dit onderdeel van haar klacht terecht niet-ontvankelijk verklaard.
7. Beoordeling van de overige klachten
7.1. Voor wat betreft het klachtonderdeel, zoals hiervoor weergegeven onder 4.3., overweegt het hof dat het onderzoek in hoger beroep niet heeft geleid tot vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen ten aanzien van dit klachtonderdeel dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
7.2. Wat betreft de klacht over het gebrek aan onpartijdigheid van de notaris is het hof van oordeel dat de notaris heeft nagelaten de belangen van beide partijen te behartigen, waartoe hij nadat hij de samenlevingsovereenkomst had opgesteld en mede op grond daarvan een bindend advies had uitgebracht gehouden was overweegt het hof als volgt.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat ten tijde van het verzoek van de erven [ A ] aan de notaris als boedelnotaris voor hen op te treden, de inhoud van het bindend advies van 15 juni 2007 tussen hem, klaagster (en [ A ]) nog volop onderwerp van discussie was terwijl de boedelverdeling mede afhankelijk was van dat bindend advies. Daarmee verhoudt zich niet dat de notaris zonder uitdrukkelijke toestemming van klaagster de opdracht aanvaardde om als boedelnotaris van één van de betrokken partijen op te treden en uit dien hoofde de belangen van die partij te behartigen. Die toestemming heeft de notaris niet gevraagd, laat staan verkregen. Toen klaagster hem bij brief van 21 april 2008 van haar advocaat kenbaar had gemaakt dat zij van mening was dat het optreden van de notaris als bindend adviseur en vervolgens als boedelnotaris niet verenigbaar was heeft de notaris zich bovendien niet teruggetrokken. Ook al gaf klaagster in dezelfde brief in verband met een ophanden zijnde bespreking op het kantoor van de notaris te kennen bereid te zijn aan haar bezwaar voor dat moment geen gevolgen te verbinden, had de notaris daaraan niet de conclusie mogen verbinden dat klaagster daarmee alsnog haar toestemming verleende. Het had de notaris duidelijk moeten zijn dat klaagster met haar deelname aan bedoelde bespreking slechts een spoedige afwikkeling van de boedel voor ogen stond.
7.3. Vastgesteld moet worden dat door dit onzorgvuldig handelen van de notaris, de bij klaagster postgevatte schijn van partijdigheid in de hand heeft gewerkt, hetgeen de notaris moet worden aangerekend. Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat de geconstateerde onzorgvuldigheden dusdanig ernstig zijn dat aan de notaris de maatregel van berisping dient te worden opgelegd.
In dat verband acht het hof ook van belang dat de notaris er bij de mondelinge behandeling geen blijk van heeft gegeven het onjuiste van zijn handelen in te zien.
7.4. De beslissing van de kamer kan voor wat betreft de opgelegde maatregel dan ook niet in stand blijven.
7.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
7.6. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
- vernietigt de bestreden beslissing voor wat betreft de opgelegde maatregel – en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- legt de notaris de maatregel van berisping op;
- bekrachtigt de beslissing van de kamer voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A.M.A. Verscheure en C.P. Boodt, en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 25 september 2012 door de rolraadsheer.