ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ3891

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.109.219/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de juridische hoofdverblijfplaats van een minderjarige in het kader van co-ouderschap

In deze zaak gaat het om de juridische hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige 1], die geboren is uit het huwelijk van de vrouw en de man. Het huwelijk is op 5 augustus 2010 ontbonden, en de vrouw heeft op 3 juli 2012 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Haarlem, waarin haar verzoek om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij haar te bepalen, was afgewezen. De vrouw stelt dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat haar juridische hoofdverblijfplaats gelijkgesteld wordt aan haar feitelijke hoofdverblijfplaats, aangezien [minderjarige 1] voornamelijk bij de vrouw verblijft en zij tegen praktische problemen aanloopt door de huidige inschrijving bij de man.

De man daarentegen betwist de noodzaak van deze wijziging en stelt dat de afspraken die destijds zijn gemaakt, gebaseerd op gelijkwaardig ouderschap en financiële overwegingen, moeten worden gerespecteerd. Hij wijst erop dat [minderjarige 1] ook haar sociale leven in [a] heeft en dat de vrouw geen bewijs heeft geleverd van de door haar genoemde praktische problemen.

Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht het verzoek van de vrouw heeft afgewezen, maar komt tot de conclusie dat de praktische problemen die de vrouw ondervindt, van dien aard zijn dat het in het belang van [minderjarige 1] is om haar juridische hoofdverblijfplaats bij de vrouw te bepalen. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vrouw zal zijn, zodat zij beter in staat is om de regie in het leven van [minderjarige 1] te voeren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Sector familierecht
Uitspraak: 16 oktober 2012
Zaaknummer: 200.109.219/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: 189107/FA RK 12-259
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellante,
advocaat: mr. C.M.J. Zillikens te Hoorn,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. T.J.E. op de Weegh te Alkmaar.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 3 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 8 mei 2012 van de rechtbank Haarlem met kenmerk 189107/FA RK 12-259.
1.3. De vrouw heeft op 29 augustus 2012 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 13 september 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door mr. S. van Ojik;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw W.E.A. Ruder, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).
2. De feiten
Partijen zijn [in] 2005 gehuwd. Hun huwelijk is op 5 augustus 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 7 juli 2010 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is geboren […] (hierna: [minderjarige 1]) [in] 2008. Uit een eerdere relatie van de vrouw is geboren […] (hierna: [minderjarige 2]) [in] 2002. De man heeft [minderjarige 2] erkend.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de vrouw de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vrouw te bepalen, afgewezen.
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] alsnog bij haar te bepalen.
3.3. De man verzoekt het hoger beroep van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Uitgangspunt is dat de rechter bij het bepalen bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft een zodanige beslissing neemt als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.2. De vrouw acht het in het belang van [minderjarige 1] dat haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw bepaald wordt. Partijen zijn bij het opstellen van het ouderschapsplan in 2010 overeengekomen dat [minderjarige 1] op het adres van de man in [a] ingeschreven werd en [minderjarige 2] op het adres van de vrouw in [b]. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven hoofdzakelijk bij de vrouw en hebben een uitgebreide omgangsregeling met de man. De vrouw is van mening dat het in het belang van [minderjarige 1] is haar juridische hoofdverblijfplaats gelijk te stellen met haar feitelijke hoofdverblijfplaats. [minderjarige 1] heeft haar sociale leven in [b] en er zijn vele praktische bezwaren tegen het feit dat [minderjarige 1] ingeschreven staat in [a]. De vrouw ervaart bijvoorbeeld moeilijkheden bij afspraken met het consultatiebureau en bij de aanvraag van een paspoort. Het is voorts van belang dat er samenhang en consistentie is in de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2], aldus de vrouw.
4.3. De man betwist het standpunt van de vrouw. De man en de vrouw hebben er, vanuit het uitgangspunt van gelijkwaardig ouderschap en om financiële redenen, voor gekozen dat [minderjarige 1] haar juridische hoofdverblijfplaats bij de man heeft. Er is geen aanleiding om dit te wijzigen. [minderjarige 1] heeft haar sociale leven ook in [a] en de man heeft geen kennis van het feit dat de vrouw praktische problemen ondervindt. Dat de vrouw feitelijk de regie voert in [minderjarige 1]’s leven komt omdat zij geen vertrouwen heeft in de man wat betreft het regelen van dergelijke zaken. De man is echter altijd bereid mee te werken.
4.4. De Raad is van mening dat de rechtbank terecht het verzoek van de vrouw heeft afgewezen. De man en de vrouw hebben destijds samen afgesproken dat [minderjarige 1] haar juridische hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben. De Raad ziet geen aanleiding om dit te wijzigen, te meer omdat het aansluit bij het uitgangspunt van co-ouderschap. Als de vrouw bij de man aangeeft dat zij tegen moeilijkheden aanloopt, kan het wellicht in onderling overleg worden opgelost. De Raad benadrukt met betrekking daartoe dat het van groot belang is dat de communicatie tussen partijen verbetert.
4.5. Het hof overweegt als volgt. Nu [minderjarige 1]’s feitelijke hoofdverblijfplaats niet in geschil is, dient het hof slechts te oordelen over de juridische hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1]. Bij het opstellen van het ouderschapsplan in 2010 zijn partijen gezamenlijk overeengekomen dat [minderjarige 1] haar juridische hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben. De man heeft verklaard dat, naast enig emotioneel belang, aan deze afspraak hoofdzakelijk financiële redenen ten grondslag lagen. Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vrouw de regie voert in het leven van [minderjarige 1]. Zij regelt nagenoeg alle praktische zaken en zij is het aanspreekpunt van de officiële instanties. De man heeft dit niet betwist. De vrouw loopt bij de regievoering tegen praktische problemen aan omdat [minderjarige 1] haar juridische hoofdverblijf bij de man heeft. Zo is het bezwaarlijk dat de vrouw met [minderjarige 1] naar [a] dient te gaan voor een bezoek aan het consultatiebureau en dat zij bij vele handelingen de medewerking van de man nodig heeft, te meer omdat de communicatie tussen partijen op dit moment te wensen overlaat. Het hof is van oordeel dat de praktische problemen van dien aard zijn dat de vrouw wordt belemmerd in het uitvoeren van de regie in [minderjarige 1]’s leven. Naar het oordeel van het hof is het in het belang van [minderjarige 1] dat de vrouw zo goed mogelijk in staat wordt gesteld de feitelijke regie te voeren. Het hof acht het voorts aannemelijk dat de vrouw ten tijde van het opstellen van het ouderschapsplan deze problemen niet heeft voorzien. Op grond van het bovenstaande, daarbij meegewogen dat er hoofdzakelijk financiële redenen ten grondslag lagen aan het bepalen van de juridische hoofdverblijfplaats bij de man, zal het hof de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] alsnog bij de vrouw bepalen.
De stelling van de man dat de vrouw de man niet toelaat (een deel van) de regie te voeren, maakt deze beslissing niet anders, nu het hof niet is gebleken dat de man daartoe in het verleden enig initiatief heeft genomen.
5. Beslissing
Het hof:
- vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vrouw zal zijn;
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. C.E. Buitendijk en mr. J.W. van Zaane in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2012.