ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ3798

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.110.898/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens schending van de informatieplicht door de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had zijn bewindvoerder niet geïnformeerd over aanzienlijke belastingteruggaven, die in totaal € 11.751,00 bedroegen. Het hof oordeelde dat de appellant niet geloofwaardig kon maken dat hij niet op de hoogte was van zijn belastingaangiften en de teruggaven die op de rekening van zijn partner waren gestort. De appellant had eerder vragen gesteld aan de bewindvoerder over de regelgeving rondom belastingteruggaven, wat aantoont dat hij zich bewust was van zijn verplichtingen.

Daarnaast had de appellant nagelaten om de bewindvoerder inzicht te geven in de inkomenssituatie van zijn partner en had hij onjuiste mededelingen gedaan over zijn reiskosten. Het hof benadrukte dat de schuldenaar vergaande verplichtingen heeft in het kader van de schuldsaneringsregeling en dat actieve medewerking aan de uitvoering van deze regeling vereist is. De appellant had niet tijdig de benodigde financiële gegevens verstrekt, ondanks herhaalde verzoeken van de bewindvoerder.

Het hof concludeerde dat de tekortkomingen van de appellant zo ernstig waren dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling terecht was. De beslissing van de rechtbank Alkmaar werd bekrachtigd, en de appellant werd niet in staat gesteld om de schuldsaneringsregeling te voltooien. Het hof wees erop dat de appellant gedurende acht dagen na de uitspraak beroep in cassatie kan instellen.

Uitspraak

arrest
________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
sector handelsrecht
zaaknummer : 200.110.898/01
insolventienummer rechtbank : 10/348-R
arrest van de derde kamer van 6 november 2012
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [X],
APPELLANT,
advocaat: mr. M. van Espen te Hoorn.
1. Het geding in hoger beroep
Verzoeker wordt hierna [appellant] genoemd.
[appellant] is bij op 2 augustus 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 25 juli 2012.
Op 17 oktober 2012 heeft [appellant] aanvullende gronden ter griffie van het hof ingediend.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 23 oktober 2012. Bij die behandeling is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. L. de Jong, advocaat te Purmerend. Verder is de bewindvoerder verschenen.
2. Beoordeling
2.1. [appellant] heeft in het verzoekschrift verzocht om het vonnis waarin de op hem toepasselijke schuldsaneringsregeling (tussentijds) is beëindigd zonder schone lei, te vernietigen en hem alsnog in staat te stellen de wettelijke schuldsaneringsregeling te voltooien. [appellant] heeft – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. [appellant] is zijn verplichtingen steeds nagekomen. Voor zover sprake zou zijn van enige tekortkoming, meent [appellant] dat hem geen verwijt treft. Ten aanzien van de informatieverplichting stelt [appellant] dat het hem niet duidelijk was wat precies van hem werd verwacht. Hij had een hoop vragen maar de bewindvoerder had nooit tijd [appellant] hierover te woord te staan. Daarnaast heeft [appellant] geruime tijd problemen met zijn partner met wie hij een gezin heeft. Vanwege deze problemen weigerde zijn partner haar financiële gegevens aan [appellant] te verstrekken. Ten aanzien van de niet aan de bewindvoerder gemelde belastingteruggaven in 2011 en 2012, stelt [appellant] dat hij er geen enkel idee van had dat deze werden gestort op de rekening van zijn partner. De belastingaangiften werden verzorgd door een kennis. [appellant] heeft de aangifte zelf niet ingezien. Het totaalbedrag van teruggaven is door zijn partner echter geheel opgemaakt. [appellant] stelt voor om de looptijd van de schuldsaneringsregeling met twee jaar te verlengen zodat hij deze schuld aan de boedel kan inlopen.
2.2. Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat - zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Fw - vergaande verplichtingen rusten op de schuldenaar op wie de wettelijke schuldsanerings-regeling van toepassing is. Deze verplichtingen vinden hun grond in de doelstelling van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Deze doelstelling komt erop neer dat aan natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële situatie terecht zijn gekomen, de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking wordt verwacht aan de doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
2.4. Op de schuldenaar rust onder meer de verplichting tot het verschaffen van die inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Uit de door de bewindvoerder overgelegde verslagen en stukken is voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] de bewindvoerder niet naar behoren heeft geïnformeerd. Ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe heeft [appellant] nagelaten de bewindvoerder (tijdig en spontaan) de benodigde financiële gegevens te verstrekken en inzicht te geven in de inkomenssituatie van zijn partner. Aan het verweer van [appellant] dat hij gebukt ging onder relatieproblemen en dat zijn partner daarom weigerde financiële gegevens aan hem te verstrekken gaat het hof voorbij nu dit op geen enkele wijze uit de stukken of anderszins aannemelijk geworden. Ook de stelling van [appellant] dat hij niet precies wist wat er in het kader van de schuldsaneringsregeling van hem werd verwacht, gaat niet op. De bewindvoerder heeft met de door haar als productie 1 overgelegde e-mailcorrespondentie aangetoond dat zij [appellant] meerdere malen heeft gewezen op de op hem rustende verplichtingen. Daarnaast heeft [appellant] de bewindvoerder niet gemeld dat hij beschikte over een bedrijfsauto, terwijl hij wel en ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op een vrij te laten bedrag voor woon- en werkverkeer. De bewindvoerder heeft vanwege deze gebrekkige informatieverstrekking van [appellant] haar toezichthoudende taak niet naar behoren kunnen uitvoeren.
2.5. Verder rekent het hof het [appellant] zwaar aan dat hij de bewindvoerder niet heeft ingelicht over de belastingteruggaven voor een totaalbedrag van € 11.751,00. Het komt het hof niet geloofwaardig over dat [appellant], zoals hij betoogt, geen kennis droeg van zijn aangiften inkomstenbelasting en daarom niet zou hebben geweten dat aftrekposten – anders dan vóór de schuldsanering – aan zijn partner zijn toebedeeld en dat dientengevolge de aanzienlijke hoge bedragen belastingteruggaven in 2011 en 2012 op de rekening van zijn partner zijn gestort. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat [appellant] bij e-mailbericht van 24 januari 2011 aan de bewindvoerder heeft gevraagd:
“Binnenkort zal ik de belasting aanslagen van de voorgaande jaren indienen bij de belastingdienst. Hoe zit het met de regelgeving? Indien ik de belastingdienst moet terugbetalen, valt dit dan onder de WSNP? En indien ik eventueel recht heb op een teruggave, mag ik dit dan buiten de WSNP ontvangen?” De bewindvoerder heeft daarop onder meer geantwoord dat teruggaven in de boedel vallen. Daarbij komt dat er in diezelfde periode tweemaal door zijn partner een vakantie mede op naam van [appellant] is geboekt, en dat de boekingsbevestigingen naar zijn e-mailadres zijn verzonden, zodat het ook om die reden niet aannemelijk is dat de belastingteruggaven buiten toedoen van [appellant] niet aan de boedel ten goede zijn gekomen.
Bovendien was het de verantwoordelijkheid van [appellant] om ter voorkoming van benadeling van de boedel zich ervan te vergewissen dat de belastingteruggaven (deels) aan hem zouden worden uitbetaald. Niet aannemelijk is dat [appellant] daartoe niet in staat is geweest. De beweerde onwetendheid kan hem ook om die reden niet baten.
2.6. Ten slotte staat vast dat [appellant] een achterstand heeft laten ontstaan in de bijdragen aan de boedel. De verklaring die hij daarvoor (ter zitting) heeft gegeven, namelijk dat hij ‘wel en niet’ wist wat hij aan overwerkvergoeding moest afdragen, is niet aannemelijk gemaakt. Niet alleen is onaannemelijk dat [appellant] niet bekend was met wat hij had af te dragen gelet op de mededelingen die de bewindvoerder hem daarover heeft gedaan, maar bovendien is niet aannemelijk gemaakt dat de beweerde onbekendheid de oorzaak is geweest van de achterstand.
2.7. Genoemde tekortkomingen zijn naar het oordeel van het hof zo ernstig dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] terecht tussentijds is beëindigd.
3. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, M.W.E. Koopmann en R.J.Q. Klomp en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.