ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ3794

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
200.113.067-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende afdracht en nieuwe schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De appellante had op 12 september 2012 een verzoekschrift ingediend tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2012, waarin haar schuldsaneringsregeling zonder schone lei was beëindigd. Tijdens de zitting op 13 november 2012 heeft de appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. O.M. Karam, haar standpunt toegelicht. De appellante voerde aan dat zij altijd had willen meewerken aan haar verplichtingen, maar door persoonlijke omstandigheden en achterstanden in salarisbetaling niet in staat was geweest om aan de boedel af te dragen. Ze stelde dat ze inmiddels weer werk had en in staat was haar schulden te voldoen, en vroeg het hof om haar een kans te geven of de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen.

Het hof oordeelde dat de appellante vergaande verplichtingen had op grond van de wettelijke schuldsaneringsregeling, waaronder de verplichting om maandelijks af te dragen aan de boedel en geen nieuwe schulden te laten ontstaan. Het hof constateerde dat de appellante structureel onvoldoende had afgedragen aan de boedel en een nieuwe schuld had laten ontstaan aan haar zorgverzekeraar. Bovendien had zij geen realistisch aflossingsvoorstel ingediend en eerdere afspraken met de bewindvoerder niet nagekomen. Het hof concludeerde dat de tekortkomingen van de appellante, mede gezien de eerdere kansen die zij had gekregen, zo ernstig waren dat er geen redenen waren om de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

arrest
________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
sector handelsrecht
zaaknummer : 200.113.067/01
insolventienummer rechtbank : 10/721-R
arrest van de derde kamer van 20 november 2012
in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende te [X],
APPELLANTE,
advocaat: mr. O.M. Karam te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Verzoekster wordt hierna [appellante] genoemd.
[appellante] is bij op 12 september 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2012.
Op 5 november 2012 heeft de bewindvoerder een verslag met stukken ter griffie van het hof ingediend.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 13 november 2012. Bij die behandeling is [appellante] verschenen, bijgestaan door mr. Karam die het hoger beroep heeft toegelicht. Daarnaast is de bewindvoerder verschenen.
2. Beoordeling
2.1. [appellante] heeft in het verzoekschrift verzocht om het vonnis waarin de op haar toepasselijke schuldsaneringsregeling (tussentijds) is beëindigd zonder schone lei, te vernietigen en haar alsnog in staat te stellen de wettelijke schuldsaneringsregeling te voltooien. [appellante] heeft – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. [appellante] heeft altijd willen meewerken aan haar verplichtingen, maar door persoonlijke omstandigheden kon zij deze niet steeds naar behoren nakomen. Daarnaast heeft [appellante] vanwege achterstanden in salarisbetaling enige tijd geen inkomen gehad, waardoor zij niet aan de boedel kon afdragen en er een schuld is ontstaan aan de zorgverzekering. De bewindvoerder heeft echter nooit naar haar verhaal willen luisteren. Verder stelt [appellante] dat zij wel degelijk aan haar aanvullende sollicitatieverplichting heeft voldaan: op dit moment werkt zij bij twee werkgevers voor 40 uur in de week. Nu zij genoeg inkomen heeft en zij zich heeft aangemeld bij een administratiekantoor voor het regelen van haar financiën, is zij in staat haar schulden te voldoen. [appellante] vraagt het hof haar nog een kans te geven dan wel de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen.
2.2. Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat - zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Fw - vergaande verplichtingen rusten op de schuldenaar op wie de wettelijke schuldsanerings-regeling van toepassing is. Deze verplichtingen vinden hun grond in de doelstelling van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Deze doelstelling komt erop neer dat aan natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële situatie terecht zijn gekomen, de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking wordt verwacht aan de doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
2.3. Op de schuldenaar rust onder meer de verplichting maandelijks af te dragen aan de boedel en geen nieuwe schulden te laten ontstaan. Uit het door de bewindvoerder overgelegde overzicht (gedateerd 28 augustus 2012) van ontvangen boedelbijdragen volgt dat [appellante] vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling structureel onvoldoende aan de boedel heeft afgedragen. De achterstand in de boedel bedraagt thans € 588,23. Daarnaast heeft [appellante] gedurende de schuldsaneringsregeling een nieuwe schuld laten ontstaan aan zorgverzekeraar Agis ten bedrage van € 1.459,92. [appellante] heeft ter zake geen redelijk voorstel tot afbetaling daarvan binnen de termijn van de schuldsaneringsregeling gedaan. Het aflossingsvoorstel van [appellante], nog daargelaten dat het niet concreet is uitgewerkt, zoals zij ter zitting in hoger beroep heeft gedaan, komt het hof niet realistisch voor. Weliswaar is [appellante], naar zij stelt, meer gaan verdienen waardoor zij extra aan de boedel kan afdragen, maar zij gaat eraan voorbij dat hogere inkomsten ook betekent dat er een herberekening zal moeten plaatsvinden van het vrij te laten bedrag. Het hof neemt daarnaast in aanmerking dat [appellante] eerdere (na het verhoor bij de rechter-commissaris op 16 april 2012) met de bewindvoerder gemaakte afspraken over onder meer het inlopen van de boedelachterstand, niet is nagekomen. Ook de omstandigheid dat [appellante] zich voor het regelen van haar financiën thans heeft aangemeld bij een administratiekantoor, maakt voorgaande niet anders. Overigens is ook niet gebleken dat het administratiekantoor al daadwerkelijk aan de slag is gegaan.
2.4. Verder is uit de door de bewindvoerder overgelegde verslagen en stukken voldoende aannemelijk geworden dat [appellante], ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe, nagelaten heeft (tijdig en spontaan) de bewindvoerder de benodigde financiële gegevens te verstrekken. De bewindvoerder heeft hierdoor haar toezichthoudende taak niet naar behoren kunnen uitvoeren. [appellante] heeft onvoldoende aangetoond dat deze tekortkomingen haar niet kunnen worden toegerekend. Dat de bewindvoerder in de uitvoering van haar taak tekort is geschoten, zoals [appellante] betoogt, is op geen enkele wijze uit de stukken aannemelijk geworden.
2.5. Tot slot heeft [appellante] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij aan haar aanvullende sollicitatieplicht heeft voldaan. [appellante] stelt weliswaar dat zij nu 40 uur in de week werkt en een netto-inkomen verdient van € 1.460,-, maar zij overlegt hiervan geen enkel bewijsstuk.
2.6. Genoemde tekortkomingen zijn, mede gelet op de eerdere kansen die [appellante] heeft gehad, naar het oordeel van het hof zo ernstig dat er geen redenen zijn de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen. De schuldsaneringsregeling is ten aanzien van [appellante] dan ook terecht tussentijds beëindigd.
3. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. mrs. R.H. de Bock, J.C.W. Rang en H.J.M. Boukema en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.