ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ1029

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-000653-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van een minderjarige met schizofrenie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een minderjarige verdachte die lijdt aan schizofrenie. De advocaat-generaal had gevorderd om de verdachte voorwaardelijk te plaatsen in een inrichting voor jeugdigen, maar het hof heeft deze vordering niet gevolgd. Het hof oordeelt dat een gedwongen plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, al dan niet aan voorwaarden gebonden, niet in het belang is van de ontwikkeling van de verdachte en evenmin van de bescherming van de maatschappij. Het hof baseert zich op verklaringen van deskundigen, waaronder een kinder- en jeugdpsychiater, die hebben aangegeven dat de huidige behandeling van de verdachte in de geestelijke gezondheidszorg adequater is. De deskundigen hebben benadrukt dat de verdachte, mits hij zijn medicatie inneemt, normaal functioneert en dat er voldoende waarborgen zijn voor zijn bescherming en die van de maatschappij. De ouders van de verdachte hebben ook hun erkenning van zijn psychische stoornis bevestigd en zijn betrokken bij zijn behandeling. Het hof concludeert dat de voortzetting van de huidige behandeling zonder gedwongen juridisch kader de beste optie is voor de verdachte. Het arrest is gewezen door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin de rechters M.J.G.B. Heutink, J.A.M. de Wit en R.H.J. de Vries zitting hadden. Het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep.

Uitspraak

parketnummer: 23-000653-12
datum uitspraak: 14 juni 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-670877-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van
23 januari 2012 en op de terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 en 4 ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en hem de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren op te leggen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen.
Het hof zal de advocaat-generaal niet volgen in diens vordering tot een voorwaardelijk plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen. Het hof overweegt daartoe dat uit hetgeen de [deskundige G], kinder- en jeugdpsychiater in de [behandelcentrum] en behandelaar van de verdachte op de afdeling [x], waar de verdachte momenteel verblijft, ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat in het reeds ingezette traject van de huidige behandeling en de toekomstige nazorg, voldoende waarborgen zijn geïncorporeerd ter bescherming van zowel de verdachte als de maatschappij. De gedwongen (en eventueel gesloten) setting van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is volgens hem voorts niet in het belang van de verdachte, nu de verdachte niet gedragsgestoord is, zoals de kinderen die daar veelal geplaatst zijn, maar lijdt aan schizofrenie. Indien de verdachte zijn medicatie inneemt, functioneert hij dan ook normaal. Daarbij wordt met de verdachte gewerkt aan een stappenplan teneinde eventuele momenten van terugval voortijdig te herkennen en te voorkomen. Dit geldt te meer volgens de heer [deskundige G] nu ook zijn ouders, anders dan ten tijde van de behandeling van de onderhavige zaak in eerste aanleg, het bestaan van de psychische stoornis van de verdachte hebben erkend en geaccepteerd en doordrongen zijn van het belang voor de verdachte van (de tijdige inname van) medicatie en daarop toezien, hetgeen door beide ouders ter terechtzitting in hoger beroep is bevestigd. Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (al dan niet voorwaardelijk) is wat [deskundige G] betreft aldus niet in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte, noch in het belang van de bescherming van de maatschappij.
De deskundigen Strieder, Vreugdenhil (beiden kinder- en jeugdpsychiater) en Breuker (forensisch psycholoog) hebben ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven te staan achter hetgeen de [deskundige G] heeft verklaard en voorts dat zij gelet op de ontwikkeling van de verdachte gedurende zijn behandeling [x] sterker dan in eerste aanleg van oordeel zijn dat een behandeling in het kader van de Geestelijke Gezondheidszorg adequater voor zowel de verdachte als de maatschappij is dan een behandeling van de verdachte in (de gedwongen setting van) een inrichting voor jeugdigen.
Het bovenstaande in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat ter zake van de behandeling van de verdachte een meerwaarde ligt in voortzetting van de huidige behandeling van de verdachte, ook indien dit in de nabije toekomst zou betekenen dat de verdachte zal worden behandeld dan wel begeleid zonder een gedwongen juridisch kader. Een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, al dan niet aan voorwaarden gebonden, acht het hof derhalve niet in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte en evenmin in belang van bescherming van de maatschappij.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.G.B. Heutink, mr. J.A.M. de Wit en mr. R.H.J. de Vries in tegenwoordigheid van mr. K. Oosterhof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
14 juni 2012.