“3. Eiser heeft gesteld dat de waarde te hoog is vastgesteld.
In verband hiermee heeft eiser een taxatierapport van de belastingdienst Amsterdam in het geding gebracht waarin de waarde van het pand [a-straat] 6 op de dag van de eigendomsoverdracht van de dochter van eiser aan eiser op 1 februari 2008 als volgt is vastgesteld: De bovenwoning in vrije staat: € 320.000,00. De benedenwoning in verhuurde staat: € 116.000,00.
Eiser schat het waardedrukkend effect van de huur op 35%. De benedenwoning zou in dat geval in vrije staat € 175.000,00 waard zijn. Eiser acht het onbegrijpelijk dat een taxatierapport van een hogere overheid, de belastingdienst, niet door een lagere overheid wordt geëerbiedigd. Verder is eiser van mening dat de uitspraak op bezwaar geen beschikking is omdat het algemene informatie bevat en geen rechtsmiddelenclausule. Mocht dat wel het geval zijn dan is de beschikking onvoldoende gemotiveerd omdat daaruit niet duidelijk wordt waarom het taxatierapport van de belastingdienst niet voldoet en waarom de stelling van eiser, dat de WOZ-waarden te hoog zijn vastgesteld, niet juist zou zijn. Eiser vindt dat dit taxatierapport, dat ziet op 1 februari 2008 ook geldt rond de waardepeildatum 1 januari 2008. Eiser verwijst in verband hiermee naar een arrest van de Hoge Raad van 29 november 2000, nr. 35797.
Verder acht eiser de voor hem nadelige gevolgen van de uitspraak op bezwaar onevenredig met betrekking tot de met het besluit te dienen doelen en wijst ook hier weer op willekeur van de gemeente. Eiser benadrukt dat een schatting in verhuurde staat van € 116.000, 00 nooit tot een waarde in onverhuurde staat van € 275.000,00 kan leiden. Dit zou € 116.000,00 of € 193.333,00 moeten zijn. Door het taxatierapport van de belastingdienst niet bij de berekening van de WOZ-waarde te betrekken handelt verweerder volgens eiser onzorgvuldig, willekeurig, onredelijk en onbillijk. Eiser verzoekt de rechtbank toepassing te geven aan de artikelen 8:45 tot en met 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de taxateur te verzoeken zich uit te spreken over de waarde van de benedenwoning in onverhuurde staat. Eiser biedt aan een contra rapport op te laten maken door een beëdigd taxateur waaruit zal blijken dat de benedenwoning niet meer waard kan zijn dan
€ 193.333,00. Tenslotte verzoekt eiser de rechtbank ook de WOZ-waarden over de jaren 2005 tot en met 2008 te verlagen.
4. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de bestreden uitspraak op bezwaar slechts heeft volstaan met een algemene toelichting op de wijze waarop de WOZ-waarde tot stand komt. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift nadrukkelijk verwezen naar het taxatierapport van de belastingdienst. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet specifiek is ingegaan op dit taxatierapport, met name op de vraag waarom dit rapport niet kan dienen als onderbouwing voor de WOZ-waarde. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat de uitspraak op bezwaar in strijd is met het motiveringsbeginsel als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en de uitspraak op bezwaar zal wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb worden vernietigd.
(….)
7. Het is volgens vaste rechtspraak aan verweerder om te bewijzen dat hij deze waarde niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank stelt vast dat verweerder de waarde van eisers woningen heeft bepaald volgens de hiervoor genoemde en voorgeschreven vergelijkingsmethode. Verder is de rechtbank van oordeel dat de daarbij genoemde referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn met eisers woningen. De referentiewoningen liggen bijna allemaal in dezelfde buurt. Verder zijn ze overwegend van een vergelijkbaar type en bouwjaar. Ook de kwaliteit, het onderhoud en de ligging komt grotendeels overeen met eisers woningen. De verkoopprijzen daarvan kon verweerder dus gebruiken als onderbouwing van de WOZ-waarde van eisers woningen.
8. De rechtbank vindt eisers woning aan de [a-straat] 6 H het best vergelijkbaar met de referentiewoning [b-straat] 18B. Deze woning ligt in dezelfde buurt als eisers woning. Het is iets groter maar van dezelfde type en bouwjaar. De kwaliteit, het onderhoud en de ligging van deze woning wordt in vergelijking met eisers woning als minder gekwalificeerd. Desondanks is de m²-prijs van eisers woning lager dan deze woning. Deze referentiewoning is kort voor de waardepeildatum op 21 december 2007 verkocht voor € 292.500. Rekening houdend met de al genoemde verschillen en de aanwezigheid van een tuin en berging bij eisers woning, is de rechtbank van oordeel dat eiser met de vaststelling van de WOZ-waarde op € 275.500 niet te kort is gedaan.
9. De rechtbank is van oordeel dat eisers woning aan de [a-straat] 6 1 ook goed vergelijkbaar is met de daarvoor genoemde referentiewoningen. Eisers woning is het beste vergelijkbaar met de Z. Jansestraat 36 2. Qua kwaliteit, onderhoud en ligging komen beide woningen overeen. Beide woningen hebben ook een berging. Deze referentiewoning is maar 2m² groter dan eisers woning en deze referentiewoning is kort na de waardepeildatum op 14 januari 2008 verkocht voor € 465.000,00. Ondanks al deze overeenkomsten is de m²-prijs van de door verweerder vastgestelde WOZ-waarde van eisers woning lager dan de m²-prijs van de transactieprijs van de deze referentiewoning. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser ook met de vaststelling van deze WOZ-waarde op € 307.500,00 niet te kort is gedaan.
10. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de vaststelling van de WOZ-waarden van eisers woningen voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het verzoek van eiser om een taxateur te benoemen te honoreren. Eiser heeft een taxatierapport van de belastingdienst in het geding gebracht dat weliswaar ziet om een datum dichtbij de waardepeildatum van 1 januari 2008 maar dat uitgaat van een andere taxatiemethodiek. In dit rapport worden geen transactieprijzen van vergelijkbare woningen genoemd zoals de Wet WOZ dat voorschrijft en geen vergelijking gemaakt met gerealiseerde verkooptransacties op of rond de waardepeildatum. De benedenwoning wordt in dit rapport in strijd met de voorschriften van de Wet WOZ gewaardeerd in verhuurde staat. Een dergelijke waardering is niet bruikbaar bij de vaststelling van de WOZ-waarde. Gezien het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder afdoende heeft bewezen dat de WOZ-waarde van eisers woningen niet te hoog is vastgesteld.
(…)”