ECLI:NL:GHAMS:2012:BY8735

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.110.548-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopig getuigenverhoor en misbruik van procesrecht in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 18 december 2012, gaat het om een hoger beroep van FMC c.s. tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 18 mei 2012 en 9 juli 2012 beslissingen genomen in een procedure waarin [ appellant sub 4 ] als verzoekster optrad tegen CDS en FMC als verweersters. FMC c.s. hebben in hun beroepschrift van 25 juli 2012 vijf grieven ingediend en verzocht om vernietiging van de eerdere beslissingen, met een kostenveroordeling voor [ appellant sub 4 ]. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 december 2012 hebben de advocaten van beide partijen hun standpunten toegelicht.

Het hof heeft vastgesteld dat FMC c.s. voldoende belang hebben bij het hoger beroep, ondanks het feit dat [ appellant sub 4 ] had aangegeven af te zien van het voorlopig getuigenverhoor. FMC c.s. betoogden dat [ appellant sub 4 ] misbruik maakte van het procesrecht door het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor in te dienen. Het hof oordeelde echter dat niet bij voorbaat kon worden aangenomen dat het verzoek kansloos was of dat [ appellant sub 4 ] misbruik had gemaakt van het procesrecht. Het hof concludeerde dat FMC c.s. onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun stellingen.

Uiteindelijk heeft het hof het hoger beroep verworpen, omdat [ appellant sub 4 ] uitdrukkelijk had afgezien van het horen van getuigen en FMC c.s. geen belang meer hadden bij verdere beoordeling van het hoger beroep. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op dezelfde datum.

Uitspraak

zaaknummer 200.110.548/01
18 december 2012
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
in de zaak van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FMC SEPARATION SYSTEMS B.V.,
(voorheen CDS Engineering B.V.)
gevestigd te Arnhem,
2. de vennootschap naar Noors recht
FMC KONGSBERG SUBSEA A.S.,
gevestigd te Kongsberg, Noorwegen,
3. [ APPELLANT SUB 3 ],
wonende te [ woonplaats ], [ land ],
4. [ APPELLANT SUB 4 ],
wonende te [ woonplaats ], [ land ],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. J.Ph. de Korte te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROCESS LABORATORIES NETHERLANDS ([ APPELLANT SUB 4 ] NL) B.V.,
gevestigd te Arnhem,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. H.J. ter Haar Romeny te Amsterdam.
De partijen worden hierna CDS, FMC, Sunde, [ appellant sub 3 ] en [ appellant sub 4 ] genoemd. Appellanten worden gezamenlijk FMC c.s. genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Bij beroepschrift van 25 juli 2012 zijn FMC c.s. in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2012 en van de beslissing van die rechtbank van 9 juli 2012, in deze zaak onder
zaak-/rekestnummer 503458 / HA RK 11-367 gewezen tussen [ appellant sub 4 ] als verzoekster en (in elk geval) CDS en FMC als verweersters. Bij het beroepschrift hebben FMC c.s. vijf grieven tegen de beslissingen aangevoerd, producties in het geding gebracht en geconcludeerd tot vernietiging van beide beslissingen, met veroordeling van [ appellant sub 4 ] in de daadwerkelijke kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
1.2 Bij verweerschrift heeft [ appellant sub 4 ] geconcludeerd, naar het hof verstaat, dat het hof FMC c.s. niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, althans dit zal verwerpen, met veroordeling van FMC c.s., uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding.
1.3 Het hoger beroep is mondeling behandeld op
11 december 2012. Zijdens FMC c.s. zijn de advocaten
mrs. J.Ph. de Korte en S.N.J. Putter verschenen. Zijdens [ appellant sub 4 ] zijn de advocaten mrs. H.J. ter Haar Romeny en
M. Jansen verschenen. Mrs. De Korte en Ter Haar Romeny hebben het woord gevoerd aan de hand van aantekeningen die zij hebben overgelegd.
1.4 Ten slotte is beschikking aangezegd.
2. Beoordeling
2.1 FMC c.s. hebben doorbrekingsgronden gesteld. Daarom staat het rechtsmiddelenverbod van art. 188 lid 2 Rv niet aan hun ontvankelijkheid in het hoger beroep in de weg.
2.2 Toen [ appellant sub 4 ] bij verweerschrift in hoger beroep te kennen gaf dat zij heeft besloten af te zien van het horen van de getuigen middels het voorlopig getuigenverhoor, hadden
FMC c.s. reeds proceskosten in hoger beroep gemaakt door een beroepschrift in te dienen en hadden zij ook reeds om een kostenveroordeling in hoger beroep gevraagd. Daarom hebben zij voldoende belang bij het hoger beroep om erin te kunnen worden ontvangen.
2.3 Ook overigens staat niets in de weg aan de ontvankelijkheid van FMC c.s. in het hoger beroep.
2.4 FMC c.s. hebben betoogd dat [ appellant sub 4 ] misbruik heeft gemaakt van het middel van een voorlopig getuigenverhoor.
Anders dan zij daartoe bij grief 4 hebben betoogd, staat met de aankondiging van [ appellant sub 4 ] dat zij de gesprekspartners van Sunde, [ appellant sub 3 ], [ A ] en [ B ] niet als getuigen zal doen horen, niet bij voorbaat vast dat zij de stellingen die zij door middel van een voorlopig getuigenverhoor wilde bewijzen, niet door dat middel kan bewijzen.
Anders dan FMC c.s. voorts bij grief 4 hebben betoogd, staat met de stellingen van [ appellant sub 4 ] dat zij geen opdrachten van ExxonMobil, AkerSolutions en Chevron is misgelopen en dat zij opdrachten van deze partijen in de wacht heeft gesleept ondanks de beweerde mededelingen van Sunde, [ appellant sub 3 ], [ A ] en [ B ] (aangenomen al dat de stellingen van [ appellant sub 4 ] zo moeten worden begrepen), niet bij voorbaat vast dat zij als gevolg van de gestelde mededelingen geen schade heeft geleden.
Anders dan FMC c.s. verder nog bij grief 4 hebben betoogd, kan niet bij voorbaat als vaststaand worden aangenomen dat de door [ appellant sub 4 ] gestelde mededelingen van Sunde, [ appellant sub 3 ], [ A ] en [ B ] niet onrechtmatig zijn.
Anders dan FMC c.s. bij de mondelinge behandeling hebben betoogd, heeft [ appellant sub 4 ] niet erkend en blijkt ook overigens uit niets dat zij reeds een jaar geleden tot de conclusie is gekomen of had moeten komen dat er geen grond was om de getuigen over de in het verzoekschrift omschreven onderwerpen te doen horen. Evenmin heeft FMC c.s. in de eerste aanleg op zo overtuigende wijze aangetoond dat de gehele exercitie nutteloos zou zijn, dat [ appellant sub 4 ] om die reden het verzoek niet mocht indienen of niet in eerste aanleg mocht handhaven zonder misbruik van procesrecht te maken. Niet kan worden gezegd dat het verzoek bij voorbaat kansloos was.
2.5 Aldus hebben FMC c.s. onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat [ appellant sub 4 ] het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende of had behoren te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden, of dat zij het verzoek om andere redenen heeft gedaan dan zij heeft aangevoerd.
FMC c.s. hebben ook overigens onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat [ appellant sub 4 ] misbruik van procesrecht heeft gemaakt door om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken.
2.5 Voor het overige is er geen reden aangevoerd waarom het hof [ appellant sub 4 ] zou dienen te veroordelen in de "daadwerkelijke" (het hof begrijpt: volledige) proceskosten van FMC c.s. Terecht hebben FMC c.s. aangevoerd dat het hof niet gebonden is aan het liquidatietarief.
2.6 Ook indien er geen sprake is van misbruik van (proces)recht, kan de rechter in de verzoekschriftprocedure een proceskostenveroordeling uitspreken (art. 289 Rv). Het hof ziet echter geen aanleiding om van die bevoegdheid gebruik te maken, noch ten gunste van FMC c.s., noch ten gunste van [ appellant sub 4 ]. Ook de rechtbank heeft dat niet gedaan. Gelet hierop en op de omstandigheid dat [ appellant sub 4 ] in hoger beroep uitdrukkelijk en ondubbelzinnig het recht heeft prijsgegeven om de vier getuigen te doen horen middels het bij de bestreden beschikking van 18 mei 2012 bevolen voorlopig getuigenverhoor, hebben FMC c.s. geen belang bij verdere beoordeling van het hoger beroep, zodat het zal worden verworpen.
3. Beslissing
Het hof verwerpt het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.C. Meijer,
J.C. Toorman en G.C.C. Lewin en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 18 december 2012.