zaaknummer 200.071.165/01
11 december 2012
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TIKOPIA VASTGOED B.V.,
gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,
2. [ APPELLANT SUB 1 ],
wonende te [ woonplaats ], gemeente [ gemeente ],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. W. den Harder te Zaandam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PARTEON PROJECTONTWIKKELING HOLDING B.V.,
gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. H.M. Hielkema te Amsterdam.
De partijen worden hierna Tikopia, [ appellant sub 1 ] en Parteon genoemd. Appellanten worden gezamenlijk Tikopia c.s. genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Bij dagvaarding van 16 juli 2010 zijn Tikopia c.s. in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Haarlem van 21 april 2010, in deze zaak onder zaak-/rolnummer
154200 / HA ZA 09-156 gewezen tussen hen als eisers en Parteon als gedaagde. Daarbij hebben zij geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis zal vernietigen en alsnog, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, hun vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van Parteon tot terugbetaling van hetgeen Tikopia c.s. ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Parteon hebben betaald, met rente, en in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
1.2 Bij memorie van grieven hebben Tikopia c.s. acht grieven tegen het vonnis aangevoerd, producties in het geding gebracht en volhard in hun conclusie.
1.3 Bij memorie van antwoord heeft Parteon de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof het vonnis zal bekrachtigen en Tikopia c.s. zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep, met nakosten.
1.4 Op 8 november 2012 hebben partijen de zaak doen bepleiten, Tikopia c.s. door mr. Den Harder voornoemd en door mr. G.A. de Wit, advocaat te Zaandam, en Parteon door mr. Hielkema voornoemd. Aan beide zijden zijn pleitnotities overgelegd.
1.5 Ten slotte is arrest gevraagd.
2.1 De rechtbank heeft in het vonnis onder rov. 2.1 tot en met 2.7 een aantal feiten vastgesteld. Die feiten zijn niet in geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2 Tussen partijen staat het volgende vast.
2.2.1 Parteon houdt zich blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel bezig met het ontwikkelen van projecten gericht op het ontwerpen en realiseren van vastgoed bestaande uit woningen en bedrijfsruimten. [ A ] (hierna: [ A ]) is blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel enig bestuurder en directeur van Stichting Parteon en alleen zelfstandig bevoegd. Stichting Parteon is enig aandeelhouder en bestuurder van Parteon.
2.2.2 Tikopia c.s. zijn eigenaars van kantoorgebouw
"[ X ] " aan de [ adres ] te [ plaatsnaam ] en van het pand aan [ adres ] te [ plaatsnaam ].
2.2.3 Op 4 februari 2008 heeft [ appellant sub 1 ] aan [ A ] – onder meer – geschreven:
"Aansluitend ons gesprek van verleden week, doen wij u een voorstel toekomen met betrekking tot een eventuele verkoop van percelen [ adres ] en [ adres ] te [ plaatsnaam ].
(...)
We kunnen u de percelen aanbieden voor een prijs van € 2.650.000,- k.k. onder de volgende condities:
- Levering 1 juli 2008 of zoveel eerder als koper wenst;
- De levering kan BTW onbelast plaatsvinden, eventuele alsdan
verschuldigde BTW is voor rekening van de verkoper;
- Een mogelijke koopakte kan worden opgemaakt op basis van een
standaard ROZ-contract;
- Acceptatie van het onroerend goed in de huidige staat;
- Bij weten van verkoper is er geen asbest in de percelen aanwezig (behalve mogelijke asbest in de cv ketels); hiernaar is geen onderzoek gedaan maar koper vrijwaart verkoper, ook jegens rechtsopvolgers, voor aansprakelijkheid inzake mogelijke aanwezigheid hiervan;
- (...)"
2.2.4 Bij e-mail van 11 juli 2008 om 11.40 uur heeft [ B ], destijds projectmanager van Parteon, (hierna: [ B ]) aan [ C ], makelaar van Tikopia c.s., (hierna: [ C ]) met kopie daarvan aan [ D ] (hierna: [ D ]) en [ E ] (hierna:
[ E ]), - onder meer - geschreven:
"Door middel van deze e-mail bevestig ik het bod van Parteon op bovenvermeld pand '[ X ] € 1.850.000 (...) kosten koper. (...)
Ons bod is in principe op basis van de uitgangspunten zoals genoemd in de aanbiedingsbrief van [ appellant sub 1 ] Projecten B.V. d.d. 4 februari 2008, maar met de volgende aanvullende voorwaarden:
- De lopende huurovereenkomsten worden gestand gedaan.
- Er dienen nadere afspraken te worden gemaakt over kosten en
moment van levering. Graag ontvangen wij zo spoedig mogelijk een
voorstel hierover. Zoals telefonisch besproken, gaan wij uit van levering vóór 30 augustus a.s.
- Ons bod is onder voorbehoud van de uitkomsten van een
asbestinventarisatie. Wij zouden deze inspectie, alsmede een
bouwkundige opname, graag op zeer korte termijn laten uitvoeren door
onafhankelijke adviseurs, uiteraard op kosten van Parteon. Indien de
verwachte kosten om in het gebouw aangetroffen asbest te verwijderen
hoger uitvallen dan circa € 40.000, behouden wij het recht voor om
opnieuw in onderhandeling te gaan met de verkopende partij.
Ik neem aan dat, indien overeenstemming wordt bereikt over de
koopsom, jij een koopcontract zult opstellen (op basis van standaard
ROZ-contract?) waarvan het concept door Parteon wordt beoordeeld alvorens tot ondertekening over te gaan. (...)"
Bij e-mail van 11 juli 2008 om 14.16 uur heeft
[ B ] aan [ C ], met kopie aan [ D ] en
[ E ], - onder meer - geschreven:
"Dank voor je telefoontje waarin je meldde dat ons bod voor bovenvermeld pand is geaccepteerd. Ik zie je bevestiging per post of e-mail graag tegemoet."
2.2.5 Op 11 juli 2008 om 15.19 uur heeft [ C ] per e-mail aan [ B ], met kopie aan onder meer [ D ] en
[ E ], - onder meer - geschreven:
"Zoals aangegeven gaat de eigenaar akkoord met de verkoop onder de door jullie aangegeven condities. Onder je derde punt staat een bouwkundige inspectie gemeld maar ik begreep van je dat dit geen ontbindende voorwaarde is. Het betreft namelijk een zeer oud pakhuis. [ appellant sub 1 ] heeft in zijn schrijven ook al aangegeven dat de bouwkundige staat te wensen overlaat.
Ik ga de akte opmaken en zal deze zo spoedig mogelijk aan je doormailen.
(...)"
2.2.6 Bij e-mail van 11 augustus 2008 heeft [ C ] aan
[ A ] - onder meer - geschreven:
"Zo ik al aangaf heeft [ B ] duidelijk aangegeven dat er slechts
1 ontbinding mogelijk was van jullie kant (asbest) maar dat het voor het overige in kannen en kruiken was.
Expliciet is aangegeven dat er geen ontbinding voor bouwkundige zaken was daar er toch voor het doel rigoureus moest worden verbouwd.
Ik hoop dat we er in een gesprek uit kunnen komen."
Bij e-mailbericht van 12 augustus 2008 heeft [ A ] hierop gereageerd met - onder meer - het volgende:
"E.e.a. wordt behandeld door Parteon projectontwikkeling, waar [ B ] [ B ] ook werkzaam is.
Je kunt voor tijden en verdere gesprekken contact opnemen, ook met de behandelende manager [ appellant sub 1 ] [ D ] of indien nodig de direkteur [ G ]."
2.2.7 Op 16 september 2008 heeft [ F ], directeur Wonen van Parteon, aan [ C ] – onder meer – geschreven:
"(...)
De eventuele aankoop behoeft de goedkeuring van de directie en de Raad van Commissarissen;
- de directie heeft een aankoopbesluit genomen;
- de vervolgstap is de Raad van Commissarissen. Zij hebben via mailverkeer aangegeven het initiatief en de aankoop te ondersteunen. (...)
- de RvC zal zich uiterlijk 6 oktober definitief uitspreken over de eventuele aankoop.
Jij hebt toegezegd je met deze achtergrondinformatie en met deze uiterlijke datum hard te zullen maken richting verkoper. Je sprak de verwachting uit dat enkele weken vertraging geen probleem zou hoeven opleveren. Zonder tegenbericht vertrouwen we daarop.
(...)"
2.2.8 Bij brief van 3 december 2008 heeft de raadsman van Tikopia c.s. aan Parteon – onder meer – geschreven:
"(...) De levering had al moeten plaatsvinden (afgesproken was dat dit uiterlijk voor 30 augustus jl. zou plaatsvinden). U verkeert dus reeds in verzuim. Ik verzoek en voor zover nodig sommeer u om mij binnen vijf dagen na heden te bevestigen dat a.) u de koop alsnog gestand zult doen en het pand thans binnen 10 dagen na heden zult afnemen en b.) u aan cliënten de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW zult betalen over het bedrag van de koopsom vanaf 30 augustus 2008 tot aan de dag van transport."
Parteon heeft aan deze sommatie niet voldaan.
2.3 Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft
[ C ] ter gelegenheid van de op 2 september 2009 gehouden comparitie van partijen een verklaring ten overstaan van de rechter in eerste aanleg afgelegd.
Die verklaring houdt - onder meer - het volgende in:
"Rond 11 juli 2008 heb ik contact gehad met [ B ], (...).
Over een voorbehoud is gesproken. (...) (Ik heb) tegen [ B ] gezegd dat we geen ontbindende voorwaarden wilden. (...) [ B ] gaf mij een akkoord en zei: "geen ontbindende voorwaarden". Ik heb met hem niet over zijn bevoegdheid om de overeenkomst aan te gaan gesproken. Hij was op de hoogte van de aanbieding, dus ik ging van zijn bevoegdheid uit. Ik weet dat bij dit soort organisaties vaak nog toestemming van de directie nodig is. Daarom heb ik juist gezegd dat we dat nu niet wilden. [ B ] hield ruggespraak. (...)
Ik wist niet dat [ B ] ingehuurd was. Hij heeft zich naar buiten gepresenteerd als medewerker van Parteon. Hij mailde mij ook vanaf het mailadres van Parteon. Voor mij was dit het eerste contact met [ B ], maar een collega van mijn kantoor had al eerder contact met hem gehad."
2.4 Op verzoek van Tikopia c.s. heeft het hof bij beschikking van 29 maart 2011, onder zaaknummer 200.077.318/01 tussen partijen gegeven, een voorlopig getuigenverhoor bevolen. Ter uitvoering daarvan hebben Tikopia c.s. op 7 september 2011 [ B ], op
9 januari 2012 [ A ] en [ D ] en 3 april 2012 [ C ] en [ E ] als getuigen doen horen, bij welke verhoren partijen vertegenwoordigd zijn geweest. Tikopia c.s. hebben de van de getuigenverhoren opgemaakte processen-verbaal in dit geding gebracht. Het hof zal die in de beoordeling betrekken. Zij houden onder meer het volgende in als verklaring van de getuigen.
2.4.1 [ B ] heeft als getuige - onder meer - verklaard:
"Ik ben door Parteon ingehuurd als projectmanager in de periode juni 2007 tot medio 2009. (...)
(Ik heb) telefonisch contact opgenomen met de heer [ C ], van wie ik wist dat hij als makelaar van de verkoper betrokken zou zijn. Ik heb hem gezegd dat mij was gevraagd een bieding voor te bereiden. Hij reageerde daar positief op. Vervolgens heb ik een paar keer telefonisch overleg met hem gehad. Nadat wij intern bezig waren geweest met tekenen en rekenen heb ik een conceptbod gemaakt op hoofdlijnen, dat mogelijk acceptabel zou zijn voor Parteon. (...)
Ik heb veel nagedacht over de vraag of ik tegen [ C ] iets heb gezegd over goedkeuring directie of goedkeuring commissarissen. Ik denk niet dat ik zo’n voorbehoud specifiek heb genoemd, maar ik heb wel gezegd dat ik het bod zou voorbereiden en volgens mij moet hij begrepen hebben dat er een goedkeuring van de directie of de commissarissen zou moeten komen. U vraagt mij of [ C ] op 11 juli 2008 toen ik het bod uitbracht begrepen moet hebben dat er nog een voorbehoud gold van goedkeuring directie of commissarissen. Ik zeg u eerlijk dat ik zelf ook niet wist dat er nog goedkeuring van de directie of commissarissen zou moeten komen. Ik wist wel dat het bod binnen Parteon verder de molen in zou gaan, maar ik dacht dat Van der Heijden dat verder zou regelen en dat het met zijn toestemming voor mij in elk geval in orde was om het bod uit te brengen. Toen ik het bod uitbracht was ik dus in de veronderstelling dat Parteon ermee akkoord was.
Op 7 juli 2008 is het als volgt gegaan. Eerst had ik telefonisch contact met [ C ]. Er werd gesproken over een bod van € 1,75 miljoen. Telefonisch werd dat € 1,85 miljoen. Vervolgens heb ik mijn mail van 11.40 uur verzonden, daarna heeft [ C ] telefonisch gezegd dat het bod geaccepteerd was. Vervolgens heb ik mijn mail van 14.16 uur verzonden en daarna heeft [ C ] zijn mail van 15.19 uur verzonden.
(...)
Tussen het moment dat [ D ] mij vroeg hieraan te werken en mijn mailverkeer van 11 juli 2008 heb ik de onderhandelingen met [ C ] gedaan, dat wil zeggen dat ik ongeveer drie keer met hem heb getelefoneerd. Ik deed die telefoontjes alleen. (...)
Voordat ik contact opnam met [ C ] had ik hem al eens ontmoet, omdat hij te maken had gehad met mijn eigen project. [ C ] wist ook dat ik projectmanager voor Onder de Cacaotoren was. Toen ik hem belde zal ik hem hebben gezegd dat wij elkaar al hadden ontmoet en dat ik hem nu belde, omdat mij was gevraagd in een andere rol voor Parteon een bod voor te bereiden. Ik heb hem niet specifiek gezegd welke functie of rol ik in het kader van dat bod had.
(...)
Ik ben niet juridisch geschoold. Voordat ik het bod uitbracht heeft [ C ] mij niet gevraagd naar mijn bevoegdheid en heeft hij niet gezegd dat alleen biedingen zonder voorbehoud geaccepteerd zouden worden. Ik heb [ C ] wel gezegd dat ik intern ruggespraak hield.
(...)
Bij het voorlezen heb ik een opmerking over de zin: Ik zeg u eerlijk dat ik zelf ook niet wist dat er nog goedkeuring van de directie of commissarissen zou moeten komen. Dat wil zeggen dat ik ervan uitging dat ik dat bod mocht doen zonder dat daarvoor goedkeuring van de directie of commissarissen nodig was. Ik ging anderzijds wel ervan uit dat de koopakte zoals die uiteindelijk op schrift kwam, goedgekeurd moest worden door de directie. Of ook de Raad van Commissarissen daar goedkeuring voor moesten geven weet ik niet."
2.4.2 [ C ] heeft als getuige - onder meer - verklaard:
"Op enig moment werd ik gebeld door de heer [ B ] met wie ik nooit eerder contact had gehad. Hij zei dat hij bij Parteon werkte, dat hij acquisitie deed en hij vroeg mij of Tikopia ook geïnteresseerd was in de afzonderlijke verkoop van De Witte Olifant zonder het andere pand. Voor dat andere pand had Parteon geen interesse. Vervolgens is er in een korte periode heen en weer gebeld tussen [ B ] en mij. We kwamen vrij snel tot zaken. Het was kort voor de vakantieperiode en er was een sfeer van snel dingen afronden. Er was ook een andere gegadigde voor
[ X ]. Dus daarom heb ik aangedrongen op spoed. Tussen
[ B ] en mij is een koopsom overeengekomen. Parteon wilde geen asbest in het pand. Dus daarvoor is een ontbindende voorwaarde overeengekomen. Voor de rest is er geen ontbindende voorwaarde overeengekomen. Ik heb een hoogte voor gesteld voor een bedrag in verband met de ontbindende voorwaarde over asbest. Dat was akkoord en daarmee was de zaak beklonken. [ appellant sub 1 ] was ervan overtuigd dat er weinig asbest in het pand zat. [ B ] heeft toen een mail gestuurd ter bevestiging dat de zaak beklonken was. Daarin stond de ontbindende voorwaarde over astbest en een vage verwijzing naar een bouwkundig onderzoek. De verkoper wilde echter niet dat een bouwkundig onderzoek als ontbindende voorwaarde zou worden overeengekomen en dat is ook niet gebeurd. Ik heb daarover een mailtje gestuurd en daarop werd bevestigd dat alleen de asbest een ontbindende voorwaarde zou zijn. Wat mij betreft was de zaak toen rond. De bedoeling was dat ik een koopakte zou gaan opstellen. [ B ] noemde ook een bepaald model dat moest worden gebruikt.
Ik merkte wel dat [ B ] regelmatig ruggespraak hield, want hij belde vaak terug. Ik wist niet met wie hij ruggespraak hield. Ik ging ervan uit dat hij ruggespraak hield met de directie. Ik wist dat het eerste gesprek met [ A ] was geweest. Ik heb echter niet aan
[ B ] gevraagd met wie hij ruggespraak hield. [ B ] en ik hebben expliciet besproken dat er geen voorbehoud van de directie of voorbehoud van de raad van commissarissen zou gelden. Ik wilde niet dat als een deal gesloten was, ik achteraf te horen zou krijgen dat het toch niet door zou gaan.
(...)
Ik heb eerder zaken gedaan met Parteon en haar rechtsvoorganger. Ik heb objecten aangekocht voor de rechtsvoorganger van Parteon. Soms, maar niet altijd, zette ik in de akte dat er goedkeuring van de directie moest zijn, maar tot nog toe was het altijd een formaliteit. Bij die eerdere zaken had ik telkens contact met de directeur. Die hield ook wel eens ruggespraak. Dit was de eerste keer dat ik contact had met een ingehuurde projectmanager.
(...)
Toen [ B ] mij voor het eerst benaderde in verband met de aankoop van [ X ] was ik in de veronderstelling dat er geen goedkeuring raad van commissarissen nodig zou zijn. Zoals ik eerder heb verklaard heb ik hem ook gezegd dat ik ook geen ontbindende voorwaarde van die strekking wilde.
(...)
Ik heb in de concept-koopakte de naam [ G ] opgenomen als degene die voor Parteon zou tekenen. Zijdens Parteon had men gezegd dat men dacht dat [ G ] bevoegd zou zijn, maar dat misschien later toch zou blijken dat [ A ] moest tekenen. Volgens mij blijkt dat ook uit een mail. Wat mij betreft waren zij allebei bevoegd. Het is verder aan de koper om te bepalen in welke bv zij de aankoop zouden doen en wie er dan bevoegd zou zijn. Ik had de indruk dat men bij Parteon zelf ook niet wist wie er bevoegd zou zijn om te tekenen. Ik wist wel dat [ B ] zelf niet bevoegd zou zijn om de koopakte te ondertekenen, want ik kende hem nog niet eerder en hij had gezegd dat hij de acquisitie deed.
De raadsheer-commissaris heeft mijn verklaring uit de comparitie van partijen van 2 september 2009 aan mij voorgelezen. Wat ik hem heb horen voorlezen [ appellant sub 1 ]t."
2.5 In eerste aanleg hebben Tikopia c.s., na eiswijziging, gevorderd, zakelijk weergegeven,
primair: betaling van de koopsom van € 1,85 miljoen,
met rente, verklaring voor recht dat Parteon wanprestatie heeft gepleegd en schadevergoeding, op te maken bij staat;
subsidiair: verklaring voor recht dat Parteon aansprakelijk is wegens fouten van [ B ] en [ D ] en schadevergoeding, op te maken bij staat;
meer subsidiair: bevel tot dooronderhandeling op straffe van verbeurte van dwangsommen.
Aan de primaire vordering hebben Tikopia c.s. de stelling ten grondslag gelegd dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen.
Aan de subsidiaire vordering hebben zij de stelling ten grondslag gelegd dat [ B ] door te doen alsof hij bevoegd was en [ D ] door niet mede te delen dat
[ B ] niet bevoegd was in strijd hebben gehandeld met de maatschappelijke betamelijkheid en dat Parteon aansprakelijk is voor deze fouten van haar ondergeschikten. Aan de meer subsidiaire vordering hebben Tikopia c.s. de stelling ten grondslag gelegd dat Parteon bij hen het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat een koopovereenkomst tot stand zou komen.
2.6 De rechtbank heeft de primaire vordering afgewezen op grond van haar oordeel dat Parteon niet gebonden is aan de door [ B ] met Tikopia c.s. gemaakte afspraken, omdat daarvoor een toereikende volmacht van
[ B ] ontbreekt. De subsidiaire vordering heeft zij afgewezen op grond van haar oordeel dat niet gebleken is van feiten of omstandigheden waaruit valt op te maken dat
[ B ] en/of [ D ] onrechtmatig jegens
Tikopia c.s. hebben gehandeld. De meer subsidiaire vordering heeft zij afgewezen op grond van haar oordeel dat geen sprake is van door Parteon gewekt gerechtvaardigd vertrouwen in de totstandkoming van een overeenkomst.
2.7 De grieven 1 tot en met 5 zijn (mede) gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Parteon niet gebonden is aan de door [ B ] met Tikopia c.s. gemaakte afspraken.
2.8 In het kader van de beoordeling van deze grief zal het hof onderzoeken of op 11 juli 2008 een overeenkomst tot stand is gekomen.
[ C ] heeft bij de comparitie van partijen verklaard dat hij rond 11 juli 2008 niet met [ B ] heeft gesproken over diens bevoegdheid. In het voorlopig getuigenverhoor heeft [ C ] verklaard dat hij nooit eerder contact had gehad met [ B ], dat [ C ] wel merkte dat [ B ] ruggespraak hield, dat [ C ] niet wist met wie [ B ] ruggespraak hield en dat [ C ] dat ook niet heeft gevraagd. Voorts heeft [ C ] verklaard dat het de bedoeling was dat hij - [ C ] - een koopakte zou gaan opstellen en dat hij wist dat [ B ] niet bevoegd zou zijn om de koopakte te ondertekenen.
[ C ] heeft verder verklaard dat hij eerder zaken had gedaan met Parteon en haar rechtsvoorganger en dat hij toen telkens contact had gehad met de directeur. Dit was de eerste keer dat hij contact had met een ingehuurde projectmanager, aldus [ C ].
2.9 Uit deze verklaringen leidt het hof af dat [ C ] wist dat bij zijn eerdere zaken met Parteon telkens de directeur betrokken was geweest, dat [ C ] wist dat [ B ] ruggespraak hield en dat [ C ] wist dat [ B ] niet bevoegd zou zijn de koopakte te ondertekenen. Op grond hiervan moest [ C ] redelijkerwijs begrijpen dat
[ B ] de totstandkoming van een koopovereenkomst slechts voorbereidde en niet bevoegd was namens Parteon een bindende overeenkomst tot koop van [ X ] te sluiten. Daarom mocht [ C ] uit de telefonische contacten en de e-mailwisseling van 11 juli 2008 niet afleiden dat een koopovereenkomst tot stand was gekomen. De stelling dat op die datum een koopovereenkomst tot stand is gekomen, wordt dan ook verworpen.
2.10 [ C ] heeft als getuige ook verklaard dat hij expliciet met [ B ] heeft besproken dat er geen voorbehoud van goedkeuring door de directie en geen voorbehoud van goedkeuring door de raad van commissarissen zou gelden. Indien dat moet worden aangenomen, mocht [ B ] dat redelijkerwijs aldus begrijpen dat [ C ] niet wilde dat de nog tot stand te brengen koopovereenkomst een ontbindende voorwaarde zou bevatten betreffende de goedkeuring van de directie of de raad van commissarissen. [ B ] behoefde dat redelijkerwijs niet aldus te begrijpen dat [ C ] niet wilde dat de overeenkomst pas als totstandgekomen zou gelden nadat iemand die Parteon rechtsgeldig kon binden - iemand anders dan [ B ] - de totstandkoming van de overeenkomst zou hebben aanvaard. [ B ] behoefde dus ook niet te begrijpen dat [ C ] zou menen dat met de telefonische contacten en de e-mailwisseling van
11 juli 2008 een bindende overeenkomst tot stand gekomen was.
2.11 [ B ] heeft als getuige verklaard dat hij, toen hij het bod uitbracht, wist dat het binnen Parteon "verder de molen in zou gaan", maar dat hij in de veronderstelling verkeerde dat Parteon ermee akkoord ging dat hij het bod uitbracht. Hij ging ervan uit dat hij het bod mocht uitbrengen zonder dat daarvoor (vooraf) goedkeuring van de directie nodig was, maar dat de koopakte uiteindelijk zou moeten worden goedgekeurd door de directie.
Deze verklaring geeft steun aan de gedachte dat
[ B ] zich niet bevoegd achtte namens Parteon een bindende overeenkomst tot koop van "[ X ] " te sluiten, en dat hij de totstandkoming van een koopovereenkomst slechts voorbereidde. De verklaring doet dus geen afbreuk aan hetgeen het hof hiervoor onder
rov. 2.10 heeft overwogen.
2.12 [ C ] wist dat de contacten met [ B ] een vervolg waren op een gesprek in januari 2008 waarbij onder meer [ appellant sub 1 ] en [ A ] aanwezig waren geweest en waarin
[ A ] [ appellant sub 1 ] had gevraagd een aanbieding te doen. Hij wist dat daarop de aanbieding was gevolgd die in de brief van
4 februari 2008 is vervat. Deze omstandigheden zijn echter van onvoldoende gewicht om tot een andersluidend oordeel te kunnen leiden. Ook met inachtneming van deze omstandigheden mocht [ C ] niet ervan uitgaan dat [ B ] bevoegd was om namens Parteon een bindende koopovereenkomst tot stand te brengen.
2.13 Anders dan Tikopia c.s. hebben betoogd, ligt naar algemene ervaringsregels in de functie van [ B ], projectmanager, niet besloten dat hij bevoegd was om namens Parteon een koopovereenkomst tot stand te brengen van een omvang als hier aan de orde. Hetgeen Tikopia c.s. hebben aangevoerd over de website van [ B ] en het balanstotaal van Parteon doet daaraan niet af.
2.14 Uit de omstandigheid dat [ C ] niet kort na de contacten van 11 juli 2008 van andere bij Parteon werkzame personen te horen heeft gekregen dat geen koopovereenkomst tot stand was gekomen, mocht hij niet afleiden dat er wel een koopovereenkomst tot stand was gekomen. Zoals hiervoor in rov. 2.9 is overwogen, moest [ C ] immers ook zonder een dergelijke waarschuwing begrijpen dat [ B ] geen bindende koopovereenkomst tot stand had gebracht.
2.15 Het hof verenigt zich dus met de bestreden overwegingen, in zoverre dat niet kan worden aangenomen dat Parteon de schijn heeft gewekt dat [ B ] over een toereikende volmacht beschikte om namens Parteon een bindende overeenkomst tot koop van "[ X ] " te sluiten. In zoverre falen de grieven.
2.16 Grief 5 strekt mede ten betoge dat op 16 september 2008 een koopovereenkomst tot stand is gekomen doordat aan [ C ] bekend werd gemaakt dat de directie van Parteon, die onbeperkt bevoegd is Parteon te vertegenwoordigen, akkoord ging met de aankoop van het pand.
2.17 Het e-mailbericht van 16 september 2008 vermeldt weliswaar dat de directie een aankoopbesluit genomen heeft, maar het vermeldt ook dat de "eventuele" aankoop mede de goedkeuring van de raad van commissarissen behoeft en dat de raad van commissarissen "de vervolgstap is". Uit dit
e-mailbericht mocht [ C ] niet afleiden dat een koopovereenkomst tot stand was gekomen. Het
e-mailbericht vermeldt immers uitdrukkelijk dat dit niet het geval is.
2.18 Indien moet worden aangenomen dat [ C ] op 11 juli 2008 met [ B ] heeft besproken dat er geen voorbehoud van goedkeuring door de raad van commissarissen zou gelden, mocht [ B ] hieruit redelijkerwijs begrijpen dat [ C ] geen ontbindende voorwaarde van die strekking opgenomen wilde zien in de te sluiten koopovereenkomst (zie hiervoor onder rov. 2.10). Dit betekent niet dat Parteon zich op 11 juli 2008 vastlegde ten aanzien van de wijze waarop binnen Parteon de besluitvorming over de totstandkoming van de door [ B ] voorbereide aankoop zou verlopen. Uit de contacten tussen [ C ] en [ B ] mocht eerstgenoemde redelijkerwijs dan ook niet afleiden dat Parteon de totstandkoming van de koopovereenkomst niet afhankelijk zou stellen van de goedkeuring van de raad van commissarissen. Op 16 september 2008 stond het Parteon daarom vrij die totstandkoming wel daarvan afhankelijk te stellen.
2.19 Op grond van het voorgaande faalt grief 5 ook in zoverre. De grieven 1 tot en met 5 falen op alle onderdelen. De primaire vordering is terecht afgewezen.
2.20 De grieven 6 en 7 zijn gericht tegen de afwijzing van de subsidiaire vordering.
2.21 [ C ] moest begrijpen dat [ B ] niet over een toereikende volmacht beschikte om namens Parteon een bindende overeenkomst tot koop van [ X ] te sluiten. [ B ] en [ D ] mochten ervan uitgaan dat [ C ] dat begreep. Daarom kan niet worden aangenomen dat zij de fouten hebben gemaakt die Tikopia c.s. hun verwijt, zoals die aan de subsidiaire vordering ten grondslag zijn gelegd. De grieven missen dan ook doel.
2.22 Tegen de afwijzing van de meer subsidiaire vordering zijn geen grieven gericht. Die afwijzing is daarom in hoger beroep niet aan de orde.
2.23 Met grief 8 verwijten Tikopia c.s. de rechtbank geen aandacht te hebben besteed aan hun bewijsaanbod. Nu inmiddels getuigen zijn gehoord en Tikopia c.s. in hoger beroep geen (verder) bewijsaanbod hebben gedaan, is hun belang bij deze grief vervallen.
2.24 De grieven falen. Het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. Tikopia c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt Tikopia c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover aan de kant van Parteon gevallen, op € 314,00 voor verschotten, op
€ 2.682,00 voor salaris van de advocaat en op € 131,00 voor nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris van de advocaat en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken proceskostenveroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, G.C.C. Lewin en A. Bockwinkel en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 11 december 2012.