parketnummer: 23-000732-12
datum uitspraak: 21 december 2012
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13/053405-11 tegen
[verdachte],
[geboorteplaats], [geboortedatum],
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 december 2012, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de stellingname van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman mr. S.F. Kalff, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 juni 2010 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen (met kracht) (met een balk
en/of stok) slaan tegen/in de rug en/of de (rechter)hand en/of de ribben(kast), in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer], waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft - naar aanleiding van een door de verdediging gevoerd preliminair verweer - bij vonnis van 3 februari 2012 de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte, aangezien de officier van justitie verdachte een transactie of taakstraf OM aan had dienen te bieden.
De politierechter heeft geoordeeld dat door te dagvaarden de officier van justitie in strijd heeft gehandeld met de Aanwijzing Kader voor Strafvordering: op deze zaak waren 27 sanctiepunten berekend op grond waarvan een transactieaanbod of taakstrafaanbod in de rede lag. Bovendien heeft de officier van justitie niet nader kunnen preciseren op basis van welk intern beleid tot dagvaarding is overgegaan.
Op 14 februari 2012 heeft de officier van justitie ter griffie van de rechtbank bij akte hoger beroep ingesteld tegen voornoemd eindvonnis en hij heeft bij brief van 15 februari 2012 aan de verdachte aangezegd dat hij hoger beroep heeft ingesteld.
Op 17 april 2012 heeft de officier van justitie een schriftuur houdende grieven ingediend, met conclusie - kort samengevat - dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd omdat de politierechter het openbaar ministerie ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard, dat het aan de verdachte ten laste gelegde feit bewezen moet worden verklaard, dat de verdachte moet worden veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren en dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De raadsman heeft - in eerste aanleg en in hoger beroep - bepleit dat het openbaar ministerie in strijd met een goede procesorde heeft gehandeld door in strijd met de geldende richtlijnen de verdachte geen transactie aan te bieden, maar rauwelijks te dagvaarden. Op grond van de “Richtlijn voor Strafvordering mishandeling” (hierna: de Richtlijn) had aan de verdachte een taakstraf of een transactie moeten worden aangeboden, aangezien er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het openbaar ministerie van de richtlijn kon afwijken, aldus de verdediging. Het openbaar ministerie heeft daardoor het vertrouwensbeginsel en het verbod op willekeur geschonden, wat tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te leiden.
De raadsman heeft voorts verlangd, indien het hof het ontvankelijkheidsverweer zou verwerpen, de zaak op grond van artikel 423 lid 2 Sv voor inhoudelijke behandeling terug te wijzen naar de rechtbank.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft - in navolging van de officier van justitie - gesteld dat de omstandigheden van het onderhavige geval, in het bijzonder de mate van geweld, de hoge leeftijd van het slachtoffer en het gebruik van een houten balk, afwijking van de richtlijn rechtvaardigen, zodat wel tot het dagvaarden van de verdachte mocht worden overgegaan. Daarnaast is in dit kader in de appelschriftuur en door de advocaat-generaal nog gewezen op het feit dat verdachte de deur van de winkel op slot zou hebben gedraaid om het slachtoffer te beletten de winkel te verlaten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Hier zijn toepasselijk de “Richtlijn mishandeling en poging zware mishandeling” (inwerkingtreding 31 december 2011; hierna: Richtlijn) en de “Aanwijzing Kader voor strafvordering” (inwerkingtreding 1 januari 2012; hierna Aanwijzing). De Aanwijzing houdt onder meer het volgende in:
Verantwoording
Voor iedere strafvorderingsrichtlijn gelden in principe de uitgangspunten en rekenmethoden, zoals die in dit kader beschreven staan.
Gebruik
De beoordeling van een strafzaak geschiedt in twee fasen. Tijdens de eerste fase bepaalt de beoordelaar aan de hand van de richtlijnen welke sanctie passend zou zijn in soortgelijke strafzaken, gezien de gepleegde feiten en de geobjectiveerde beoordelingscriteria. De tweede fase van de beoordeling vergt het inzicht en de ervaring van de beoordelaar om te bepalen of het gevonden uitgangspunt van denken passend is in de specifieke strafzaak die ter beoordeling voorligt. Dat hierbij in voorkomende gevallen gemotiveerd van de richtlijnen kan worden afgeweken spreekt voor zich.
(…)
In geval de beoordelaar afwijkt van dat uitgangspunt dient die afwijking ook gemotiveerd te worden.
Bepalen van de modaliteit
De modaliteitsgrenzen
Wanneer het aantal sanctiepunten onder de algemene taakstrafgrens blijft dient tot en met een maximum van 20 punten in beginsel door het OM een geldboete te worden opgelegd. Vanaf 20 tot en met 30 sanctiepunten kan afhankelijk van de aard van de zaak of de omstandigheden van de verdachte worden gekozen tussen het opleggen van geldboete of van een taakstraf. Dit is de categorie zaken, waar de taakstraf als alternatief voor de hogere geldboete dient. Het maximale aantal punten van 30 dat nog tot een geldboete kan leiden wordt de geldboetegrens genoemd. Boven de 30 sanctiepunten moet de taakstraf als alternatief van een vrijheidsstraf worden gezien en kan tot de algemene taakstrafgrens van 90 punten uitsluitend het verrichten van onbetaalde arbeid als transactie worden aangeboden of bij strafbeschikking worden opgelegd.
Bepalen van de sanctie of richteis
Indien een geldboete of taakstraf kan worden opgelegd wordt de waarde van iedere sanctiepunt omgerekend in een geldbedrag of een aantal uren taakstraf. In geval een dagvaarding wordt geïndiceerd doet zich een aantal mogelijkheden voor:
A.
Dagvaarden als gevolg van de omstandigheden van het delict en/of de persoon van de dader. (…)
Aan het verweer ligt de opvatting ten grondslag dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging in het geval de desbetreffende transactiegrens nog niet is overschreden en het niettemin tot dagvaarding is overgegaan. Voor zover deze opvatting mocht inhouden dat de Richtlijn het Openbaar Ministerie geen ruimte zou laten af te wijken van een door die Richtlijn geïndiceerd transactieaanbod, is die opvatting onjuist. De Richtlijn staat er naar haar aard, zoals daarvan mede blijkt uit het Kader, niet aan in de weg dat het Openbaar Ministerie in het geval de transactiegrens niet is overschreden in afwijking van de in de Richtlijn en de Aanwijzing geformuleerde uitgangspunten het aanbieden van een transactie achterwege laat en tot dagvaarding overgaat, indien zich ten tijde van de vervolgingsbeslissing naar zijn oordeel in redelijkheid feiten en omstandigheden voordoen op grond waarvan desniettemin gedagvaard behoort te worden.
Gelet op de door de advocaat-generaal aangevoerde en hiervoor weergegeven omstandigheid, te weten
de hoge leeftijd van het slachtoffer, is het hof van oordeel dat het Openbaar Ministerie reeds op grond van die (enkele) omstandigheid in redelijkheid kon oordelen dat tot dagvaarding moest worden overgegaan. Dat - gelet op de inhoud van de Aanwijzing - een en ander niet geldt voor het door het Openbaar Ministerie aangevoerde gebruik van de houten balk en het letsel, doet hier dan ook niet aan af. Dat het Openbaar Ministerie in hoger beroep in de appelschriftuur een werkstraf van 40 uren vordert, een straf die lager is dan de volgens de - op de pleegdatum geldende - richtlijn passende transactie, leidt evenmin tot een ander oordeel, aangezien het bij het antwoord op de vraag of het Openbaar Ministerie al dan niet ontvankelijk is in zijn vervolging gaat om omstandigheden op het moment waarop de vervolgingsbeslissing wordt genomen en niet om zich later voordoende feiten en omstandigheden.
Het hof acht het openbaar ministerie op grond van dit alles ontvankelijk in zijn vervolging.
Het vorenstaande brengt mee dat het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, het vonnis zal worden vernietigd en de zaak – gelet op het door de verdediging geuite verlangen – wordt teruggewezen naar de rechtbank voor inhoudelijke beoordeling.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep:
wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam voor inhoudelijke behandeling.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. S. Clement en mr. A.M.C. Boerwinkel, in tegenwoordigheid van
mr. A.T. de Muinck - Dezentje, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 december 2012.
Mr. A.M.C. Boerwinkel en mr. A.T. de Muinck – Dezentje zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.