ECLI:NL:GHAMS:2012:BY7123

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-001271-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige jongens en de gevolgen voor de slachtoffers

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte is beschuldigd van ontuchtige handelingen met meerdere minderjarige jongens, die onder zijn zorg en waakzaamheid stonden. De feiten hebben zich over een lange periode afgespeeld, met verschillende slachtoffers die telkens dezelfde modus operandi van de verdachte beschrijven. De verdachte heeft zich voorgedaan als een vertrouwde figuur in de levens van de slachtoffers, wat hen in een kwetsbare positie heeft gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met zeven minderjarige jongens, waarbij hij gebruik maakte van zijn positie van vertrouwen. De slachtoffers hebben ernstige psychische schade opgelopen door de handelingen van de verdachte, wat ook blijkt uit hun verklaringen tijdens de rechtszittingen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partijen tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de immateriële schade is vastgesteld op bedragen variërend van € 2.500 tot € 3.400 per slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaar en onder bijzondere voorwaarden, waaronder een behandelverplichting en contactverboden met de slachtoffers. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

parketnummer: 23-001271-11
datum uitspraak: 21 december 2012
tegenspraak
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 22 maart 2011 in de strafzaak onder parketnummer 15-700782-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2012 en 11 december 2012, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
- 1 primair -
hij op een tijdstip in of omstreeks de maand juni 2004 of in de maand juni 2003 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- die [slachtoffer 1] een of meermalen een zoen op de wang gegeven en/of
- een of meermalen (over het shirt heen) de buik en/of voorkant van het bovenlijf en/of de middel van die [slachtoffer 1] betast en/of aangeraakt en/of geaaid en/of
- een of meermalen (aan) het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 1] betast en/of aangeraakt en/of getrokken en/of
- die [slachtoffer 1] een of meermalen gepijpt;
- 1 subsidiair -
hij op een tijdstip in of omstreeks de maand juni 2004 of in de maand juni 2003 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met [slachtoffer 1], geboren [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, en/of van wie hij, verdachte, wist dat hij in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft, bestaande uit
- het een of meermalen geven van een kus/zoen op de wang van die [slachtoffer 1] en/of
- het een of meermalen betasten en/of aanraken en/of aaien (over het shirt heen) van de buik en/of voorkant van het bovenlijf en/of het middel van die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van en/of van het aanraken van en/of het trekken aan het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 1] en/of
- het pijpen van die [slachtoffer 1];
- 2 -
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 25 mei 2005 tot en met 08 juni 2005 te Hoofddorp ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- een of meermalen (aan) het (onblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 1] betast en/of aangeraakt en/of getrokken en/of
- een of meermalen die [slachtoffer 1] gepijpt;
- 3 primair -
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 25 mei 2005 tot en met 08 juni 2005 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- een of meermalen de (onblote) buik en/of voorkant van het bovenlijf en/of de middel van die [slachtoffer 2] betast en/of aangeraakt en/of geaaid en/of
- die [slachtoffer 2] een of meermalen gepijpt;
- 3 subsidiair -
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 25 mei 2005 tot en met 08 juni 2005 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met [slachtoffer 2], geboren [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, en/of van wie verdachte wist dat hij in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het een of meermalen betasten en/of aanraken en/of aaien van de (ontblote/onder de kleding) buik en/of voorkant van het bovenlijf en/of het middel van die [slachtoffer 2] en/of
- het pijpen van die [slachtoffer 2];
- 4 -
hij op een tijdstip in of omstreeks de maand augustus 2002 te Dalfsen in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, en/of van wie verdachte wist dat hij in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het lepeltjelepeltje liggen tegen (het lichaam van) die [slachtoffer 3] en/of
- het omarmen van die [slachtoffer 3] en/of
- het (over de kleding) betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel van die [slachtoffer 3];
- 5 primair -
hij op een tijdstip in of omstreeks in de periode van 17 mei 2005 tot en met 16 mei 2007 te Hoofddorp en/of Nieuw Vennep, gemeente Haarlemmermeer ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 4], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- (aan) het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 4] getrokken en/of aangeraakt en/of betast en/of
- die [slachtoffer 4] een of meermalen gepijpt;
- 5 subsidiair -
hij op een tijdstip of omstreeks in de periode van 17 mei 2005 tot en met 16 mei 2007 te Hoofddorp en/of Nieuw Vennep, gemeente Haarlemmermeer, met [slachtoffer 4], geboren [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, en/of van wie hij, verdachte, wist dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde en/of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten van en/of aanraken van en/of trekken aan het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 4] en/of
- het pijpen van die [slachtoffer 4];
- 6 primair -
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 18 december 2005 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 5], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- (aan) het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 5] getrokken en/of aangeraakt en/of betast;
- 6 subsidiair -
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 18 december 2005 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met [slachtoffer 5], geboren [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, en/of van wie hij, verdachte, wist dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde en/of lichamelijke onmacht, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het aanraken van en/of betasten van en/of het trekken aan het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 5];
- 6 meer subsidiair -
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 19 december 2005 tot en met 2 november 2006 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en) bestaande uit het aanraken van en/of betasten van en/of het trekken aan het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 5] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het fysieke en/of geestelijke overwicht van verdachte over die [slachtoffer 5] voorvloeiend uit zijn, verdachtes, leeftijd, althans het aanzienlijk leeftijdsverschil met die [slachtoffer 5] en/of uit het geestelijke overwicht van verdachte over die [slachtoffer 5] voortvloeiend uit de vertouwensrelatie tussen verdachte en die [slachtoffer 5];
- 7 primair -
hij op een tijdstip in of omstreeks het jaar 1997 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 6], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- (aan) het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 6] getrokken en/of betast en/of aangeraakt en/of
- de hand van die [slachtoffer 6] naar zijn, verdachtes, (ontblote) geslachtsdeel gebracht en/of (vervolgens) zijn, verdachtes, (ontblote) geslachtsdeel door die [slachtoffer 6] laten betasten;
- 7 subsidiair -
hij op een tijdstip in of omstreeks het jaar 1997 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, met [slachtoffer 6], geboren [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, en/of van wie hij, verdachte, wist dat hij in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten van en/of van het aanraken van en/of het trekken aan het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 6] en/of
- het brengen van de hand van die [slachtoffer 6] naar zijn (ontblote) geslachtsdeel en/of het laten betasten van zijn (ontblote) geslachtsdeel;
- 8 primair -
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 1999 tot en met 15 juli 2003 te Hoofddorp en/of Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer in elk geval in Nederland, (meermalen) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 7], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij (telkens)
- (aan) het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 7] getrokken en/of aangeraakt en/of betast en/of - die [slachtoffer 7] een (tong)zoen gegeven;
- 8 subsidiair -
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 01 januari 1999 tot en met 15 juli 2003 te Hoofddorp en/of Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer in elk geval in Nederland, (meermalen) met [slachtoffer 7], geboren [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, en/of van wie hij, verdachte, wist dat hij in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit
- het betasten van en/of van het aanraken van en/of het trekken aan het (ontblote) geslachtsdeel van die [slachtoffer 7] en/of
- het geven van een (tong)zoen aan die [slachtoffer 7].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging
Het hof overweegt dat de feiten 4, 7 subsidiair en 8 subsidiair (dit laatste feit voor zover het de periode tot 1 oktober 2002 betreft) ingevolge het tweede lid van artikel 247 (oud) Wetboek van Strafrecht, slechts op klacht vervolgbaar zijn. Formele klachten, als bedoeld in de artikelen 164 en 165 van het Wetboek van Strafvordering, ontbreken echter in het dossier. Niettemin leidt dit niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, nu uit de onderscheiden aangiftes duidelijk blijkt dat de aangevers vervolging van de verdachte wensen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 6 primair, 7 primair en 8 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1 primair -
hij in de maand juni 2004 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- de buik van die [slachtoffer 1] betast en geaaid en
- meermalen het geslachtsdeel van die [slachtoffer 1] betast en daaraan getrokken en
- die [slachtoffer 1] gepijpt;
- 2 -
hij op een tijdstip in de periode van 25 mei 2005 tot en met 8 juni 2005 te Hoofddorp ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- het geslachtsdeel van die [slachtoffer 1] betast en daaraan getrokken en
- die [slachtoffer 1] gepijpt;
- 3 primair -
hij op een tijdstip gelegen in de periode van 25 mei 2005 tot en met 8 juni 2005 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
die [slachtoffer 2] gepijpt;
- 4 -
hij op een tijdstip in de maand augustus 2002 te Dalfsen met [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit
- het lepeltje-lepeltje liggen tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] en
- het omarmen van die [slachtoffer 3] en
- het over de kleding betasten van het geslachtsdeel van die [slachtoffer 3];
- 5 primair -
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 augustus 2006 tot en met 16 mei 2007 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 4], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- aan het geslachtsdeel van die [slachtoffer 4] getrokken en
- die [slachtoffer 4] gepijpt;
- 6 primair -
hij op een tijdstip in de periode van 1 januari 2004 tot en met 18 december 2005 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 5], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
aan het geslachtsdeel van die [slachtoffer 5] getrokken;
- 7 primair -
hij op een tijdstip in 1997 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 6], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- aan het geslachtsdeel van die [slachtoffer 6] getrokken en
- de hand van die [slachtoffer 6] naar zijn, verdachtes, geslachtsdeel gebracht;
- 8 primair -
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 1999 tot en met 15 juli 2003 in Nederland, meermalen ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 7], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij
- telkens het geslachtsdeel van die [slachtoffer 7] betast en
- die [slachtoffer 7] een tongzoen gegeven.
Hetgeen onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 6 primair, 7 primair en 8 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsverweer
De raadsman heeft vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit. Hij heeft daartoe telkens aangevoerd dat voor het bewijs van de feiten telkens slechts de enkele aangifte van het slachtoffer en geen ander bewijs voorhanden is. De getuigenverklaringen die de aangiften van het slachtoffers ondersteunen betreffen verklaringen de auditu waarvan de inhoud telkens van dezelfde bron als de onderscheiden aangiften afkomstig is, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat de raadsman eraan voorbij gaat dat de verklaringen van de slachtoffers steun vinden in de verklaringen van de verdachte en anderen. Dit laatste geldt met name voor het onder 2 en 3 primair bewezen verklaarde, waar de door beide slachtoffers beschreven gang van zaken grotendeels overeenstemt en [slachtoffer 2] bovendien getuige is geweest van de ontuchtige handelingen die de verdachte met [slachtoffer 1] pleegde .
Voorts overweegt het hof, in navolging van de rechtbank, het volgende.
Uit de verklaringen van de aangevers blijkt dat deze verklaringen op essentiële punten overeenkomen met betrekking tot specifieke handelingen van de verdachte. Naar het oordeel van het hof is voorts sprake van een modus operandi die bij alle aangevers, met uitzondering van [slachtoffer 5], hetzelfde is.
De feiten betreffen alle zedendelicten die begaan zijn in een specifieke context. Uit de aangiften blijkt immers dat de verdachte telkens eenzelfde aanpak hanteerde, waarbij hij zich als vertrouwenwekkend persoon ten opzichte van de aangevers en/of hun familie opstelde. De verdachte was voor de minderjarige jongens een kennis uit de kerk en/of een vriend van de ouders en/of een ex-leraar. De verdachte vroeg hun vervolgens mee te gaan wanneer hij muziek ging draaien als diskjockey op een discoavond, of op een feest bij hem thuis te komen. De jongens kregen dan gratis drank en eten. Na de discoavond of het feest was er bier of andere alcoholische drank, soms in de loods, soms in de woning van de verdachte. Soms bleven de aangevers slapen. De jongens genoten van deze ervaringen en van de aandacht van de verdachte en keken tegen de verdachte op. De verdachte zocht veel lichamelijk contact met de aangevers, veelal op amicaal overkomende wijze. In de bewezen verklaarde gevallen kwam de verdachte liggen bij jongens die bij hem sliepen of sliep hij met hen op een aparte plek , en ging vervolgens over tot het plegen van ontuchtige handelingen.
Het hof is daarom van oordeel dat onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten - als schakelbewijs - redengevend zijn voor andere bewezen verklaarde feiten.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 6 primair, 7 primair en 8 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair, 2, 3 primair, 5 primair en 7 primair bewezen verklaarde levert telkens op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Het onder 6 primair bewezen verklaarde levert op:
ontucht plegen met een aan zijn waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Het onder 8 primair bewezen verklaarde levert op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor de onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 6 subsidiair, 7 primair en 8 primair bewezen verklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 5 jaren en onder bijzondere voorwaarden en met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en de officier van justitie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 primair, 5 primair, 6 subsidiair, 7 primair en 8 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 5 jaren, onder de voorwaarden zoals door de rechtbank opgelegd en met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de advocaat-generaal de gevangenneming van de verdachte gevorderd, subsidiair dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De raadsman heeft betoogd dat in het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd en dat dit moet leiden tot strafvermindering. Daartoe is aangevoerd dat afschriften van de processen-verbaal van aangifte in strijd met de regels aan de aangevers zijn verstrekt, alvorens zij werden gehoord door de rechter-commissaris.
Het hof verwerpt dit verweer nu geen rechtsregel zich tegen deze gang van zaken verzet.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Door te handelen als is bewezen verklaard heeft de verdachte verspreid over een lange periode inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zeven minderjarige jongens, die over het algemeen geen of nauwelijks ervaring hadden met seksualiteit. Met deze jongens is de verdachte steeds een vriendschappelijke relatie aangegaan die meebracht dat de jeugdige slachtoffers opkeken tegen de veel oudere verdachte. Dat juist hij hun vertrouwen schaadde, heeft het voor de slachtoffers zeer ingrijpend gemaakt.
Naar de ervaring leert en zoals in het onderhavige geval ook is gebleken, kunnen dergelijke ervaringen ernstige en langdurige psychische klachten tot gevolg hebben. Hiervan getuigt het feit dat – met uitzondering van [slachtoffer 1], die door een zeer ernstige ziekte in het ziekenhuis verblijft en niet bij de zitting aanwezig kon zijn, – alle slachtoffers bij de behandeling van het hoger beroep aanwezig waren, alsmede de inhoud van de ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaringen, waaronder ook die van [slachtoffer 1]. De meeste slachtoffers hebben bovendien uit loyaliteit jegens de verdachte en zijn gezin lange tijd gezwegen over het misbruik, met als gevolgen onder meer dat zij hiermee jarenlang alleen hebben rondgelopen en pas vele jaren nadien met de verwerking konden beginnen. Dit heeft hun leven op een ingrijpende wijze beïnvloed, hetgeen zich bij de diverse jongeren op verschillende manieren heeft geopenbaard.
Ook heeft de verdachte door zijn handelen inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat de ouders van de slachtoffers in hem hadden gesteld. De omstandigheid dat de verdachte is blijven ontkennen zich aan seksueel misbruik schuldig te hebben gemaakt, bemoeilijkt voorts het verwerkingsproces, zowel voor de slachtoffers zelf als hun ouders.
Uit de inhoud van de over de verdachte opgemaakte rapporten en het verhandelde ter terechtzitting heeft het hof geen inzicht gekregen in de onderliggende problematiek bij de verdachte die hem tot zijn handelen heeft gebracht. Wel is gebleken dat de verdachte zeer terughoudend is in het accepteren van professionele hulp. Gelet hierop en op de aard van de bewezen verklaarde feiten is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de ontastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het hof ziet hierin aanleiding een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd van lange duur en onder de nagenoemde bijzondere voorwaarden. Bovendien vindt het hof hierin aanleiding om de gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden te bevelen.
Ten aanzien van de proeftijden overweegt het hof het volgende. Sinds 1 februari 2006 is onder omstandigheden een proeftijd van langer dan twee jaren mogelijk. Bij deze wetswijziging is geen overgangsrecht bepaald. Naar het oordeel van het hof vormt het onder 5 primair bewezen verklaarde feit, dat immers na 1 februari 2006 is begaan, voldoende grondslag voor een langere proeftijd voor zover het de algemene voorwaarden en een deel van de bijzondere voorwaarden betreft, maar niet voor zover het de als bijzondere voorwaarden op te leggen contactverboden en het daarmee verband houdende locatieverbod betreft, die de slachtoffers van de andere bewezen verklaarde feiten aangaan; deze feiten vonden immers alle vóór de genoemde wetswijziging plaats. Dit in aanmerking nemende, alsmede de omstandigheid dat ook het onder 5 primair bewezen verklaarde feit al geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden, ziet het hof geen aanleiding om met betrekking tot het contactverbod voor één slachtoffer een van alle anderen afwijkende proeftijd op te leggen. Daarom zal voor alle contactverboden en het locatieverbod de “oude” maximale proeftijd van twee jaar worden vastgesteld.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 november 2012 is de verdachte niet eerder veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hof acht geen termen aanwezig de gevangenneming van de verdachte te gelasten, zodat de vordering daartoe van de advocaat-generaal wordt afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.666,36. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.539,04. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.036,36. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De immateriële schade heeft het hof vastgesteld op € 3.400. De overige schade is vastgesteld op het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.702,90. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.236,88. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De immateriële schade heeft het hof vastgesteld op € 3.400. De overige schade is vastgesteld op het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.677,51. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.885,16. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 7 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De immateriële schade heeft het hof vastgesteld op € 3.400. De overige schade is vastgesteld op het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.012,80. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.060,63. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De immateriële schade heeft het hof vastgesteld op € 2.500. Ter zake de schade wegens studievertraging is aansluiting gezocht bij de Richtlijn Studievertraging van de Letselschaderaad van 1 januari 2010 en deze is berekend op € 3.199,50. De overige schade is vastgesteld op het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.924,22. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.621,82. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De immateriële schade heeft het hof vastgesteld op € 2.500. Ter zake de schade wegens studievertraging is aansluiting gezocht bij de Richtlijn Studievertraging van de Letselschaderaad van 1 januari 2010 en deze is berekend op € 1.924, zoals gevorderd. De overige schade is eveneens vastgesteld op het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.952,70. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.506,36. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 8 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De immateriële schade heeft het hof vastgesteld op € 3.400. De overige schade is vastgesteld op het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b (oud), 14b, 14c, 14d, 14e, 36f, 57, 247 (oud) en 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 6 primair, 7 primair en 8 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5 primair, 6 primair, 7 primair en 8 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van vijf jaar niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan voorts worden gelast indien de veroordeelde zich niet aan de volgende bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een proeftijd van vijf jaar onder behandeling stelt van forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke instelling, indien en voor zover de reclassering dit nodig acht;
- gedurende een proeftijd van twee jaar geen contact legt of laat leggen met [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7];
- gedurende een proeftijd van twee jaar niet aanwezig is bij voor het publiek toegankelijke (dorps)festiviteiten te Nieuw-Vennep.
Geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 5 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.666,36 (duizend zeshonderdzesenzestig euro en zesendertig cent) bestaande uit € 69,36 (negenenzestig euro en zesendertig cent) materiële schade en
€ 1.597,00 (duizend vijfhonderdzevenennegentig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], een bedrag te betalen van € 1.666,36 (duizend zeshonderdzesenzestig euro en zesendertig cent) bestaande uit € 69,36 (negenenzestig euro en zesendertig cent) materiële schade en € 1.597,00 (duizend vijfhonderdzevenennegentig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 33 (drieëndertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 3 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 3.944,04 (drieduizend negenhonderdvierenveertig euro en vier cent) bestaande uit € 544,04 (vijfhonderdvierenveertig euro en vier cent) materiële schade en
€ 3.400,00 (drieduizend vierhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van € 3.944,04 (drieduizend negenhonderdvierenveertig euro en vier cent) bestaande uit € 544,04 (vijfhonderdvierenveertig euro en vier cent) materiële schade en € 3.400,00 (drieduizend vierhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 3.648,40 (drieduizend zeshonderdachtenveertig euro en veertig cent) bestaande uit € 248,40 (tweehonderdachtenveertig euro en veertig cent) materiële schade en € 3.400,00 (drieduizend vierhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van € 3.648,40 (drieduizend zeshonderdachtenveertig euro en veertig cent) bestaande uit € 248,40 (tweehonderdachtenveertig euro en veertig cent) materiële schade en € 3.400,00 (drieduizend vierhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] ter zake van het onder 7 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 4.792,84 (vierduizend zevenhonderdtweeënnegentig euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 1.392,84 (duizend driehonderdtweeënnegentig euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 3.400,00 (drieduizend vierhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 december 1997 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 6], een bedrag te betalen van € 4.792,84 (vierduizend zevenhonderdtweeënnegentig euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 1.392,84 (duizend driehonderdtweeënnegentig euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 3.400,00 (drieduizend vierhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 december 1997 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 6.260,10 (zesduizend tweehonderdzestig euro en tien cent) bestaande uit € 3.760,10 (drieduizend zevenhonderdzestig euro en tien cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2002 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], een bedrag te betalen van € 6.260,10 (zesduizend tweehonderdzestig euro en tien cent) bestaande uit € 3.760,10 (drieduizend zevenhonderdzestig euro en tien cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2002 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5] ter zake van het onder 6 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 4.560,22 (vierduizend vijfhonderdzestig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 2.060,22 (tweeduizend zestig euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 december 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 5], een bedrag te betalen van € 4.560,22 (vierduizend vijfhonderdzestig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 2.060,22 (tweeduizend zestig euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 december 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 7] ter zake van het onder 8 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 4.898,20 (vierduizend achthonderdachtennegentig euro en twintig cent) bestaande uit € 1.498,20 (duizend vierhonderdachtennegentig euro en twintig cent) materiële schade en € 3.400,00 (drieduizend vierhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2003 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 7], een bedrag te betalen van € 4.898,20 (vierduizend achthonderdachtennegentig euro en twintig cent) bestaande uit € 1.498,20 (duizend vierhonderdachtennegentig euro en twintig cent) materiële schade en € 3.400,00 (drieduizend vierhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2003 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. N. van der Wijngaart en mr. A.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 december 2012.
Mrs. Tilleman, Van Woensel en Groenenberg zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen