ECLI:NL:GHAMS:2012:BY6803

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.080.993-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijkheid van Achmea Zorgkantoor N.V. wegens niet dagvaarden van bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep van Achmea Zorgkantoor N.V. tegen een beslissing van de rechtbank. Achmea had in eerste aanleg geen kennis genomen van de onderbewindstelling van de geïntimeerde, en had de bewindvoerder niet gedagvaard in het hoger beroep. Het hof oordeelde dat Achmea, ondanks dat de bewindvoering niet openbaar was gemaakt, voldoende informatie had ontvangen over de onderbewindstelling. De ondertekening van processtukken door de bewindvoerder en de vermelding van de onderbewindstelling in eerdere processtukken waren voldoende om Achmea op de hoogte te stellen van de situatie van de geïntimeerde. Het hof concludeerde dat Achmea in beginsel de bewindvoerder had moeten dagvaarden, en dat het niet doen daarvan leidde tot niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep. Achmea werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die op € 1.232,-- werden begroot. Het arrest werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ACHMEA ZORGKANTOOR N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. H. Post te Helmond,
t e g e n
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonende te [ woonplaats ],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.B. Biezen te Zaandam.
De partijen worden hierna wederom Achmea en [ geïntimeerde ] genoemd.
1. Het verdere procesverloop
1.1 Voor het eerdere verloop van het geding verwijst het hof naar het tussenarrest van 29 november 2011.
1.2 Na het tussenarrest heeft Achmea een antwoordakte tevens akte tot oproeping bewindvoerder genomen. [ geïntimeerde ] heeft bij antwoordakte gereageerd.
1.3 Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Beoordeling
2.1 In het tussenarrest heeft het hof Achmea de gelegenheid gegeven te reageren op het in rechtsoverweging 3.1. gerelateerde betoog van [ geïntimeerde ] dat Achmea niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep. [ geïntimeerde ] voerde daartoe aan dat zij onder bewind is gesteld en Achmea daarvan op de hoogte was, zodat Achmea de bewindvoerder als procespartij in het geding had moeten betrekken.
2.2 Achmea heeft bij akte aangevoerd dat de bewindvoerder van [ geïntimeerde ], de heer [ A ], weliswaar verweer heeft gevoerd in eerste aanleg, doch dat [ geïntimeerde ] noch [ A ] expliciet hebben aangegeven dat [ geïntimeerde ] onder bewind was gesteld en de bewindvoering in geen enkel register is ingeschreven. Volgens Achmea heeft zij niet eerder dan bij memorie van antwoord, waarbij de beschikking tot onderbewindstelling was gevoegd, van het bewind daadwerkelijk kennis kunnen nemen.
2.3 Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:441 lid 1 BW vertegenwoordigt de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte. Dat brengt mee dat Achmea in beginsel de bewindvoerder in hoger beroep had dienen te dagvaarden. Dit beginsel lijdt uitzondering in geval Achmea ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in hoger beroep niet bekend was of kon zijn met het bewind. Het bewind wordt immers niet openbaar gemaakt, zodat niet-openbaarheid haar niet kan worden tegengeworpen in geval zij zich op niet-bekendheid beroept.
2.4 Het hof volgt Achmea echter niet in haar betoog dat zij pas bij memorie van antwoord daadwerkelijk met het bewind bekend was. Het hof constateert allereerst dat zowel de conclusie van antwoord als de conclusie van dupliek van [ geïntimeerde ] in eerste aanleg zijn ondertekend “namens mevrouw [ geïntimeerde ],” door “[ A ], bewindvoerder.” Ten tweede staat in de conclusie van dupliek, onder “Ad 13”, vermeld:
“De labiele situatie van gedaagde heeft er toe geleid dat zijn geen post opende, dan wel geen actie heeft ondernomen. Dit heeft ertoe geleid dat er op 7 april 2010 door de rechtbank in Haarlem een onderbewindstelling is uitgesproken.”
2.5 Dit een en ander acht het hof voldoende duidelijke mededelingen van de onderbewindstelling van [ geïntimeerde ], die Achmea – blijkens haar eigen stellingen – (althans ten dele) heeft opgemerkt, en voor het overige had kunnen opmerken. Zij moet daarom bekend met het bewind worden geacht. Dat bij deze stukken de beschikking tot onderbewindstelling niet was bijgevoegd maakt dat niet anders.
2.6 Achmea had derhalve in hoger beroep de bewindvoerder moeten dagvaarden. Dat heeft zij niet gedaan, zodat zij niet- ontvankelijk moet worden verklaard.
2.7 Nu Achmea reeds in de procedure in eerste aanleg van het bewind op de hoogte was, bestaat geen aanleiding haar in de gelegenheid te stellen alsnog de bewindvoerder in hoger beroep te dagvaarden. Haar daartoe strekkend verzoek zal worden afgewezen.
2.8 Achmea zal in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart Achmea niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
veroordeelt Achmea tot betaling van de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [ geïntimeerde ] gevallen, op € 284,-- wegens verschotten en € 948,-- aan kosten advocaat;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, J.C. Toorman en C.C. Meijer en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 24 april 2012 door de rolraadsheer.