ECLI:NL:GHAMS:2012:BY6071

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.114.748/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 december 2012 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, die op 16 oktober 2012 een verzoek tot wraking indiende tegen de leden van de wrakingskamer. Dit verzoek volgde op een eerdere zitting op 8 oktober 2012, waar de verzoeker zijn bezorgdheid uitte over de onpartijdigheid van de voorzitter, mr. [raadsheer A], die lid is van de VVD. De verzoeker stelde dat de oorlog in Irak, gevoerd zonder volkenrechtelijk mandaat, heeft geleid tot oorlogsmisdrijven en dat rechters, waaronder mr. [raadsheer A], betrokken zijn bij deze misdrijven. Hij voerde aan dat deze omstandigheden de rechters partijdig maken en dat dit de reden was voor zijn wrakingsverzoek.

De wrakingskamer, bestaande uit mr. W.J. Noordhuizen, voorzitter, en mrs. C.G. Kleene-Eijk en R.G. Kemmers, heeft het verzoek op 22 november 2012 behandeld. De verzoeker handhaafde zijn wrakingsverzoek, maar de wrakingskamer heeft niet ingestemd met de wraking. Het hof overweegt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. Het hof concludeert dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van vooringenomenheid van de rechters die het wrakingsverzoek behandelen.

Uiteindelijk verklaart het hof de verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek, omdat hij niet heeft aangetoond dat de raadsheren vooringenomen zijn of dat er objectieve gronden zijn voor zijn vrees dat zij niet onpartijdig kunnen oordelen. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de rechtsstaat en de openbare orde.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.114.748/02
beschikking van de wrakingskamer van 11 december 2012
inzake het wrakingsverzoek van
[Verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
VERZOEKER.
Het geding
Verzoeker wordt hierna [verzoeker] genoemd.
Op 16 oktober 2012 heeft [verzoeker] een door hem als voorwaardelijk aangemerkt verzoek ingediend ter griffie van het hof, dat strekt tot wraking van de leden van de wrakingskamer die het door [verzoeker] ter zitting van 8 oktober 2012 in de strafzaak met parketnummer [parketnummer] gedane wrakingsverzoek ten aanzien van mr. [raadsheer A], senior raadsheer bij dit hof, onder zaaknummer 200.114.748/01, zullen behandelen op 22 november 2012.
Ter zitting van de wrakingskamer, bestaande uit mr. W.J. Noordhuizen, voorzitter, en mrs. C.G. Kleene-Eijk en R.G. Kemmers, leden, (hierna ook: de wrakingskamer) van 22 november 2012 heeft [verzoeker] voornoemd wrakingsverzoek gehandhaafd.
Mrs. Noordhuizen, Kleene-Eijk en Kemmers hebben niet berust in de wraking.
Beoordeling
1.1. Het gaat hier, samengevat en voor zover van belang, om het volgende.
a. Op 8 oktober 2012 heeft een openbare terechtzitting plaatsgevonden in de zaak met parketnummer [parketnummer] voor de derde meervoudige strafkamer van dit hof, bestaande uit mr. [raadsheer A], voorzitter, en mrs. [raadsheer B] en [raadsheer C], leden.
b. In het proces-verbaal van voornoemde zitting is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
De verdachte [[verzoeker], hof] verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik ging ervan uit dat het hof anders zou zijn samengesteld dan het geval is. Ik had de raadsheren die de zaak aanvankelijk zouden behandelen vragen willen stellen. Klopt het dat de voorzitter mr. [raadsheer A] is en dat hij lid is van de VVD? Wie zijn de andere leden van het hof?
De voorzitter deelt zijn naam mede en bevestigt hetgeen in het register nevenfuncties te zijnen aanzien staat vermeld. Ook de andere leden van het hof doen opgave van hun naam.
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
De voorzitter is lid van de VVD. Dat is in deze zaak een probleem, want de VVD pleegt oorlogsmisdrijven. Ik wraak daarom de voorzitter.
De voorzitter deelt mede dat het onderzoek wordt geschorst, opdat de wrakingskamer op het verzoek van de verdachte kan beslissen.
c. Op 16 oktober 2012 heeft [verzoeker] een verzoek tot wraking van de wrakingskamer ingediend op de voorwaarde dat de samenstelling van de zittingscombinatie van de wrakingskamer, die op 22 november 2012 het wrakingsverzoek ten aanzien van mr. [raadsheer A] zal behandelen, bekend is.
d. Het wrakingsverzoek ten aanzien van mr. [raadsheer A] is door de wrakingskamer behandeld ter openbare terechtzitting van 22 november 2012. Het proces-verbaal van die zitting vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
[verzoeker] verklaart, zakelijk weergegeven:
Aan de voorwaarden van mijn voorwaardelijk verzoek tot wraking van de wrakingskamer is voldaan, nu de namen van de zittingscombinatie van de wrakingskamer bekend zijn. Ik handhaaf dat wrakingsverzoek, op de gronden die daarin zijn vermeld. Desgevraagd door de voorzitter heb ik geen nadere op de personen van de leden van de wrakingskamer betrekking hebbende wrakingsgronden.
De voorzitter deelt hierop mede dat een nieuwe wrakingskamer zal moeten worden ingesteld om op dit wrakingsverzoek te beslissen en schorst de zitting.
1.2. Ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek heeft [verzoeker] – samengevat – het volgende aangevoerd. De oorlog in Irak is zonder volkenrechtelijk mandaat en daarom zonder geldige reden gevoerd en heeft tot grote schade geleid. Nederlandse politieke ambtsdragers en rechters, waaronder mr. [raadsheer A] tevens actief lid van de VVD, nemen (derhalve) deel aan oorlogsmisdrijven, terrorisme en genocide en zij dienen hiervoor vervolgd te worden. Deze terroristische netwerkorganisatie heeft bovendien het oogmerk een ieder, en zeer zeker gezaghebbende ambtenaren en/of ‘command responsible’ personen, zoals raadsheren, in een voortgaande staat van shock en/of afgrijzen te plaatsen opdat zij pathologisch zullen besluiten op basis van een geconditioneerde reflex als slachtoffer. Rechters zijn dan ook slachtoffer of dader, waardoor zij psychisch arbeidsongeschikt zijn en er niet op vertrouwd kan worden dat zij eerlijk en/of onafhankelijk kunnen oordelen. De gronden voor wraking betreffen objectieve aspecten die, ongeacht de persoonlijke instelling van de raadsheren, grond geven om te vrezen dat rechters in casu niet onpartijdig kunnen zijn totdat de genoemde criminele/terroristische netwerkorganisatie en de genoemde oorlogsmisdaden, terrorisme, genocide etcetera bestreden zijn. Door diepliggende beschadigingen van de rechtsstaat is de schijn van partijdigheid niet te vermijden, en is gegrondverklaring van het wrakingsverzoek van [verzoeker] noodzakelijk voor het herstel van de openbare orde en de rechtsstaat.
1.3. Het hof overweegt als volgt.
1.4. Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie,
elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
1.5. Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
1.6. Hetgeen [verzoeker] aan zijn (tweede) wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, heeft betrekking op rechters in het algemeen. Hetgeen hij dienaangaande heeft aangevoerd, kan niet ertoe leiden dat moet worden teruggekomen van de hiervoor genoemde vaste rechtspraak die inhoudt dat rechters in het algemeen moeten worden vermoed onpartijdig te zijn. Het enkele feit dat zij Nederlandse ambtsdragers zijn, kan dat vermoeden niet opzij zetten.
[verzoeker] heeft niets aangevoerd wat in het bijzonder betrekking heeft op de raadsheren die het eerste wrakingsverzoek behandelen. Daarom is hij kennelijk niet-ontvankelijk in dit wrakingsverzoek. [verzoeker] heeft ook niets aangevoerd wat betrekking heeft op hemzelf, zodat niet valt in te zien op grond waarvan de wrakingskamer een vooringenomenheid jegens hem zou koesteren zoals naar vaste rechtspraak is vereist om een wrakingsverzoek toewijsbaar te maken. Ook om die reden is hij kennelijk niet-ontvankelijk.
1.7. Een en ander brengt mee dat [verzoeker] kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wraking van de wrakingskamer. Op grond van artikel 11 lid 1 van het wrakingsprotocol van het gerechtshof Amsterdam is derhalve geen mondelinge behandeling van het verzoek bepaald. Aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek komt het hof niet toe.
Beslissing
Het hof:
verklaart [verzoeker] kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gewezen door mrs. S. Clement, C. Uriot en G.C.C. Lewin en in tegenwoordigheid van mr. J.G.E.Y. Lok als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 11 december 2012.