ECLI:NL:GHAMS:2012:BY6071
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 december 2012 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, die op 16 oktober 2012 een verzoek tot wraking indiende tegen de leden van de wrakingskamer. Dit verzoek volgde op een eerdere zitting op 8 oktober 2012, waar de verzoeker zijn bezorgdheid uitte over de onpartijdigheid van de voorzitter, mr. [raadsheer A], die lid is van de VVD. De verzoeker stelde dat de oorlog in Irak, gevoerd zonder volkenrechtelijk mandaat, heeft geleid tot oorlogsmisdrijven en dat rechters, waaronder mr. [raadsheer A], betrokken zijn bij deze misdrijven. Hij voerde aan dat deze omstandigheden de rechters partijdig maken en dat dit de reden was voor zijn wrakingsverzoek.
De wrakingskamer, bestaande uit mr. W.J. Noordhuizen, voorzitter, en mrs. C.G. Kleene-Eijk en R.G. Kemmers, heeft het verzoek op 22 november 2012 behandeld. De verzoeker handhaafde zijn wrakingsverzoek, maar de wrakingskamer heeft niet ingestemd met de wraking. Het hof overweegt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. Het hof concludeert dat de verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van vooringenomenheid van de rechters die het wrakingsverzoek behandelen.
Uiteindelijk verklaart het hof de verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek, omdat hij niet heeft aangetoond dat de raadsheren vooringenomen zijn of dat er objectieve gronden zijn voor zijn vrees dat zij niet onpartijdig kunnen oordelen. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de rechtsstaat en de openbare orde.