parketnummer: 23-005264-11
datum uitspraak: 19 april 2012
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Haarlem van 13 december 2011 in de strafzaak onder parketnummer 15-760713-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1996],
adres: [adres], [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 13 december 2011 en op de terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 7 april 2011 te Haarlem, toen een aldaar in uniform geklede dienstdoende(n) politieambtena(a)r(en) ([verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] van Regiopolitie Kennemerland) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van een of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en), had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den), teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich (onderwijl hard schreeuwend:"kut Nederlander" en/of "kutwijf" en/of "je moet opkankeren") met geweld tegen eerstgenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hunner bediening, heeft verzet door te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 9 december 2010 wordt bij de politie aangifte gedaan van diefstal van een Blackberry-telefoon. Deze Blackberry zou zijn gestolen op de school van de minderjarige.
In verband met deze diefstal gaan de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 7 april 2011 naar de school om [verdachte] te horen. Een coördinator van die school verzoekt [verdachte], een veertienjarig meisje, naar een ruimte op school te gaan voor een gesprek met een docent. Bij aankomst in deze ruimte treft de minderjarige echter geen docent aan maar de bovengenoemde verbalisanten. Deze verbalisanten willen in haar telefoon kijken. De minderjarige zegt dat zij eerst buiten aanwezigheid van de verbalisanten met haar moeder wil bellen. Dit wordt door de verbalisanten niet toegestaan, waarop het meisje wegrent.
De verbalisanten verzoeken daarop twee medescholieren telefonisch contact met haar op te nemen en haar te zeggen terug te komen naar school, waar verbalisanten de minderjarige opwachten. Op het moment dat [verdachte] de centrale hal van school inloopt, wordt zij direct aangehouden, in het zicht van leerlingen en docenten. Uit de verklaringen van de minderjarige blijkt - ook naar het oordeel van de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep - dat zij in paniek raakt en zich vervolgens verzet tegen de aanhouding, waarna door twee politieagenten - zittend op de, op haar buik op de grond liggende, minderjarige - een nekklem en een armklem worden aangebracht en haar vervolgens handboeien worden omgedaan.
Voor een beoordeling van deze zaak is naar het oordeel van het hof van belang dat het hier gaat om een veertienjarig meisje, dat nog nooit met politie of justitie in aanraking is geweest.
Nederland kent een speciaal rechtssysteem voor minderjarigen, waarbij een pedagogische reactie voorop staat. Ook in internationale verdragen is de bijzondere positie van de minderjarige in het straf(proces)recht vastgelegd, welke verdragen door Nederland (behoudens de gemaakte voorbehouden welke hier geen rol spelen) zijn geratificeerd.
Artikel 40 IVRK benoemt de fundamentele rechten van kinderen die worden verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld zijn ter zake van het overtreden van strafrechtelijke normen. Artikel 40 IVRK is sterk verbonden met de waarborgen van artikel 37 IVRK, en is van toepassing op het hele traject dat een kind binnen het jeugdstrafrecht kan afleggen.
Volgens artikel 40 juncto artikel 37 IVRK hebben kinderen recht op een behandeling die geen afbreuk doet aan het gevoel van waardigheid en eigenwaarde en die rekening houdt met de leeftijd van het kind en de wenselijkheid van het bevorderen van diens re-integratie.
Uit de jurisprudentie met betrekking tot artikel 6 EVRM blijkt eveneens dat de kwetsbare positie van de minderjarige in het straf(proces)recht met bijzondere waarborgen moet worden omkleed.
In casu wordt de minderjarige onder valse voorwendsels door een coördinator van school naar een lokaal gebracht waar zij, in plaats van met een leerkracht, wordt geconfronteerd met twee verbalisanten.
Het hof merkt hierbij op dat hoewel de handelwijze van de school of haar vertegenwoordigers niet aan zijn oordeel onderworpen is, een school een plek dient te zijn waar een leerling zich veilig en geborgen voelt. Hoewel het hof zich kan voorstellen dat er sprake kan zijn van bijzondere omstandigheden waarbij het noodzakelijk is een verdachte in of nabij de school aan te houden, doen die zich hier in elk geval niet voor.
Verdachte schrikt dan ook als zij in plaats van een leerkracht twee verbalisanten aantreft en geeft te kennen haar moeder te willen bellen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat de verbalisanten haar op dat moment niet als verdachte beschouwden. Dat betekent dat de minderjarige op dat moment vrij was om te gaan en staan waar zij wilde en de verbalisanten niet gerechtigd waren haar daarin te belemmeren. Toch wordt door de verbalisanten aan [verdachte] niet toegestaan met haar moeder te bellen, althans niet buiten de aanwezigheid van de verbalisanten. De minderjarige heeft ook aan de verbalisanten, nadat zij haar hadden verzocht om haar telefoon aan hen te overhandigen, aangegeven dat zij dat alleen zou doen als haar moeder erbij was.
Uit eerdergenoemd proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt niet van enige omstandigheid op grond waarvan de minderjarige niet in de gelegenheid kon worden gesteld om, samen met haar moeder, naar het politiebureau te komen om daar de zaak verder te bespreken en af te handelen. Gelet op de leeftijd van het meisje was dit onder de gegeven omstandigheden naar het oordeel van het hof de aangewezen weg geweest.
Gelet op de Salduzjurisprudentie waarin steeds opnieuw wordt benadrukt dat een minderjarige verdachte het recht heeft om zich bij een verhoor te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon (bijvoorbeeld een van de ouders) is de in het proces-verbaal van bevindingen omschreven handelwijze voor het hof onbegrijpelijk en oninvoelbaar, temeer nu de minderjarige op dat moment niet eens de status van verdachte had. Ze wordt pas als verdachte aangemerkt, zo begrijpt het hof uit genoemd proces-verbaal van bevindingen, als ze wegrent.
Verbalisanten verzoeken vervolgens via medescholieren [verdachte] terug te komen naar school, waar zij direct bij binnenkomst in de centrale hal wordt aangehouden. Medeleerlingen en leerkrachten zijn hier getuige van. Deze omstandigheid heeft er mede toe geleid dat een terugkeer naar deze school voor de minderjarige werd bemoeilijkt.
Deze aanhouding gaat gepaard met veel geweld. Dit geweld en de wijze waarop de verbalisanten meenden de verdachte onder controle te moeten brengen komt helder naar voren uit een door een onbekend gebleven medeleerling genomen foto, die door de verdediging aan het hof is overgelegd en die ter terechtzitting aan het dossier is toegevoegd. Geweld dat, in aanmerking genomen de leeftijd, het feit waarvan de verbalisanten de minderjarige op dat moment verdachten en het gegeven dat ze nooit eerder met de politie te maken had gehad, naar het oordeel van het hof disproportioneel was.
Ongeacht of er op het moment van aanhouding wel of niet een terechte verdenking tegen verdachte bestond, hadden de verbalisanten andere opties om haar tegemoet te treden. Het feit dat de verdachte zich tegenover de verbalisanten verbaal noch fysiek onbetuigd heeft gelaten lijkt eerder te zijn ingegeven door een toenemende paniek bij de verdachte, dan door een gebrek aan respect. De door de verbalisanten gekozen handelwijze getuigt van weinig inleving in het bevattingsvermogen van deze jonge verdachte.
Door de advocaat-generaal is ter terechtzitting ontslag van rechtsvervolging van de verdachte gevorderd, omdat naar zijn oordeel aannemelijk is geworden dat de verdachte in volkomen paniek heeft gehandeld en er derhalve sprake is van psychische overmacht.
Het hof komt tot een ander oordeel.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat
- door de minderjarige op de wijze zoals hierboven omschreven, op school, naar een kamer te laten komen teneinde de verbalisanten in de gelegenheid te stellen haar vragen te stellen en haar haar telefoon af te laten staan voor onderzoek, en
- door de minderjarige het recht te ontzeggen (buiten aanwezigheid van de verbalisanten) telefonisch contact op te nemen met haar moeder, en
- door de minderjarige in haar school, ten overstaan van medeleerlingen en leerkrachten met geweld, zoals hierboven omschreven, aan te houden,
er sprake is van schending van artikel 6 EVRM en van artikel 40 IVRK.
Het hof is van oordeel dat de handelwijze van de politie jegens deze veertienjarige verdachte van onbesproken gedrag, zo onzorgvuldig is en getuigt van grove veronachtzaming van de belangen van deze minderjarige, dat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vervolging.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het aan haar ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.H.J. de Vries, mr. M.J.G.B. Heutink en mr. I.M.A.M. Berben, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 april 2012.