200.090.941/01
11 september 2012
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[ APPELLANT SUB 1 ]
en
[ APPELLANTE SUB 2 ],
beiden wonende te [ plaatsnaam ],
APPELLANTEN IN HET PRINCIPAAL APPEL,
GEÏNTIMEERDEN IN HET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. J.C.I. Veerman, te Volendam,
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE OPMEER,
gevestigd te Opmeer,
GEÏNTIMEERDE IN HET PRINCIPAAL APPEL,
APPELLANTE IN HET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. J.P.G. van Roeyen, te Terneuzen.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Partijen worden hierna [ appellanten ], respectievelijk [ appellant sub 1 ] en [ appellante sub 2 ] alsmede de gemeente genoemd. [ appellanten ] zijn bij exploot van 7 juli 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis dat door de rechtbank te Alkmaar onder nummer 125129 / HA ZA 10-1097 tussen partijen is gewezen en dat is uitgesproken op 18 mei 2011, met dagvaarding van de gemeente voor dit hof.
1.2 [ appellanten ] hebben bij memorie grieven tegen het von-nis waarvan beroep aangevoerd en een bewijsaanbod gedaan, met conclusie, zakelijk weergegeven, dat het vonnis wordt vernie-tigd en gevorderd primair voor recht te verklaren dat [ appel-lanten ] zich terecht verzetten tegen (de tenuitvoerlegging van) het dwangbevel en dat te vernietigen en subsidiair dat [ appellanten ] voldoende tegenbewijs hebben geleverd tegen het vermoeden van bewoning van de recreatiewoning en de dwangsom-men te matigen dan wel op nihil te stellen, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
1.3 De gemeente heeft daarop bij memorie van antwoord de grie-ven bestreden, een bewijsaanbod gedaan en producties in het geding gebracht, met conclusie tot bekrachtiging van het von-nis met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [ appel-lanten ] tot vergoeding van proceskosten. De gemeente heeft tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld, een grief aangevoerd en een bewijsaanbod gedaan en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en (geheel) ongegrond verkla-ren van het verzet tegen het dwangbevel met veroordeling van [ appellanten ], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
1.4 [ appellanten ] hebben bij memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep de grief bestreden, een bewijsaanbod gedaan en producties overgelegd met conclusie tot verwerping van het beroep en veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten.
1.4 Partijen hebben hun zaak doen bepleiten bij monde van hun raadslieden, mede aan de hand van pleitnotities die zijn over-gelegd. Partijen hebben bij die gelegenheid nog enige inlich-tingen verschaft.
1.5 Ten slotte is gevraagd arrest te wijzen.
2. Waarvan het hof uitgaat
2.1 [ appellanten ] waren eigenaren van een recreatiewoning aan de [ adres ] te [ plaatsnaam ]. Ingevolge het bestemmings-plan “[ X ]” is het niet toegestaan de recreatiewoning voor permanente bewoning te gebruiken. Het bestemmingsplan kent ontheffingmogelijkheden van het verbod om buiten het zomersei-zoen recreatief in de recreatiewoning te verblijven. In de pe-riode eind november 2005 tot en met eind februari 2006 is zij-dens de gemeente meermaals geconstateerd dat de recreatiewo-ning in gebruik was, zonder dat sprake was van een onthef-fingsmogelijkheid.
2.2 Naar aanleiding van een vooraankondiging handhavend te zullen optreden hebben zijdens de gemeente meerdere telefoni-sche gesprekken met [ appellanten ] plaatsgevonden, waar de gemeente gespreksverslagen van heeft opgemaakt. Voor zover van belang vermelden deze verslagen het volgende:
Dinsdag 8 april 2008
(…)
[ appellant sub 1 ] gaf aan dat hij inderdaad geregeld in de recreatiewoning verblijft tijdens het winterseizoen, ook zon-der dat sprake is van vrijstelling. Naar eigen zeggen doet hij dit vanwege een al lang slepend, hoogopgelopen conflict met diens buurman, de heer [ A ]. [ appellant sub 1 ] zegt dat hij wel aanwezig moet zijn in de woning, om te voorkomen dat de heer [ A ] deze zal beschadigen of zelfs in brand steken. Ook vreest hij voor vandalisme en inbraak. (…) [ appellant sub 1 ] vindt daarom dat hij geen andere keus heeft dan om geregeld in zijn recreatiewoning aanwezig te zijn, om de boel te bewaken. Bovendien vindt [ appellant sub 1 ] de sluiting tijdens het winterseizoen en het daarbij horende vrijstellingenbeleid so-wieso onzin, omdat hij van mening is dat hij het recht heeft zijn eigendom onbelemmerd te kunnen gebruiken.
(…)
[ appellant sub 1 ] gaf voorts aan dat zijn dochter woonachtig is op het GBA-adres [ adres ] te [ plaatsnaam ].
(…)
Donderdag 8 mei 2008
(…)
[ appellant sub 1 ] zegt dat het nu inmiddels na 15 maart 2008 is (en dus ingevolge het bestemmingsplan gesloten wintersei-zoen is beëindigd), waardoor hij het recht heeft in zijn re-creatiewoning te verblijven. Ik heb meneer [ appellant sub 1 ] uitgelegd wat deze controleurs kwamen doen en dat deze contro-les bedoeld zijn om permanente bewoning vast te stellen. Per-manente bewoning is ook tijdens het zomerseizoen immers niet toegestaan, omdat het hier niet om recreatief gebruik gaat. [ appellant sub 1 ] stelt zich op het standpunt dat hij het een grove inbreuk op zijn privacy vindt. Hij wil niet dat mensen aan het rondsnuffelen zijn rond zijn woning en dat zij hun neus in zijn privé-zaken steken. (…) Hij herhaalde tevens dat hij vreest dat zijn recreatieverblijf in brand wordt gestoken als hij niet regelmatig aanwezig is om zijn eigendom te bewa-ken. Hij heeft het idee dat de gemeente het persoonlijk om hem voorzien heeft. Hij vindt het zeer verdacht dat van de acht bewoners in het laantje waar hij woont, hij de enige is die nu steeds wordt gecontroleerd. Dit terwijl volgens hem die andere bewoners evengoed permanent woonachtig zijn.
2.3 Op 3 juni 2008 heeft naar aanleiding van de vooraankondi-ging een zienswijzengesprek plaatsgevonden. Het daarvan opge-maakte verslag luidt, voor zover van belang:
De heer [ appellant sub 1 ] vindt dat zijn privacy wordt aan-getast door de controles. Hij zegt dat er niet mag worden ge-controleerd, omdat hij nu op het park mag zitten (aangezien de gesloten winterperiode eindigde op 15 maart). (…) De heer [ appellant sub 1 ] zegt het recht te hebben zijn recreatiewo-ning te gebruiken zoals hij wil. Het is immers zijn eigendom. Hij beklemtoont met rust te willen worden gelaten. (…) Mevrouw Barsingerhorn [toenmalig advocate van [ appellanten ]; toevoe-ging hof] stelt dat haar cliënten zich gedurende de gesloten winterperiode vrij willen kunnen bewegen op het park, zonder belemmerd te worden door het vrijstellingenbeleid.
De heer [ B ] [kennelijk lid van de commissie; toevoeging hof] stelt dat het erom gaat dat [ appellant sub 1 ] moet aantonen niet permanent woonachtig te zijn in de recreatiewoning.
De heer [ appellant sub 1 ] zegt dat hij “dan wel door zijn dochter een contractje laat opstellen” om dit aldus aan te to-nen.
De heer [ B ] wijst erop dat het gaat om de feitelijke situa-tie. De heer [ appellant sub 1 ] stelt dat zijn thuisbasis bij zijn dochter is. De heer [ B ] stelt dat indien [ appellant sub 1 ] kan aantonen dat hun hoofdverblijf daadwerkelijk in [ plaatsnaam ] is (bijvoorbeeld doordat ze een huisarts hebben daar, lid zijn van een plaatselijke vereniging etc.), er in dat geval voor hen niets aan de hand is.
(…)
De heer [ appellant sub 1 ] stelt dat indien hij tijdens de winterperiode niet aanwezig mag zijn in de recreatiewoning, hij verlangt dat de gemeente de aansprakelijkheid op zich neemt voor inbraak en vernieling.
Mevrouw [ C ] wijst erop dat er voor de winterperiode een vrijstellingenbeleid geldt, op grond waarvan vrijstelling kan worden verleend om alsdan daar te verblijven.
De heer [ appellant sub 1 ] is evenwel van mening dat met dit vrijstellingenbeleid niet de hele winterperiode gedekt kan worden. Hij zegt best van het terrein af te willen, maar dan moet de gemeente eventuele schade vergoeden die daar uit voortvloeit. Anders moet hij zelf zijn spullen beschermen.
(…)
Meneer en mevrouw [ appellanten ] zeggen “er klaar mee te zijn”. (…) Hij heeft het idee dat hij de enige is die wordt aangepakt door de gemeente. (…) De heer [ B ] beklemtoont dat iedere permanente bewoner uiteindelijk aan de beurt komt. [ appellanten ] moeten hier om lachen en zeggen dit te betwijfe-len.
(…)
[De heer [ appellant sub 1 ] maakt zich weer boos en wil weten of hij de enige is in zijn laantje die gecontroleerd wordt. Hij zegt dat in zijn laantje vele mensen permanent wonen, maar die er alleen tegen hem wordt opgetreden (…). ]
2.4 Bij besluit, verzonden 25 juni 2008, heeft de gemeente [ appellanten ] een last onder dwangsom opgelegd omdat de ge-meente heeft geconstateerd dat zij de recreatiewoning in strijd met de voorschriften gebruiken voor permanente bewo-ning. Deze constatering is volgens de beschikking gebaseerd op de volgende gegevens. Het adres waar [ appellanten ] staan in-geschreven, de [ adres ] te [ plaatsnaam ], wordt volgens ver-schillende bronnen bewoond door het gezin van mevrouw [ D ](een dochter van mevrouw [ appellante sub 2 ]) die ook eige-naar is van de woning; uit inkomstenbelastinggegevens blijkt dat [ appellanten ] de recreatiewoning als “eigen woning” in 2004 en 2005 in aanmerking hebben gebracht voor hypotheekren-teaftrek; een vaste telefoonaansluiting op het adres van de recreatiewoning bestaat; [ appellanten ] in het telefoonboek niet staan vermeld op het opgegeven adres [ adres ] en aldaar alleen een mobiele telefoon van mevrouw [ D ]geregistreerd staat; uit visuele controles is gebleken dat de recreatiewo-ning permanent bewoond wordt; een auto en een brommer met een op naam van [ appellanten ] geregistreerd kenteken regelmatig bij de recreatiewoning wordt gezien; dat de auto van [ D ]re-gelmatig bij de recreatiewoning wordt gezien; [ appellanten ] regelmatig in de recreatiewoning verbleven op dagen dat hen geen vrijstelling was verleend; zij overigens maximaal gebruik hebben gemaakt van het vrijstellingenbeleid om in het winter-seizoen in de recreatiewoning te verblijven, voor het winter-seizoen 2007/2008 geen vrijstellingen hadden aangevraagd maar toch regelmatig gebruik van de recreatiewoning maakten; [ ap-pellanten ] te kennen hebben gegeven zich niet te willen con-formeren aan het vrijstellingenbeleid; de OZB en reinigings- en afvalstoffenheffing met betrekking tot de [ adres ] alleen door [ D ]worden betaald; die woning een vierkamerwoning van 55 m2 betreft, waar niettemin vijf personen in de GBA staan in-geschreven.
2.5 Bij uitspraak ten gronde van de afdeling bestuursrecht-spraak van de Raad van State van 3 maart 2010 op een beroep tegen een uitspraak op een verzoek tot het treffen van voorlo-pige voorzieningen, is het beroep tegen de beslissing op het (herhaalde) bezwaar tegen het besluit van 25 juni 2008 alsnog ongegrond verklaard.
In deze uitspraak is, voor zover van belang, te lezen:
[ appellant sub 1 ] en [ appellante sub 2 ] hebben hun regu-liere woning in [ plaatsnaam ] verkocht en in eigendom gehad tot 15 maart 2005, terwijl zij in november 2004 het chalet/de stacaravan hebben gekocht. Ter zitting bij de voorzieningen-rechter heeft [ appellante sub 2 ] verklaard dat zij en haar echtgenoot van 10 maart tot 10 oktober in het chalet/de staca-ravan verblijven. Op het perceel heeft [ appellant sub 1 ] volgens de telefoongids een telefoonaansluiting. Voorts heeft het college controlerapporten overgelegd over de periode van december 2007 tot en met oktober 2008, waarin staat dat con-troleurs van MB-ALL B.V. in die periode veelvuldig overdag ter plaatse van het chalet/de stacaravan controles hebben uitge-voerd. In nagenoeg al deze rapporten is gerelateerd dat het chalet/de stacaravan een bewoonde indruk maakt, onder meer vanwege de zeer complete meubilering, de aanwezigheid van een kinderbox en een wasdroogrek, de kerstverlichting, de zeer verzorgde indruk die de tuin maakt en de aanwezigheid van een groene Hyundai Atos Prime en een zwarte bromfiets die geregi-streerd staan op naam van [ appellant sub 1 ], onderscheiden-lijk [ appellante sub 2 ].
[ appellant sub 1 ] en [ appellante sub 2 ] hebben in 2004 en 2005 een eigen woning voor hypotheekrenteaftrek in aanmerking gebracht, hetgeen alleen is toegestaan indien die woning de belastingplichtige duurzaam als hoofdverblijf dient. In het besluit van 24 juli 2009 heeft het college te kennen gegeven dat het geen geloof hecht aan de stelling dat de eerder geno-ten hypotheekaftrek geen betrekking heeft op het cha-let/stacaravan, omdat [ appellant sub 1 ] en [ appellante sub 2 ] tot aan de zitting bij de voorzieningenrechter hebben er-kend dat zij het chalet/de stacaravan voor hypotheekrenteaf-trek in aanmerking hebben gebracht.
(…)
2.3.3. [ appellant sub 1 ] en [ appellante sub 2 ] staan in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) ingeschreven op het adres [ adres ] te [ woonplaats ]. Op dit adres wonen de dochter van [ appellante sub 2 ], partner en kind. Thans is niet meer in geschil dat de oppervlakte van de woning op dit adres circa 65 m2 bedraagt. Volgens een rapport van de gemeente Amsterdam, dienst wonen, van 9 juni 2009 heeft de dochter op die dag verklaard dat [ appellant sub 1 ] en [ appellante sub 2 ] een zolderkamer tot hun beschikking hebben. Volgens dit rapport betreft het een karig ingerichte kamer met daarin een eenpersoonsbed en een kledingkast. Anders dan de voorzienin-genrechter heeft aangenomen, heeft de dochter voorts niet meermalen consistent verklaard dat [ appellant sub 1 ] en [ appellante sub 2 ] met haar gezin gezamenlijk gebruik maken van de woning met gemeenschappelijk gebruik van de voorzienin-gen, althans niet dat [ appellant sub 1 ] en [ appellante sub 2 ] hun hoofdverblijf hebben in die woning. In het kader van een onderzoek door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzeke-ringen heeft de dochter op 4 december 2006 verklaard dat [ ap-pellant sub 1 ] en [ appellante sub 2 ] op de vrijdagavond, zaterdag en zondag op het adres [ adres ] te [ plaatsnaam ] verblijven en vanaf kerst tot begin maart ook gedurende het weekeinde daar verblijven. Op 13 december 2006 heeft zij deze verklaring herroepen en verklaard dat [ appellant sub 1 ] en [ appellante sub 2 ] gedurende de periode van 1 november tot 15 maart van maandag tot vrijdag op het adres [ adres ] te [ plaatsnaam ] verblijven, behalve een periode van 30 dagen waarin zij dispensatie kunnen krijgen om op het recreatiepark te verblijven, mits deze is aangevraagd. Volgens het rapport van de gemeente Amsterdam, dienst wonen, van 9 juni 2009 heeft de dochter op die dag verklaard dat [ appellant sub 1 ] en [ appellante sub 2 ] van circa 1 april tot 1 oktober in het cha-let/de stacaravan verblijven en zij de rest van het jaar veel-al in het weekeinde ook in het chalet/de stacaravan verblij-ven. De dochter heeft voorts bij ongedateerd, handgeschreven schriftuur verklaard dat [ appellant sub 1 ] en [ appellante sub 2 ] op het adres [ adres ] te [ plaatsnaam ] wonen.
2.3.4. Onder deze op zichzelf niet bestreden omstandigheden heeft de voorzieningenrechter ten onrechte de voor het vermoe-den dat sprake is van overtreding van de planvoorschriften vereiste feiten door het college niet vastgesteld geacht. An-ders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, behoefde het college voorts niet aan te tonen dat het chalet/de stacaravan als het centrum van de sociale en maatschappelijke activitei-ten van [ appellant sub 1 ] en [ appellante sub 2 ] fungeert. Volgens het gevoerde beleid is één van de mogelijke aanwijzin-gen voor het gebruiken van een recreatiewoning als hoofdver-blijf dat het sociale en maatschappelijke centrum van de bewo-ners bij de recreatiewoning ligt. Dit betekent niet dat het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van de bewoners van een recreatiewoning zich niet elders kan bevin-den. In dit geval is de afstand tussen het adres [ adres ] te [ plaatsnaam ] en het chalet/de stacaravan circa 45 km. De overweging van de voorzieningenrechter dat het sociale leven van [ appellant sub 1 ] en [ appellante sub 2 ] zich groten-deels in [ plaatsnaam ] afspeelt, is, wat daar verder van zij, gezien deze afstand, onvoldoende om het gerechtvaardigd ver-moeden dat [ appellant sub 1 ] en [ appellante sub 2 ] het chalet/de stacaravan als hoofdverblijf gebruiken, te weerleg-gen.
De voorzieningenrechter heeft bij zijn oordeel voorts ten on-rechte de verklaring van [ appellante sub 2 ] dat zij in de afgelopen periode in de [ adres ] te [ plaatsnaam ] heeft ge-revalideerd van een heupoperatie betrokken, nu, daargelaten dat deze verklaring niet is toegelicht, deze revalidatie ten tijde van het besluit van 25 juni 2008 niet had plaatsgevon-den.
2.6 Van april 2010 tot en met augustus 2010 hebben diverse controles van de zijde van de gemeente plaatsgevonden. De daarvan opgemaakte rapporten vermelden, voor zover van belang:
19 april 2010, 10.24 uur
(…)
De rolluiken zijn rondom geopend. Twee gordijnen zijn schuin geopend. Op het terras zijn een tafel en zes stoelen waarneem-baar. Onder de carport staat een bromfiets en het toegangshek is gesloten. Voor het toegangshek staan aan de rechterzijde een grijze en een groene rolcontainer. Linksachter op het per-ceel is een toercaravan waarneembaar, de deur van de toercara-van is geopend en ervoor staat een trapskelter. Rechtsachter op het perceel staat een schuur waarvan de deur is geopend. Op het perceel staan potten met al dan niet bloeiende planten. Tijdens mijn controle heb ik een silhouet van een persoon in de woonkamer gezien en meneer [ appellant sub 1 ] komt naar buiten en loopt naar het schuurtje links van de stacaravan en zegt gedag. Aan het einde van de controle raakte de begelei-dende wijkagent in gesprek met de heer [ appellant sub 1 ]. Ik stond op ongeveer 5 meter afstand. Ik hoorde de wijkagent vra-gen: “klopt het dat dit nog steeds te koop staat”, althans woorden van gelijke strekking. Ik zag dat [ appellant sub 1 ] de wijkagent wenkte dichterbij te komen en hoorde hem zachter gaan praten, maar voldoende hard om zijn woorden te kunnen op-vangen. “Ik heb B.L.O. gehad. Ik ben opgeleid om na te denken. Te koop zetten was om de regels te omzeilen. Juridisch is het niet mogelijk mij weg te krijgen als ik kopers heb”, althans woorden van gelijke strekking.
(…)
27 april 2010, 11.25 uur
(…)
Aan de voorzijde van de woning zijn de rolluiken gesloten, voor het overige zijn alle rolluiken en gordijnen geopend. De toegangsdeur is geopend. Op het terras zijn een tuintafel en stoelen waarneembaar met op de tafel een bakje met plantjes. In de tuin zijn al dan niet bloeiende planten zichtbaar. Voor de toercaravan is een grote skelter waarneembaar. Onder car-port staat een bromfiets. De deur van de schuur is geopend. Tijdens mijn controle heb ik de heer [ appellant sub 1 ] ge-zien die met planten het perceel oploopt. Mevrouw [ appellant sub 1 ] rijdt vanaf het parkeerterrein met de auto weg.
(…)
3 mei 2010, 14.50 uur
(…)
Tijdens de controle komt de heer [ appellant sub 1 ] naar bui-ten, schudt mij en de politieagent de hand en heeft een vraag voor [ E ] (de politieagent).
(…)
18 mei 2010, 10.10
(…)
Ik zag Dhr. [ appellant sub 1 ] op de veranda staan. Op de veranda zag ik een grijs tuinmeubelset van modern riet materi-aal staan. Ik zag dat de deur aan de rechterzijde volledig open stond. Ik zag dat de gordijnen aan de voorzijde maar deels opengeschoven waren.
Aan de rechterzijde van het perceel zal ik een carport staan. Onder carport zag ik een Hyundai Atos staan, voorzien van het kenteken [ kentekennummer ]. Ik zag dat het voertuig met voor-zijde richting het object stond.
Ik zag dat het hek gesloten was. De tuin zag er erg verzorgd uit. Ik zag meerdere potten staan met diverse verse goed ver-zorgde kleine bloemen en planten.
(…)
27 mei 2010, 10.06 uur
(…)
Ik zag dat de deur van de caravan op de achterzijde van het perceel open stond. Tijdens mijn controle zag ik dat de bewo-ner naar buiten kwam lopen om verhaal te halen. Enkele ogen-blikken later kwam ook een vrouwspersoon naar buiten lopen.
Ik zag dat de vijverpomp van het vijvertje aan stond en water rondpompte. (…) Aan de rechterzijde van het perceel zag ik een carport staan. Onder de carport zag ik een Hyundai Atos staan, voorzien van het kenteken [ kentekennummer]. Ik zag dat het voertuig met de voorzijde richting het object stond.
(…)
3 juni 2010, 10.15
(…)
Onder de carport rechts op het perceel zag ik een Hyundai Atos staan, voorzien van het kenteken [ kentekennummer ].
Voor het schuifhek zag ik twee containers staan. Op één van die containers zag ik een blauwe vuilniszak liggen.
Op het terras zag ik een set tuinmeubels staan. Deze set be-stond uit zes stoelen en een tafel. Ik zag dat alle ramen en deuren in het pand open stonden. Vanuit het object hoorde ik geblaf van een hond komen. Aan de achterzijde van het perceel zag ik een caravan staan. Ik zag dat de ramen en deuren van de caravan ook open stonden. Rondom in het gehele perceel zag ik oranje versieringen en vlaggetjes hangen. Ik zag dat het vij-verpompje aan stond van het fonteintje vooraan op het perceel. Gedurende mijn controle kwamen [ appellanten ] naar buiten lo-pen. De heer [ appellant sub 1 ] spreekt de collega [ F ] aan om verhaal te halen over een GBA controle die [ F ] eerder ge-daan zou hebben.
(…)
7 juni 2010, 11.35
(…)
Onder de carport rechts op het perceel zag ik een Hyundai Atos staan, voorzien van het kenteken [ kentekennummer ]. Op het terras zag ik een set tuinmeubels staan. Deze set bestond uit zes stoelen en een tafel. Ik zag dat alle ramen en deuren in het pand open stonden. Vanuit het object hoorde ik geblaf van een hond komen. Aan de achterzijde van het perceel zag ik een caravan staan. Ik zag dat de ramen en deuren van de caravan ook open stonden. Voor de caravan zag ik een droogrek vol met wasgoed staan. Rondom in het gehele perceel zag ik oranje ver-sieringen en vlaggetjes hangen. Gedurende mijn controle kwam de heer [ appellant sub 1 ] naar buiten lopen. De heer [ ap-pellant sub 1 ] zag meteen dat dit de eerste controle was zon-der de aanwezigheid van een wijkagent en collega [ F ]. Ik werd daarop ook aangesproken door dhr. [ appellant sub 1 ]. Meneer begon vooral over de incidenten te praten die reeds eerder zijn voorgekomen. Tevens viel mij op dat de heer [ ap-pellant sub 1 ] met verkapte dreigementen kwam. Zo kwamen bij-voorbeeld de volgende opmerkingen langs in het gesprek: “Ik weet echt wel waar je woont”, “Ik heb jou en die ander al eens achtervolgd. Want als jullie bij mij voor de deur mogen staan, mag ik dat ook bij jullie”. “Vat het niet als dreigen op. Ik dreig namelijk nooit, ik doe het altijd meteen”. “Ik ben gek”. Nadat ik de controle kon afronden en ik mijn weg naar het vol-gende object vervolgde kwam dhr. [ appellant sub 1 ] mij op de fiets achterna om te controleren of ik mij bedreigd voelde of niet. Ik heb de man kenbaar gemaakt dat dit niet het geval was, en ben mijn controle gaan vervolgen.
(…)
15 juni 2010, 8.12
(…)
Onder de carport rechts op het perceel zag ik een Hyundai Atos staan, voorzien van het kenteken [ kentekennummer ]. (…) Ik zag dat alle ramen en deuren in het pand gesloten waren. Dit met uitzondering van een deur aan de rechterzijde van het ob-ject. (…) Ik heb geen personen waargenomen tijdens mij contro-le. Wel heb ik geluiden vanuit het object horen komen, gelij-kend op die van afwassen.
(…)
25 juni 2010, 11.17
(…)
Ik zag dat de deur aan de rechterzijde van het object gesloten was. Aan de achterzijde van het perceel zag ik een caravan staan. Voor de deur van de caravan zag ik een skelter staan. (…) Onder de carport rechts op het perceel zag ik een Hyundai Atos staan. Dit voertuig was voorzien van het kenteken [ ken-tekennummer ]. Ik zag dat de gordijnen in het object open stonden. Aan de achterzijde van het perceel zag ik de heer [ appellant sub 1 ] lopen.
(…)
8 juli 2010, 13.16
(…)
Ik zag dat de deur rechts van het object open stond. Ik hoorde de radio aanstaan. Ik hoorde heel hard een lied van Andre Ha-zes genaamd Nederland O Nederland. Ik zag oranje vlaggetjes hangen door de gehele tuin. (…) Op de achterzijde van het per-ceel zag ik een caravan staan. Voor de caravan zag ik een skelter staan. Ik zag dat de deur van de caravan openstond. (…) Ik zag dat het pompje van de fontein aan stond en het wa-ter rond circuleerde. Onder de carport rechts op het perceel zag ik een Hyundai Atos staan. Dit voertuig was voorzien van het kenteken [ kentekennummer ]. OP de achterzijde van het perceel zag ik de heer [ appellant sub 1 ] staan. Ik vermoed dat meneer stond te verven.
(…)
13 juli 2010, 08.07
(…)
Op de achterzijde van het perceel zag ik een caravan staan. Voor de caravan zag ik een skelter staan. Ik zag dat de deur van de caravan open stond.
(…)
Onder de carport rechts op het perceel zag ik een blauwe Volkswagen staan Deze was voorzien van het kenteken [ kente-kennummer ]. Naast de Volkswagen zag ik een brommer staat. (…) Ik zag dat de oranje versiering van afgelopen controle was verwijderd. (…) Ik heb gedurende mijn controle geen personen waargenomen.
(…)
23 juli 2010, 08.42
(…)
Op de achterzijde van het perceel zag ik een caravan staan. Voor de caravan zag ik een skelter staan. Ik zag dat de deur van de caravan openstond. (…) Ik zag dat het pompje van de fontein aan stond en het water rond circuleerde. Onder de car-port rechts op het perceel zag ik een Hyundai Atos staan. Dit voertuig was voorzien van het kenteken [ kentekennummer ]. Te-vens zag ik daar twee fietsen staan. Op de veranda zag ik de heer [ appellant sub 1 ] met een man zitten.
(…)
30 juli 2010, 08.14
(…)
Ik zag dat de gordijnen in het object gesloten waren, Ik zag dat de ramen en deuren in het object gesloten waren. Onder de carport zag ik een zwarte Hyundai staan voorzien van kenteken [ kentekennummer ]. Voor de Hyundai zag ik een zwarte brommer staan. (…) Gedurende mijn controle heb ik geen personen waar-genomen.
(…)
5 augustus 2010, 14.15
(…)
Ik zag dat de ramen en deuren in het object gesloten waren. (…) Onder de carport zag ik een brommer staan van het merk Pi-aggo (…) Op het terras zag ik een droogrek staan vol met was-goed. Ik zag aan de achterzijde iemand de caravan instappen. Ik heb gedurende mijn controle geen personen waargenomen.
(…)
13 augustus 2010, 10.15
(…)
Ik zag dat de vitrage gesloten was. Ik hoorde dat de radio vrij luid aan stond. (…) Achter het object zag ik een caravan staan. (…) Tevens zag ik daar een skelter staan. (…) Ik zag dat de schuurdeur volledig open stond. (…) Onder de carport zag ik een brommer staan. (…) Op het terras zag ik een droog-rek staan vol met wasgoed. Ik heb buiten mijn vermoeden van aanwezigheid, geen personen waargenomen tijdens mijn controle.
2.7 Op 27 mei 2010 omstreeks 12.15 uur heeft daarenboven een controle plaatsgevonden op het (nieuwe) GBA-adres van [ appel-lanten ] aan de [ adres ] te [ plaatsnaam ]. Deze woning wordt – in ieder geval – bewoond door het uit drie personen bestaan-de gezin [ G ], niet zijnde het gezin waarvan [ D ]lid is. Voor zover van belang staat in het rapport:
Het viel me op dat naast de voordeur twee deurbellen waren ge-monteerd. Bij de bovenste deurbel stond vermeld in zwarte tekst (viltstift) “Deze doet het wel”. Bij de onderste deurbel was een naamplaatje gemonteerd met opschrift [ appellant sub 1 ] en in zwarte tekst (viltstift) “Svp kloppen Bel is stuk”. Op de voordeur zelf was een groter naambordje gemonteerd met daarop de namen; [ G ], [ H ], [ I ]. Op mijn aanbellen werd de deur geopend door mevrouw [ H ], (…). Mevrouw [ H ] ver-klaarde dat de woning het hoofdverblijf vormde van haar en haar gezin, bestaande uit haar echtgenoot [ G ](…) en hun dochter [ I ](…). Mevrouw [ H ]verklaarde voorts eigenaar te zijn van de woning. Mevrouw [ H ]stelt dat de heer en mevrouw [ appellanten ] sinds ongeveer twee maanden mede hun hoofdver-blijf hebben op het adres. Mevrouw [ appellante ] is de ex van mevrouw [ H ] huidige echtgenoot, de heer [ G ]. Mevrouw [ G ] verklaart dat de heer en mevrouw [ appellanten ] tevens be-schikken over een recreatiewoning te [ plaatsnaam ] (…). Vol-gens mevrouw [ H ]verblijven [ appellanten ] zo’n 4 tot 5 da-gen per week op het adres te [ plaatsnaam ].
De heer en mevrouw [ appellanten ] beschikken niet over een eigen vast telefoonnummer op het adres, aldus mevrouw [ H ]. Mevrouw [ H ]geeft aan niet te weten of er een huurovereen-komst bestaat met [ appellanten ]. Ook kan ze niet aangeven of en zo ja hoeveel huur de heer en mevrouw [ appellanten ] beta-len. Mevrouw [ H ] stelt dat haar man dat weet en regelt. De heer [ appellanten ] zou volgens mevrouw [ H ] alle papieren bij de gemeente hebben aangeleverd.
De heer en mevrouw [ appellanten ] zouden beschikken over een keuken, toilet en wasmogelijkheid. De familie [ appellanten ] maakt volgens mevrouw [ H ] gebruik van het gehele souterrain van ongeveer 10 bij 4 meter, bestaande uit een eet-/woonkamer met open volledig ingerichte keuken en apart toilet met wasge-legenheid (grote wastafel). Aan de voorzijde van het souter-rain hebben de heer en mevrouw [ appellanten] daglicht via een “vide” en aan de achterzijde is er uitzicht op de tuin en het water.
Op de begane grond heeft de woning een zelfde indeling en is in gebruik bij de familie [ G ]. De verdieping daarboven heeft 1 badkamer en 3 slaapkamers, waarvan 1 slaapkamer in gebruik zou zijn door de familie [ appellanten ].
Mevrouw [ H ]heeft mij hierbij een rondleiding door het huis gegeven.
Mevrouw [ H ]vertelt nog dat zij een vakantiewoning (chalet) heeft op de Waddeneilanden en daar geregeld naar toe gaat.
2.8 Op 8 juli 2010 omstreeks 14.12 uur heeft wederom een con-trole plaatsgevonden op het adres [ adres ] te [ woonplaats ]. Ook daarvan is rapport opgemaakt. Daarin staat:
Op het moment van aanbellen zag ik dat de voordeur van het ob-ject geopend stond. Op dat moment werd ik benaderd door een man die later opgaf te zijn: de heer [ G ]. De man wist mij te vertellen dat bij de bewoner en tevens eigenaar was van het betreffende pand.
(…)
De heer [ G ] legde mij uit mee te willen werken aan mijn on-derzoek en interview en gaf aan wel aan te willen wijzen waar de heer en mevrouw [ appellanten ] zouden verblijven.
Tevens wist de heer [ G ] mij te vertellen dat hij een huur-contract heeft afgesloten met de heer [ appellant sub 1 ].
Deze zou sinds februari 2010 lopen. [ appellant sub 1 ] zou volgens dat contract 300 euro per maand betalen voor de gehele verdieping op de begane grond. Boven de betreffende verdieping zou de heer [ G ] woonachtig zijn met zijn vrouw [ H ]en doch-ter [ I ].
Volgens de heer [ G ]zouden [ appellanten ] zich alleen in de winter ophouden op het GBA-adres.
De heer [ G ] wees mij op de begane grond van zijn pand een verdieping aan waarin ik het volgende zag:
Een klein keukentje geheel schoon en opgeruimd. Voor het aan-rechtkastje op de grond zag ik een krat Amstel bier met lege bierflesjes en een zak aardappelen staan.
Aan de achterzijde van het pand zag ik een zithoek staan be-staande uit een bank met twee stoelen. Rechts in de hoek zag ik een tafeltje staan. Op dat tafeltje zag ik een fotolijstje staan. In dat fotolijstje zag ik een foto van de heer [ G ] zelf en een jong meisje dat later de dochter van de heer [ G ] bleek te zijn.
Verder liet de heer [ G ] mij een toiletruimte zien en een ruimte aan de voorzijde van de verdieping. Ik zag dat er geen slaapgelegenheid en geen douchegelegenheid waar viel te nemen. Dit heb ik ook aan de heer [ G ]aangegeven. Die wist mij te vertellen dat de doucheruimte nog gemaakt moest worden op de locatie waar zich nu het toilet bevond. Volgens de heer [ G ]zou de slaapgelegenheid zich nu op de 1e verdieping bevingen. Ik heb de heer [ G ]meerdere malen specifiek aangegeven graag persoonlijke spullen van [ appellanten ] aan te willen tref-fen, of andere duidelijke signalen van hun aanwezigheid.
Hieraan kon de heer [ G ] niet voldoen. Ik werd niet in de ge-legenheid gesteld foto’s te nemen. Op de vraag of ik de slaap- en douchegelegenheid van de heer en mevrouw [ appellanten ] mocht zien kreeg ik een negatieve reactie. Dit omdat die ruim-tes zich op de verdieping van de heer [ G ]zelf zouden bevin-den. En dat was privé en mocht ik dus niet komen.
Gedurende het interview zag ik dat de dochter van de heer [ G ]thuis kwam. Het viel mij op dat de dochter zich via de be-weerdelijk aan [ appellant sub 1 ] verhuurde verdieping ver-plaatste om van de voorzijde van het pand naar de tuin aan de achterzijde te komen.
Ik kreeg hierdoor en mede door eerder genoemde feiten niet de indruk dat [ appellanten ] daadwerkelijk hun hoofdverblijf hebben op de gecontroleerde locatie.
2.8 Bij brief van 23 augustus 2010 heeft de gemeente aanspraak gemaakt op verbeurde dwangsommen tot een bedrag van € 20.000,- voor overtredingen van het verbod gedurende steeds periodes van vier weken in het tijdvak van 14 april 2010 tot en met 7 augustus 2010.
3. Behandeling van het hoger beroep
3.1 Op 28 september 2010 heeft de gemeente een dwangbevel tot betaling van € 20.000,- uitgevaardigd dat op 7 oktober 2010 is betekend aan [ appellanten ] Zij zijn hiervan in verzet geko-men. De rechtbank heeft bij vonnis van 18 mei 2011 het verzet ongegrond verklaard. Daartoe overwoog de rechtbank in essentie dat het dossier een sterke aanwijzing bevatte dat [ appellan-ten ] in de onder 2.8 genoemde periode de recreatiewoning per-manent hadden bewoond en [ appellanten ] dat onvoldoende gemo-tiveerd hadden betwist.
3.2 De conclusie dat het dossier een sterke aanwijzing bevat dat [ appellanten ] in de desbetreffende periode permanent in de recreatiewoning woonden is volgens grief I onjuist. Zij stonden ingeschreven op het adres [ adres ] te [ plaatsnaam ], hetgeen een wettelijk vermoeden van hoofdbewoning vormt, en verbleven daar ook daadwerkelijk. Dat [ appellanten ] de re-creatiewoning permanent bewoonden is volgens hen niet onomsto-telijk bewezen. Ten onrechte, aldus grief II, heeft de recht-bank geoordeeld dat aan het door de gemeente geleverde bewijs geen al te zware eisen mogen worden gesteld. De rechtbank heeft voorts, aldus [ appellanten ] onder grief III, ten on-rechte geoordeeld dat zij geen concrete feiten en omstandighe-den ter onderbouwing van hun verweer hadden aangedragen. [ ap-pellanten ] verwijzen in dit verband naar de verklaring van mevrouw [ D ]en het feit dat de gemeente maar twee keer op het GBA-adres is gaan controleren. Grief IV sluit hierop aan en verwijst naar de verklaring van de heer en mevrouw [ D ]en de huurbetalingen. Onder grief V wordt erover geklaagd dat de rechtbank de dwangsom niet heeft gematigd. Grief VI klaagt over de bewijslastverdeling. Op de gemeente rust te last te bewijzen dat [ appellanten ] hun recreatiewoning permanent be-wonen en aan die last mogen wel zware eisen worden gesteld, gezien het wettelijk vermoeden dat [ appellanten ] op hun GBA-adres wonen. Volgens [ appellanten ] onder grief VII is de rechtbank ten onrechte aan het bewijs om de heer [ S ] als ge-tuige te horen voorbij gegaan. Grief VIII ten slotte conclu-deert, subsidiair, dat [ appellanten ] wel bewijs hebben gele-verd van hun stellingen.
3.3 Het hof stelt voorop dat op de gemeente de plicht rust voldoende gedetailleerd en gemotiveerd, en waar mogelijk met stukken onderbouwd, te stellen dat [ appellanten ] de last, i.c. het verbod op permanente bewoning, onder dwangsom hebben overtreden. Het is dan aan [ appellanten ] om voldoende gede-tailleerd en gemotiveerd, en waar mogelijk met stukken onder-bouwd, de stellingen van de gemeente te weerspreken.
3.4 De gemeente heeft allereerst op het voortraject naar de aanzegging van de dwangsom gewezen. [ appellanten ] beweerden immers voorheen hun hoofdverblijf niet in de recreatiewoning te hebben maar in de woning aan de [ adres ] te [ plaatsnaam ], bij [ D ], de dochter van mevrouw [ appellant sub 1 ] uit een vorig huwelijk met (naar het hof aanneemt) [ G ].
Die bewering is inderdaad onjuist gebleken. In de bestuurs-rechtelijke procedures die aan de aanzegging vooraf gingen, is tussen partijen immers komen vast te staan dat [ appellanten ] hun recreatiewoning gebruikten als hoofdverblijf. Dat is door [ appellanten ] naar oordeel van het hof in deze procedure ook niet gemotiveerd meer bestreden. De omstandigheden zijn se-dertdien echter in zoverre gewijzigd, dat [ appellanten ] niet langer staan in geschreven op het adres [ adres ] te [ plaats-naam ], maar dat zij op 16 maart 2010 een akte hebben onderte-kend met betrekking tot de huur van het souterrain [ adres ] te [ plaatsnaam ] vanaf 1 april 2010 en dat zij op dat adres ook in de GBA ingeschreven stonden. De memorie van grieven concentreert zich dan ook op bewoning door [ appellanten ] van de woning aan de [ adres ]. Bij pleidooi betogen [ appellanten ] in dat verband dat zij na de uitspraak van de Raad van State hun verlies genomen hebben en per 1 april 2010 een woning in [ plaatsnaam ]hebben gehuurd.
3.5 Om haar stelling kracht bij te zetten, dat [ appellanten ] ook na 1 april 2010 nog steeds de recreatiewoning als hoofd-verblijf gebruiken en dat dat verblijf zich niet bevindt in de woning aan de [ adres ], verwijst de gemeente naar de onder 2.6, 2.7 en 2.8 (deels) geciteerde rapporten, waaruit onder meer volgt dat door controleurs geen persoonlijke bezittingen van [ appellanten ] op dat adres werden aangetroffen. Uit die rapporten kan inderdaad blijken dat er niet veel is veranderd ten opzichte van de situatie van vóór 1 april 2010. Weliswaar was inmiddels het winterseizoen afgelopen, zodat [ appellanten ] hun recreatiewoning vrijelijk recreatief mochten gebruiken, maar die omstandigheid brengt niet mee dat zij dat recreëren mogen combineren met permanente bewoning ter plaatse. Uit de rapporten blijkt afdoende dat [ appellanten ] ter plaatse zeer regelmatig verbleven en de recreatiewoning, net als vóór 1 april 2010, onverminderd voor permanente bewoning geschikt was. Gemotiveerd gesteld noch gebleken is immers dat aan de inrichting iets veranderd werd. Integendeel, [ appellanten ] hebben bij pleidooi aangevoerd dat zij de woning aan de [ adres ] gemeubileerd hebben gehuurd en het geen zin had om in-terieur uit de recreatiewoning – ten aanzien waarvan, zo memo-reert het hof voor de goede orde, vaststaat dat deze voorheen als hoofdverblijf werd gebruikt – naar de woning aan de [ adres ] te verplaatsen. Voor wat betreft de persoonlijke ei-gendommen op het adres [ adres ] wijst het hof er in dit ver-band op, dat [ appellanten ] ook niet hebben aangegeven welke persoonlijke zaken door hen uit de recreatiewoning, of zelfs uit de woning aan de [ adres ] te [ plaatsnaam ], naar de wo-ning aan de [ adres ] zijn overgebracht. Tegenover de consta-tering van de gemeente-controleurs dat persoonlijke eigendom-men op dat adres ontbraken hebben zij weliswaar gesteld dat zich in die woning persoonlijke zaken van [ appellanten ] zou-den bevinden, die overigens volgens de heer [ D ]in zijn aan-vullende verklaring van 17 januari 2012 “waarschijnlijk” in de gangkast lagen, maar niet duidelijk wordt wat voor persoonlij-ke spullen dat dan zouden zijn geweest. Waarom (hoofd)bewoners van een “zelfstandige woonruimte” (aldus [ appellanten ] onder 5 van de inleidende dagvaarding) de noodzaak gevoelen in hun eigen woning hun persoonlijke spullen in een gangkast op te bergen, in plaats van deze zoals gebruikelijk in de gehuurde ruimte neer te leggen, behoefde eveneens toelichting die ont-breekt. Wel stonden volgens genoemde verklaring van Ten Have, naast een foto van de heer [ G ]met diens jongste dochter – van wie het hof geen familierelatie met [ appellanten ] kan onderkennen – ook foto’s in de woning met onder meer de fami-lie [ appellant sub 1 ], de andere twee dochters van [ G ]met diens ex-vrouw - waarmee kennelijk [ D ]respectievelijk [ ap-pellante sub 2 ] worden bedoeld - en de vader van [ appellante sub 2 ]. [Waarom die foto’s, die klaarblijkelijk wel worden beschouwd als persoonlijke spullen van (enkel) [ appellanten ] die zich in hun woning bevonden, niet (ook) in de gangkast op-geborgen waren is niet duidelijk gemaakt.]
3.6 De gemeente wijst er verder op dat het souterrain geen slaapkamer heeft en evenmin een wasgelegenheid.
[ appellanten ] betogen dat zij gebruik maken van een van de drie op de eerste verdieping van de woning aan de [ adres ] gelegen slaapkamers. Deze slaapkamer moet zich dan, zo be-grijpt het hof, bevinden op de etage waar zich ook de slaapka-mer van de heer en mevrouw [ G & H ]en die van hun dochter be-vinden. Klaarblijkelijk is op die etage ook de badkamer waar-van het gezin [ G & H ]zelf gebruik maakt gelegen. Van welke van de drie slaapkamers [ appellanten ] gebruiken maken zij evenwel niet duidelijk. Hoe groot die slaapkamer is ook duis-ter. Welke spullen zich in die slaapkamer zouden bevinden is eveneens onopgehelderd gebleven, hetgeen wel voor de hand had gelegen nu met betrekking tot de zolderkamer op het adres [ adres ] volgens de uitspraak van de Raad van State eerder was gerapporteerd dat die een karig ingerichte kamer met daarin een eenpersoonsbed en een kledingkast betrof. Hoe het gezin [ G ]en [ appellanten ] gebruik maakten van deze gemeenschappe-lijke etage, met zowel alle slaapkamers als de bij het gezin [ G ]in gebruik zijnde badkamer, in de woning waar zij allen hun hoofdverblijf zouden hebben, is door [ appellanten ] ten on-rechte in het midden gelaten. Zeker in het licht van de opmer-king van mevrouw [ H ], dat [ appellanten ] zo’n 4 tot 5 dagen per week in de woning aan de [ adres ] zouden verblijven, mocht dat van [ appellanten ] wel verwacht worden, temeer nu de door hen aangevoerde gezamenlijke bewoning van de etage met het gezin van de ex-echtgenoot van [ appellante sub 2 ] als zeer ongebruikelijk geldt en [ appellanten ] eerder ten on-rechte hadden betoogd een woning van de dochter van [ appel-lante sub 2 ] gezamenlijk te bewonen. Met betrekking tot de wasgelegenheid is kennelijk het betoog dat [ appellanten ] in de woning die hun tot hoofdverblijf strekt, genoegen namen met een grote wastafel in de toiletruimte van, volgens de heer [ G ] , 2x1 meter en de in juli 2010 nog niet gerealiseerde en ook niet geconcretiseerde toezegging dat een douchegelegenheid zal worden gerealiseerd op de locatie waar zich het toilet be-vindt. Hoe dat, met behoud van het toilet, valt in te passen is niet uitgelegd. Wanneer dat zou gaan gebeuren ook niet. Ook dat betoog is daarom onvoldoende toegelicht.
3.7 Voorts hecht het hof belang aan de omstandigheid dat door [ appellanten ], naast de overgelegde akte “huurovereenkomst” en de verklaringen, niet met stukken onderbouwen dat zij daad-werkelijk met voldoende grote regelmaat op het adres [ adres ] verbleven dat dit meebrengt dat zij daar hun hoofdverblijf hadden en de recreatiewoning niet permanent bewoond hebben. De gemeente heeft er meermaals op gewezen dat daartoe nadere schriftelijke bewijzen overgelegd zouden moeten kunnen worden. Dat [ appellanten ] die stukken al eerder aan de gemeente heb-ben overgelegd, hetgeen de gemeente ontkent, en nu niet in staat zijn nadere stukken over te leggen acht het hof onvol-doende toegelicht. Zo is niet duidelijk gemaakt wanneer wat voor stukken dan zouden zijn overgelegd en waarom het niet mo-gelijk is daarvan nu, desnoods kopieën over te leggen als eer-der stukken in originali aan de gemeente zijn overhandigd.
3.8 Dat [ appellant sub 1 ] in de desbetreffende periode ook op huizen van derden hebben gepast staat er niet aan in de weg dat zij hun hoofdverblijf in de recreatiewoning hadden.
3.9 Het hof overweegt ten slotte nog dat [ appellanten ] er vóór 1 april 2010 blijk van hebben gegeven zich niet te kunnen vinden in het beleid van de gemeente met betrekking tot het gebruik van recreatiewoningen. Herhaaldelijk heeft de heer [ appellant sub 1 ] te kennen gegeven zich genoodzaakt te zien zelfs in het winterseizoen zonder vrijstelling in de recrea-tiewoning te willen verblijven. Ook heeft hij aangegeven zijn (stief)dochter wel even een contractje te laten opstellen met betrekking tot de verhuur in de woning aan de [ adres ]. Van de inkeer van [ appellanten ] na 1 april 2010 is het hof dan ook niet overtuigd. Het feit dat de heer [ appellant sub 1 ] eerder te kennen heeft gegeven wel even een huurcontractje te laten opstellen leidt het hof, mede in verband met de overige omstandigheden, ertoe aan de juistheid van de ondertekende “Huurovereenkomst woonruimte” met betrekking tot het souter-rain [ adres ] en de inschrijving in het GBA op dat adres, in het licht van de overige omstandigheden geen waarde te hech-ten. Dat [ appellanten ] mogelijk geld aan de heer [ G ]hebben betaald legt, mede gezien het geringe bedrag van € 300,- per maand voor een gemeubileerde “zelfstandige woonruimte” inclu-sief volgens de overgelegde akte “voorschot energiegebruik”, weinig gewicht in de schaal.
3.10 Alles bijeengenomen is het hof van oordeel dat, in het licht van de gemotiveerde stellingen en overgelegde stukken zijdens de gemeente, het verweer van [ appellanten ] zoveel hiaten en ongerijmdheden vertoont, dat het als onvoldoende consistent en onderbouwd moet worden verworpen. Bij gebrek aan gemotiveerd verweer komt het hof niet toe aan (nadere) bewijs-levering zodat aan het aanbod daartoe voorbij kan worden ge-gaan.
3.11 Op het voorgaande stuiten de grieven I tot en met IV, VI en grief VIII af.
3.12 Grief VII faalt bij gebrek aan belang. Aangenomen dat [ appellanten ] hebben gesproken met de heer [ S ] van de ge-meente over de vraag of er dwangsommen zouden worden verbeurd als zij recreatief van hun recreatiewoning gebruik zouden ma-ken en hij dat zou hebben ontkend, is die ontkenning immers terecht. Het hof oordeelt echter met de rechtbank dat juist geen sprake was van recreatief gebruik maar van permanent ge-bruik als hoofdverblijfplaats, nu de woning aan de [ adres ] niet het werkelijke hoofdverblijf van [ appellanten ] was.
3.13 Grief V ten slotte faalt eveneens. De omstandigheid dat het gebruik van de recreatiewoning alleen op de gerapporteerde dagen is gecontroleerd en [ appellanten ] dan wel een van hen daar niet steeds werd aangetroffen, terwijl ook de dochter van mevrouw [ appellant sub 1 ] van de recreatiewoning gebruik zou maken, rechtvaardigt niet de conclusie dat [ appellanten ] de recreatiewoning niet permanent bewoonden. In alle gevallen maakte de recreatiewoning immers de indruk dat deze in gebruik was hetgeen, mede in het licht van het feit dat [ appellanten ] erkennen daar vaak te hebben verbleven en in het licht van het feit dat [ appellanten ] niet voldoende gemotiveerd hebben betoogd dat hun hoofdverblijfplaats zich daadwerkelijk aan de [ adres ] bevond, meebrengt dat voldoende is aangetoond dat de recreatiewoning in strijd met de last onder dwangsom werd ge-bruikt. Dat [ appellanten ] ook op huizen van derden pasten brengt niet mee dat zij hun hoofdverblijfplaats niet in de re-creatiewoning hadden of daadwerkelijk aan de [ adres ] woon-den, zoals het hof hiervoor al heeft overwogen. Waarom de dwangsom desalniettemin moet worden gematigd wordt door [ ap-pellanten ] bij grieven niet gemotiveerd.
3.14 Het principaal appel zal dus worden verworpen. Aan de voorwaarden waaronder het incidenteel appel werd ingesteld is niet voldaan zodat het hof aan bespreking daarvan niet toe-komt. Als de in het ongelijk te stellen partij zullen [ appel-lanten ] de proceskosten van de gemeente in appel moeten ver-goeden.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
verwijst – uitvoerbaar bij voorraad – [ appellanten ] in de pro-ceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover aan de kant van de gemeente gevallen, op € 649, voor verschot-ten, op € 2.682, voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J. Noordhuizen, J.C. Toorman en C.C. Meijer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2012 door de rolraadsheer.